IN
AGO R A SOCIOLOGIE EN PSYCHOLOGIE
GO!
GEDRAGS EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
© VA
N
KathOndVla
DOORSTROOMFINALITEIT
Ontdek het onlineleerplatform diddit! Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
JAAR 3
ISBN 978-94-641-7009-2 597981
597981_AGORA3_LWB_Socio-Psych_Cover_2022.indd 1,3
vanin.be
3/02/22 13:46
VA
© N IN
GO!
IN
KathOndVla
SOCIOLOGIE EN PSYCHOLOGIE GEDRAGS- EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Jethro De Schinkel Elke Humblet
N
Bart Laureys
Kristina Van Remoortel
©
VA
met medewerking van Teacher Design Team
VA
© N IN
NHOUDSOPGAVE 1
THEMA 1 MIJN ONTWIKKELING? SPANNEND!
7
IN
WELKOM OP DE AGORA!
HOOFDSTUK 1 ZE NOEMEN MIJ ADOLESCENT INTRO Breinbreker
PARCOURS Stap 1
Waarom hebben alle culturen overgangsrituelen om naar de volwassenheid over te stappen? Wat verwachten volwassenen van jou zodat je zelf volwassen kunt worden? Hoe ga je om met de verwachtingen over je lichamelijke ontwikkeling en je fysieke rijping? Hoe ga je om met de verwachtingen over je denkmogelijkheden, je cognitieve evolutie? Hoe ga je om met de verwachtingen over je socio-emotionele ontwikkeling? Op het einde van de adolescentie is er de volwassenheid. Maar wanneer ben je dan volwassen?
N
Stap 2
Welke argumenten heb je om de adolescentie wel of niet tot 24 jaar te laten duren?
Stap 3 Stap 4 Stap 5
VA
Stap 6
8
9
11
12 18 24 36 41 49
EUREKA!
51
SYNTHESE
52
HOOFDSTUK 2 MIJN PLAATS NU IN MIJN LEVENSLOOP
©
INTRO Breinbreker
PARCOURS Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5
55 56
Op welke manier zijn de noden van een baby hetzelfde als of net anders dan die van een volwassene?
58
Wat is ontwikkeling? Op welke domeinen ontwikkel je? Hoe kun je deze ontwikkelingsdomeinen observeren? Welke namen krijg je tijdens je ontwikkeling? Wat neem je mee naar je volwassenheid?
59 65 79 83 86
EUREKA!
93
SYNTHESE
94
INHOUDSOPGAVE
I
III
THEMA 2 VOORDELEN EN VALKUILEN IN MIJN ONTWIKKELING HOOFDSTUK 3 IK? SAMEN MET ANDEREN? KAN KLIKKEN! INTRO
PARCOURS Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
101
Zijn jouw individuele beslissingen en meningen wel individueel of worden ze door anderen, door de groep bepaald?
102
Wat is dat eigenlijk, gedrag? En sociaal gedrag? Hoe ‘lees’ je het gedrag van anderen? Sociale cognitie! Kun je altijd vertrouwen op je sociale kennis? Wat doet een groep met jou?
103 107 110 115
EUREKA! SYNTHESE
N
HOOFDSTUK 4 IK LEER MEZELF KENNEN INTRO Breinbreker
PARCOURS
Waarop kun je je baseren om jezelf en anderen te leren kennen?
Je persoonlijkheid, wat is dat precies? Welke lagen herken je in je persoonlijkheid? Welke trekken zouden persoonlijkheidspsychologen Allport en Cattell in jou herkennen? Is identiteit hetzelfde als persoonlijkheid? Wat zijn emoties en wat doen ze met jou? Wat heb je al van bij je geboorte en wat komt er achteraf nog bij?
VA
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 Stap 6
120
122
124 125 126
127 130 140 142 145 164
EUREKA!
167
SYNTHESE
168
© INHOUDSOPGAVE IV
100
IN
Breinbreker
99
THEMA 3 WIJ VOELEN ELKAAR AAN
171
HOOFDSTUK 5 IK HEB WEL WAT TE ZEGGEN, MAAR HOE?
172
INTRO
PARCOURS Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5
173
Wat kun je in een sms’je vertellen en wat vertel je beter in levende lijve?
174
Waarnemen of voor waar nemen? Kan ik mijn interpretaties vertrouwen? Ben ik een goede communicator? Hoe fouten of misverstanden vermijden? Wat weten we zeker als we communiceren met anderen?
175 181 185 191 201
EUREKA! SYNTHESE
IN
Breinbreker
N
HOOFDSTUK 6 EEN SPIEGEL VOOR MEZELF INTRO Breinbreker
PARCOURS
210
214
Hoe kan ik mezelf het best leren kennen?
215 216
Een voorafje: wat heb je nu aan zelfkennis? Wat leer ik over mezelf uit mijn kernkwadranten? Het Johari-venster: wat wil ik bekendmaken van mezelf aan anderen? Hoe ben ik in interactie met anderen?
217 221 225 231
VA
Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
208
238
SYNTHESE
239
INHOUDSOPGAVE
©
EUREKA!
V
THEMA 4 HEDENDAAGSE SAMENLEVINGEN
243
HOOFDSTUK 7 MIJN CULTURELE IDENTITEIT
244
INTRO
PARCOURS Stap 1 Stap 2 Stap 3
245
Hoe kunnen anderen aan mijn gedrag zien tot welke sociale en culturele groepen ik behoor?
246
Cultuur: een begrip uit de omgangstaal of de sociologie? Welke sociologische componenten kenmerken een cultuur? Van welke subculturen maak ik deel uit?
247 255 267
EUREKA! SYNTHESE
IN
Breinbreker
HOOFDSTUK 8 SOCIALISATIE: HOE WERKT DAT EN WAAROM?
N
INTRO Breinbreker
PARCOURS
274
275 277
Ze zeggen dat ik socialiseer. Maar wat betekent dat voor mij? Socialisatie? Hoe zit dat dan met enculturatie of acculturatie? Wat is het belang van instituties bij cultuuroverdracht?
278 290 296
EUREKA!
298
SYNTHESE
299
© INHOUDSOPGAVE VI
272
Welke voordelen heb ik bij het overnemen van gewoontes die ik geleerd heb? En zijn er ook nadelen aan socialisatie?
VA
Stap 1 Stap 2 Stap 3
271
W
ELKOM OP DE AGORA!
Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Een ideale plek om het denken te
1→ OP STAP MET AGORA
IN
voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.
Dit boek is opgebouwd uit vier thema's. Elk thema krijgt zijn eigen introductiepagina.
→
THEMA
Een thema is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken.
1
N
MIJN ONTWIKKELING? SPANNEND!
Elk hoofdstuk start met een
VA
duidelijke titelpagina. In totaal
telt dit boek acht hoofdstukken.
THEMA 1
↓
HOOFDSTUK 1
Z
5
E NOEMEN MIJ ADOLESCENT
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?
Je ontwikkelt een leven lang, op meerdere gebieden. In dit hoofdstuk ga je op zoek naar wie je, als
gevolg van je ontwikkeling, momenteel bent: een adolescent. Allicht heb je je al afgevraagd hoelang die periode duurt en of ze overal hetzelfde is. Of misschien wil je wel weten waarom er zoveel verschil is in
← Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het hoofdstuk gaat.
de ontwikkeling van pubers, zoals ze je ook wel eens noemen.
Om daarover met elkaar te kunnen praten, komt het erop aan dat je een aantal begrippen,
situaties en ontwikkelingsmechanismen kunt analyseren. Zo snap je beter waarom adolescenten,
elk op hun manier, als adolescent denken, spreken, voelen, willen en fysiek ontwikkelen. Je toont dat je je eigen levensfase goed kunt analyseren als je onder meer uit de begrippen kunt afleiden wat die
voor jou betekenen. Aan de hand van de juiste begrippen kun je argumenten geven voor wat en hoe
jij denkt en kun je bedenkingen formuleren op uitspraken in de media over jouw leeftijdgenoten. Met de kennis die je in dit hoofdstuk verwerft, zul je ten slotte in hoofdstuk 2 de ontwikkeling van andere
©
leeftijdsgroepen kunnen koppelen aan hun ontwikkelingsfase, die anders is dan die van jou nu.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd. Ik orden de ontwikkelingsdomeinen die tijdens de adolescentie in groei en ontwikkeling zijn, in een schema en bouw de verbanden op tussen die domeinen. Ik trek conclusies over hoe ik me gedraag en wat ik voel als gevolg van mijn fysieke ontwikkeling, mijn toenemende denkmogelijkheden (= mijn cognitieve ontwikkeling) en hoe ik omga met anderen (mijn socio-emotionele ontwikkeling). Ik trek conclusies over het verschil in het ontwikkelingstempo van de fysieke ontwikkeling bij mijn leeftijdgenoten en over hoe ze daarmee omgaan. Ik duid sterke punten en eventuele fouten aan in de manier waarop mijn leeftijdsgroep
Het kader biedt je een duidelijk overzicht van de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van de aanvinkvakjes kun je in de loop van het hoofdstuk
← makkelijk bijhouden welke doelen je al hebt
bereikt. Bovendien kunnen de inhouden in het kader een leidraad vormen bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.
Ik herformuleer in eigen woorden de ontwikkelingstaken die de wetenschap formuleert, zoals ik die taken in mijn leven ervaar.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
BEGRIPPEN
6
overgangsrituelen – adolescentie – cultuurpuberteit – ontwikkelingstaken – vroeg-, midden-, laat-adolescentie – ontwikkelingsdomeinen: fysieke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, socio-emotionele ontwikkeling – geslachtskenmerken – puberteit – puberbrein – body image
Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel
← belangrijk. Bij de start van het hoofdstuk geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.
WELKOM OP DE AGORA!
nadenkt over de dingen, in vergelijking met kinderen, volwassenen en ouderen.
1
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
← Daarna volgt de intro, die opbouwt naar een
“Welke argumenten heb je om de adolescentie wel of niet tot 24 jaar te laten duren?”
INTRO
Forum
breinbreker. Dankzij deze interessante en
uitdagende vraag wordt je nieuwsgierigheid
Wat denk je hierover na noemen onze bespreking van dit hoofdstuk? Duid aanhangt waarmee je het bent. Ontwikkelingspsychologen jou een adolescent. Wie je nu bent, af van wie(on)eens je gisteren wasGeef en twee argumenten voor zult de gekozen stelling. bepaalt ook wie je morgen zijn. Ooit was je een baby en ooit – als alles goed loopt – zul je echt oud zijn.
geprikkeld. In het forum peilen we naar je
je ontwikkel standpunt jij gewijzigd? Elke Is dag op basis van een complex samenspel van prikkels binnen en buiten je lichaam. Dat onophoudelijke proces start al in de baarmoeder.
eerste mening, een spontaan antwoord op de
Stellingen Lees het onderstaande krantenartikel. Maak vervolgens de oefening op de volgende pagina. 1 BREINBREKER De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ ligt goed zo, van 10 tot 20 jaar.
2
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet langer duren dan tot 20 jaar. In dit hoofdstuk zul je in vijf stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
breinbreker. Misschien kom je tot de vaststelling
3
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet vroeger eindigen dan op 20 jaar.
dat deze vraag niet zomaar op te lossen valt.
WIE KOMT OP VOOR HET GEVOELSLEVEN VAN DE ALLERKLEINSTEN? ‘EEN BABY IS GEEN ONBESCHREVEN BLAD.’
“Op welke manier zijn de noden van een baby hetzelfde als
Daarvoor heb je specifieke informatie nodig.
We houden geenanders concrete dan herinneringen aan onze eerste levensjaren en of net die vanover een volwassene?” Argumenten onderschatten misschien daarom de emotionele impact ervan. ‘Maar die eerste 1 001 1 Forum
dagen in een kinderleven, van conceptie tot de leeftijd van 2 jaar, zijn cruciaal voor de
rest van het leven’, zegt Binu Singh, kinderpsychiater in de babypsychiatrie in het UZ Wat denk je nu al? Ga hierover in gesprek met je klasgenoten en noteer hieronder de argumenten die jullie Leuven. ‘Wat in die periode gebeurt, legt in grote mate vast hoe we later functioneren.’ verzamelen. ‘Het is gangbaar gedachtegoed dat een kind als een onbeschreven blad wordt
hun omgeving oppikken, dat ze het allemaal niet merken. Tot in de jaren 80 hebben we baby’s geopereerd zonder anesthesie, omdat we dachten dat ze pijn anders ervaarden. Nu vinden we dat horror. Maar op psychologisch vlak maken we nog steeds dezelfde fout. We denken dat we over hun hoofden heen van alles met ze kunnen doen, dat het allemaal geen kwaad kan. We moeten eindelijk erkennen dat baby’s mensen zijn, met
Vraag hetevenveel aan de wetenschap! rechten als volwassenen.’
Klaar om de onderzoeker ingeen je losding te laten? Lees noggezond eens goed deworden instructies in de introductie van ‘Een baby is dat gewoon moet geboren. Het is een mens dit boek (p. 5).een heel eigen beleving. En daar steken we als struisvogels onze kop voor in het met 1
zand. Er is veel onwetendheid over hoe het innerlijke leven van een baby eruitziet en Noteer hier noden de klasvraag voorheeft. een ’wetenschapper: welke een baby
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
Onderzoekscompetentie
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
← Laat de onderzoeker in je los! In Agora verwerf je
niet alleen kennis en vaardigheden in het domein
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Bron: De Standaard
IN
geboren. Dat klopt niet. Baby’s hebben al een eigen temperament en een geschiedenis zijn hetzelfde.in de baarmoeder. Mensen denken De noden verschillend. 2De noden aan ervaringen datzijn jonge baby’s niet zoveel van
51
van de psychologie en sociologie/gedrags-en sociale wetenschappen, maar zet je ook je eerste stappen als onderzoeker. Omdat elk onderzoek begint met
een goede en interessante onderzoeksvraag, daagt
de rubriek Vraag het aan de wetenschap je uit om twee interessante vragen te formuleren rond het
N
thema van het hoofdstuk. Je onderzoeksvragen moeten voldoen aan een aantal criteria, die
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
je terugvindt achter de QR-code. Volg bij het
54
formuleren van je vragen het stappenplan op p. 5.
VA Het antwoord op de breinbreker vind je niet zomaar. Daarvoor moet je een parcours
→
afleggen, opgesplitst in een aantal stappen. Met behulp van verschillende bronnen, opdrachten en kenniskaders verwerf je stap voor stap
het inzicht, de kennis en de (onderzoeks)-
vaardigheden die nodig zijn om een gefundeerd
©
antwoord op de breinbreker te geven.
Eureka! Als je het parcours helemaal hebt afgelegd, dan ben je voldoende gewapend om
PARCOURS STAP 1
Kijk eens naar de samenstelling van het woord ‘ontwikkelen’. Je merkt dat het uit twee delen bestaat: ont-wikkelen. Letterlijk betekent het ‘van een wikkel ontdoen’. Synoniemen zijn ‘ontvouwen’ en ‘ontplooien’. Ontwikkelen heeft dus te maken met het loskomen uit de ene fase om een volgende fase in te gaan, zoals een rups zich tot een vlinder ontplooit. Elke nieuwe fase in het ontwikkelingsproces is een uitbreiding van een vorige fase. De ontwikkeling kan verschillende vormen aannemen en ze kan betrekking hebben op verschillende domeinen. 1
Zindelijkheid is een belangrijke stap in de ontwikkeling. Lees hieronder welke stappen een kind daarin moet zetten. Beantwoord vervolgens de vragen op de volgende pagina.
ZINDELIJKHEID POSITIEF ONDERSTEUNEN Op het potje gaan is een belangrijke stap voor een kind. Elk kind wordt zindelijk op zijn eigen tempo. Het is belangrijk om een peuter daarbij te ondersteunen. Dat doe je samen: ouders, opvang, grootouders … Starten op het gepaste moment op een ontspannen manier is de boodschap. Een kind is zindelijk als het voelt dat het pipi of kaka moet doen en het kan ophouden tot
→
op het potje of op het toilet.
EUREKA!
Een natuurlijke ontwikkeling
Kinderen krijgen stap voor stap meer controle over hun lichaam. Dat is nodig om te kunnen starten met het potje. Baby’s plassen onbewust en reflexmatig zodra de blaas voor een deel gevuld is. Dat gebeurt tot wel twintig keer per dag. Ook stoelgang maken gebeurt
opnieuw over de breinbreker na te denken. In
vanzelf. Peuters worden zich bewust van hun lichaam en krijgen een willetje. Ze beginnen Wat denk je over de breinbreker we aan het begin van dit hoofdstuk bewust denu blaasvulling te voelen. die Ze merken op dat ze geplast hebben of formuleerden? een volle luier hebben.
WELKOM OP DE AGORA!
het forum zul je merken dat de hele klas nu met
2
veel meer kennis van zaken spreekt dan aan het begin van dit hoofdstuk.
Wat is ontwikkeling?
In een volgende fase, die meestal start tussen en 3 jaar, krijgen kinderen als stilaan “Op welke manier zijn de noden van2een baby hetzelfde ‘controle’. Ze of kunnen en kaka evendie ophouden en daarna loslaten in het potje of toilet. net pipi anders dan van een volwassene?” Droge nachten zijn de laatste stap in de ontwikkeling.
Forum
Kansen om te oefenen en een leerproces Wat denk je nu, na onze bespreking van dit hoofdstuk? Ga hierover in gesprek met je klasgenoten en Zindelijk worden is niet alleen een natuurlijk rijpingsproces, maar ook een leerproces. Een noteer hieronder de argumenten die jullie verzamelen. peuter leert begrijpen wat van hem wordt verwacht. Hij heeft kansen nodig om te oefenen. Daarbij kun jij je kind stimuleren en positief aanmoedigen. De noden zijnZindelijkheid hetzelfde. positief ondersteunen, Kind en GezinDe noden zijn verschillend. Bron:
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
56
57
←
Alle kennis en inzichten die je tijdens het parcours hebt opgedaan, worden voor jou
SYNTHESE Overgangsrituelen
↑
KENNISCLIP 2
1.1
overgangsrituelen.
gebundeld in een synthese. Die tekst geeft weer
Rituelen zijn bepaalde handelingen die van generatie op generatie worden doorgegeven in de cultuur waarin jij ontwikkelt. Ze kunnen helpen om het leven te ordenen en er betekenis en zin aan te geven.
wat je exact moet onthouden. De nummers naast
Uitstellen van de volwassenheid
1.1
Het uitstellen van de volwassenheid in onze samenleving heeft te maken met het feit dat onze
de verschillende paragrafen verwijzen naar de
samenleving heel ingewikkeld is geworden, dat je meer moet kennen en kunnen om zelfstandig, op eigen
kenniskaders waarin de leerinhouden werden
Adolescentie
verantwoordelijkheid het volwassen leven aan te kunnen.
ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de socio-emotionele ontwikkeling).
Ontwikkelingstaken
1.2
1.3
van de opeenvolgende leeftijdsperioden ze uitvoeren. Pas wanneer de taken van een ontwikkelingsfase bereikt zijn, stap je over naar een volgende fase.
Puberteit
IN
benoemen. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord pubes. Dat betekent schaamhaar (van het Latijnse werkwoord pubescere = bedekt zijn met haar).
Het begrip zelfvervullende voorspelling (self-fulfilling prophecy) wordt in de sociale psychologie gebruikt om aan
lesinhouden? Scan dan de QR-code voor een
Je zit in een groeispurt. Na die spurt wordt het even rustig, maar jongens groeien gemiddeld nog door tot ze
heldere kennisclip bij de synthesetekst.
Ontwikkelingsdomeinen
18,5 jaar zijn en meisjes tot ze 17 jaar zijn.
te geven dat als iemand die iets voorspelt of verwacht, die voorspelling of verwachting ook uitkomt, simpelweg Eigenlijk gebruiken mensen de kennis die ze al hebben over iets of iemand om er gevolgen uit af te leiden. Die —
uiterlijk (hoe iets of iemand eruitziet);
—
perceptie (hoe iets of iemand overkomt);
—
geloof in een of andere richting.
1.5
Het begrip puberteit wordt gebruikt om de lichamelijke veranderingen als begin van de adolescentie te
Krijg je graag nog wat extra toelichting bij de
voorkennis gaat dan over:
1.4
Ontwikkelingstaken zijn taken waarvan men in een bepaalde maatschappij en cultuur verwacht dat personen
die je tegenkwam in de loop van het hoofdstuk.
omdat de persoon gelooft dat dat zal gebeuren.
1.3
ontwikkelingspsychologie gebruikt men het begrip om alle ontwikkelingsdomeinen te beschrijven (de fysieke
makkelijk extra informatie opzoeken in de kaders
Zelfvervullende voorspellingen
1.2
Adolescentie komt van het Latijnse woord adolescere, dat je kunt vertalen als opgroeien, volwassen worden. In de
aangebracht. Zo kun je tijdens het studeren
—
↑
KENNISCLIP 1
Om van de adolescentie te kunnen overgaan naar de volwassenheid kennen alle samenlevingen
Fysieke ontwikkeling —
Het puberbrein
1.6
Rond het tiende levensjaar kent je brein een sterke maar ongelijkmatige ontwikkeling. De plotse rijping
en ontwikkeling van de hersenen brengt de meeste pubers wat uit hun evenwicht. Hersendelen gaan zich
specialiseren. Dat gebeurt in een verschillend tempo. De delen van de hersenen die verschillende functies
—
van je ontwikkeling regelen, ontwikkelen op een ongelijke manier. Het gebied dat de emoties regelt (het
Sociale beïnvloeding
limbisch systeem met daarin de amygdalae) ontwikkelt het eerst en erg hevig.
Men spreekt in de sociale psychologie over sociale beïnvloeding als gekende of niet-gekende druk op mensen
Groepsprocessen
3.4
Er bestaan verschillende soorten groepsprocessen, onder meer groepsdruk en groepsvorming. —
De gebieden die verantwoordelijk zijn voor de beheersing van je gedrag en voor de activiteiten die door
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
wordt uitgeoefend om hun handelen en denken aan te passen.
Groepsdruk
Groepsdruk is de druk die groepsleden ondervinden waardoor ze hun gedrag afstemmen op het gedrag van de groep. Het is het gevolg van sociale beïnvloeding die van anderen uitgaat.
verstand en ratio bepaald worden, ontwikkelen pas later (de frontaalkwab). Pas rond de leeftijd van 23 jaar lijkt je brein evenwichtig ontwikkeld.
52
—
Groepsvorming De groepsvorming maakt altijd een aantal fasen door. Tijdens die fasen bepalen de leden van de groep bewust en onbewust hoe de groep zich zal gaan gedragen, wie de leiders worden … Elke fase kent een bepaald verloop. Een leider kan ingrijpen en de situatie ombuigen om bijvoorbeeld een aangenaam
N
groepsklimaat te creëren in het geval van spanningen.
← Studeer je graag op een schematische manier?
Bordschema
interactie
Het bordschema geeft een overzicht van de
prosociaal gedrag
gedrag (P-O-R)
belangrijkste termen en verbanden die in het
sociaal gedrag
hoofdstuk aan bod kwamen.
antisociaal gedrag vooroordelen stereotypen
sociale beïnvloeding
groepsprocessen (5 fasen)
groepsdruk
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
rol van verwachtingen
121
WELKOM OP DE AGORA!
©
VA
sociale cognitie
3
b
Je kunt beter communiceren met de anderen, want je leest hun lichaamstaal goed.
2→ HANDIG VOOR ONDERWEG c
Als iemand iets gemeen bedoelt, zul je waarschijnlijk anders reageren dan wanneer iemand duidelijk goede bedoelingen heeft.
In de loop van het parcours word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen. KADERS
Ontwikkelingstaken op weg naar volwassenheid Sociale cognitie
1.2 3.2
1 deOntwikkelingstaken In sociale psychologie gebruikt men het begrip sociale cognitie voor de mentale processen Ontwikkelingstaken zijn taken waarvan een maatschappij en cultuur verwachten die een rol spelen wanneer je informatie overbepaalde een ander (of over groepen mensen) in je
← Doorheen het hoofdstuk zetten we de
belangrijkste zaken op een rijtje in deze
dat personen van de opeenvolgende leeftijdsperioden ze kunnen opneemt, organiseert en interpreteert. Het is een vaardigheid dieuitvoeren. je kunt ontwikkelen.
rode kenniskaders. De sleutelbegrippen
Bij sociale cognitie nemen je hersenen informatie uit sociale situaties op en verwerken ze die. Volgens Havighurst vragen aanerbij jongeren in de overgang naar volwassenheid Zo begrijp je die situaties enalle de culturen mensen die betrokken zijn. om op een aanvaardbare manier met elkaar om te gaan – zowel met mensen van hetzelfde
die je in de inleiding leerde kennen,
als van voordelen het anderevan geslacht –, cognitie: om keuzes te maken over een opleiding of hobby, om Enkele sociale verantwoordelijkheid op te nemen voor samenleving enzovoort. en om er een — Deze kennis (= cognitie) helpt je omhet hetmilieu, gedragde van anderen te voorspellen
IN
hebben we met een stippellijn onderlijnd.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
juist oordeel over te vormen. noemen mij goede een adolescent —2 Ze Je kunt op een manier ervaringen uitwisselen. Als een adolescent dan iste dat omdat men zo kijkt. De adolescentie — men Dezejou kennis helpt je om noemt, beter sociaal functioneren. Zonaar kunjou je bijvoorbeeld uit het
slaatgedrag op alle van domeinen van je ontwikkeling kenniskader je lichamelijke de toehoorder aflezen of je (zie de juiste woorden1.4.): gebruikt, of je niet te snel praat, ontwikkeling, loskomen dingen van je ouders, verkeerde het of kwetsende zegt … je zoeken en kiezen uit keuzemogelijkheden, je morele ontwikkeling, je denkontwikkeling, de ontwikkeling van je emoties …
Het woord adolescentie komt van het Latijnse werkwoord adolescere, dat je kunt vertalen als opgroeien, volwassen worden. Kenmerk 1
106
Situatie
De verwachtingen worden op de een of andere manier aan jou duidelijk gemaakt.
← In de blauwe Good to know’s vind je
Opvoeding speelt daarbij een rol, maar ook wat je leeftijdgenoten (= de peergroep)
Good to know denken en wat je in de media ziet.
handige en leuke weetjes terug die
2 Als je slaagtmij in jeeen ontwikkelingstaken krijg je van degenen die je beoordelen (de Sommigen noemen tiener belangrijke derden) nieuwe rechten en verantwoordelijkheden. Als men jou een tiener noemt, dan is dat omdat je in de 3 Met de nieuwe rechten en verantwoordelijkheden die je kreeg, kun je nieuwe leeftijdscategorie van 10 tot en met 19 jaar zit. Eigenlijk komt het situaties verkennen om daarin sterker te worden. woord van het Engels, waarin men spreekt over teenager. Daarmee 4 Je ervaart het verkrijgen van de nieuwe rechten als een stap vooruit en bent bedoelt men dan jongeren tussen thirteen en nineteen. geneigd je gedrag aan te passen aan de nieuwe status. 5
Lees de onderstaande voorbeeldsituaties. Bedenk voor elke situatie een eigen ervaring die bij die situatie aansluit. Vertel.
SITUATIE A
← Wat we weten en hoe we denken is
VIP
Kamiel vindt het vervelend dat de leraar hem tijdens De Amerikaan Robert James Havighurst (1900-1991) studeerde eerst het zelfstandig werk komt uitleggen hoe je een natuurkunde en later psychologie. Hij had veel interesse voor de ontwikkeling samenvatting maakt. Enerzijds is hij opgelucht dat hij van de mens en het proces van ouder worden (hij stierf trouwens aan de hulp krijgt, anderzijds ‘wist hij wel hoe hij het moest ziekte van Alzheimer). In 1967 werkte hij de ontwikkelingstaken uit. Volgens doen, hoor, op zijn manier’. Havighurst wordt de levensloop van mensen, waar ze ook leven, gekenmerkt
niet zomaar tot ons gekomen. Onze kennis komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, psychologen,
door het kunnen uitoefenen van opdrachten die in zekere zin specifiek zijn
VA 18
studeren.
verwachtingen wat je moet kunnen in elke fase van je leven. Je ontwikkeling Wat verwacht men van jouover in de adolescentieperiode? Allereerst moet je weten in welke fase van je stopt nooit. adolescentie-ontwikkeling jij je bevindt. a b
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
extra informatie hoef je niet in te
Jijzelf en de sociale omgeving kijken niet zomaar naar je ontwikkeling. Er zijn altijd
N
3
verband houden met de leerstof. Deze
voor de opeenvolgende leeftijdsfasen.
2
gedragswetenschappers, .... We brengen ze in VIP-kaders onder de aandacht.
Om te bewijzen dat je een bepaalde ontwikkelingstaak aankunt, moet je soms een proef afleggen. a
Lees de onderstaande beschrijvingen van dergelijke proeven.
b
Herlees de vijf kenmerken uit oefening 1.
c
Kruis aan welke kenmerken van een ontwikkelingstaak herkenbaar zijn in deze situaties.
d
Verantwoord telkens mondeling je beslissing.
ICOONTJES Je kunt meerdere vakjes aankruisen.
Proef
1
Kenmerk
Als je slaagt in een overlevingstocht, mag je deelnemen aan het ‘grootwordenfeest’ van je gemeenschap. Dan krijg je
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Dit is een mondelinge opdracht. In de middeleeuwen moesten zonen van adellijken cadeautjes.
verschillende fasen doorlopen om zich van schildknaap tot ridder te ontwikkelen.
3
Om te kunnen overgaan naar het vierde jaar, moet je examens
4
Je mag enkel met de auto rijden op voorwaarde dat je je
1 2 3 4 5 Bijafleggen. deze opdracht hoort een videofragment.
©
rijbewijs haalt.
5
1
2
3
Wanneer je in de jeugdbeweging van de ene naar de andere
4
5
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
2
1 2 3 4 5 Voor deze opdracht leeftijdsgroep overgaat, moet je proevenmag afleggen. of moet je online opzoekingswerk verrichten.
17
In deze opdracht werk je aan je onderzoeksvaardigheden.
WELKOM OP DE AGORA!
Bij deze opdracht hoort een ontdekplaat.
4
Voor deze opdracht ga je naar het onlinelesmateriaal.
STAPPENPLAN VOOR DE ONDERZOEKSVRAAG 1
Onze vraag voor een wetenschapper a
Kies klassikaal een onderwerp uit dit hoofdstuk waarover jullie meer willen weten, of waarover jullie meer wetenschappelijke gegevens nodig hebben om een gegronde mening te vormen.
b
Formuleer een onderzoeksvraag met betrekking tot dat onderwerp. Maak daarbij gebruik van de criteria voor een goede onderzoeksvraag.
c
Zoek samen met de leerkracht een onderzoeksinstituut en/of onderzoeker die de vraag kan beantwoorden.
2
Bezorg jullie vraag aan die instantie of onderzoeker.
Mijn persoonlijke onderzoeksvraag a
IN
d
Kies een ander onderwerp uit dit hoofdstuk dat je boeit of dat actueel is en waarover je meer informatie wilt opzoeken. Houd er rekening mee dat je zélf over dat onderwerp een klein
onderzoek moet kunnen voeren. Scan de QR-code bij elk hoofdstuk voor meer toelichting in het document over onderzoekscompetentie. b
Formuleer een onderzoeksvraag met betrekking tot jouw onderwerp. Maak daarbij gebruik van de criteria voor een goede onderzoeksvraag.
c
Op het einde van het schooljaar heb je een aantal onderzoeksvragen verzameld. Kies daaruit je
WELKOM OP DE AGORA!
©
VA
N
favoriete onderzoeksvraag. Dat kan de vraag zijn die je volgend jaar gaat onderzoeken.
5
HET ONLINELEERPLATFORM BIJ AGORA
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
IN
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
N
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
VA
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (onder andere videobestanden en kennisclips).
Ga hier ook aan de slag met de ontdekplaten en de bijhorende werkblaadjes.
WELKOM OP DE AGORA!
©
Het e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt hierin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ...
6
1
IN
THEMA
THEMA 1
©
VA
N
MIJN ONTWIKKELING? SPANNEND!
7
HOOFDSTUK 1
Z
E NOEMEN MIJ ADOLESCENT
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Je ontwikkelt een leven lang, op meerdere gebieden. In dit hoofdstuk ga je op zoek naar wie je, als gevolg van je ontwikkeling, momenteel bent: een adolescent. Allicht heb je je al afgevraagd hoelang die
IN
periode duurt en of ze overal hetzelfde is. Of misschien wil je wel weten waarom er zoveel verschil is in de ontwikkeling van pubers, zoals ze je ook wel eens noemen.
Om daarover met elkaar te kunnen praten, komt het erop aan dat je een aantal begrippen,
situaties en ontwikkelingsmechanismen kunt analyseren. Zo snap je beter waarom adolescenten,
elk op hun manier, als adolescent denken, spreken, voelen, willen en fysiek ontwikkelen. Je toont dat je je eigen levensfase goed kunt analyseren als je onder meer uit de begrippen kunt afleiden wat die
voor jou betekenen. Aan de hand van de juiste begrippen kun je argumenten geven voor wat en hoe
jij denkt en kun je bedenkingen formuleren op uitspraken in de media over jouw leeftijdgenoten. Met de kennis die je in dit hoofdstuk verwerft, zul je ten slotte in hoofdstuk 2 de ontwikkeling van andere
N
leeftijdsgroepen kunnen koppelen aan hun ontwikkelingsfase, die anders is dan die van jou nu.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik orden de ontwikkelingsdomeinen die tijdens de adolescentie in groei en ontwikkeling
VA
zijn, in een schema en bouw de verbanden op tussen die domeinen. Ik trek conclusies over hoe ik me gedraag en wat ik voel als gevolg van mijn fysieke ontwikkeling, mijn toenemende denkmogelijkheden (= mijn cognitieve ontwikkeling) en hoe ik omga met anderen (mijn socio-emotionele ontwikkeling). Ik trek conclusies over het verschil in het ontwikkelingstempo van de fysieke ontwikkeling bij mijn leeftijdgenoten en over hoe ze daarmee omgaan. Ik duid sterke punten en eventuele fouten aan in de manier waarop mijn leeftijdsgroep nadenkt over de dingen, in vergelijking met kinderen, volwassenen en ouderen. Ik herformuleer in eigen woorden de ontwikkelingstaken die de wetenschap formuleert,
©
zoals ik die taken in mijn leven ervaar.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
BEGRIPPEN
8
overgangsrituelen – adolescentie – cultuurpuberteit – ontwikkelingstaken – vroeg-, midden-, laat-adolescentie – ontwikkelingsdomeinen: fysieke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, socio-emotionele ontwikkeling – geslachtskenmerken – puberteit – puberbrein – body image
INTRO Kinderen worden groot en op een bepaald moment wordt er iets meer van hen verwacht. In alle culturen wordt aan adolescenten zoals jij gevraagd om te bewijzen dat ze een volgende fase in de ontwikkeling zullen aankunnen. In dit hoofdstuk hebben we het over de fase waarin jij je op je veertiende of vijftiende bevindt: de adolescentie als overgang naar de volwassenheid. Via overgangsrituelen wordt de stap naar volwassenheid gezet. In onze westerse samenleving kennen we een lange overgangsperiode. In sommige culturen bestaat die overgangsperiode niet en moeten jongeren van jouw leeftijd soms pijnlijke proeven doorstaan om te bewijzen dat ze het leven als volwassene zullen aankunnen. Slagen ze niet in de proeven, dan moeten ze nog even wachten Slagen ze wel in de proeven ... dan zijn ze volwassen.
IN
op de volwassenheid en moeten ze nog wat rijper worden om meer verantwoordelijkheid te kunnen opnemen.
In onze westerse samenleving mag je als jongere, in vergelijking met tien jaar geleden, heel wat.
Andere ‘privileges’, die er vroeger waren, zijn dan weer niet toegelaten, denk bijvoorbeeld aan roken. Bekijk de foto’s. a
Geef bij elke foto aan op welke leeftijd dit toegelaten is in België.
b
Kruis aan, op basis van de kennis die je nu hebt, of dat beter vroeger of later zou zijn. Noteer op
N
welke leeftijd je dit zou toelaten. c
Denk bij je antwoord op vraag b na welk van de drie domeinen van je ontwikkeling een rol spelen: •
je lichamelijke ontwikkeling (= fysieke ontwikkeling),
•
je denkontwikkeling (= cognitieve ontwikkeling),
•
je socio-emotionele ontwikkeling: de ontwikkeling van je eigen persoonlijkheid, meer
VA
bepaald wat je omgeving verwacht van de ontwikkeling van je emoties, je temperament, hoe je denkt over jezelf.
Noteer een goed argument voor je keuze en link dat aan een van de drie ontwikkelingsdomeinen.
1
a
Officiële leeftijd:
b
Vroeger:
Later:
Oké zo
Stemmen
Ontwikkelingsdomein: Argument: THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
c
9
2
a
Officiële leeftijd:
b
Vroeger:
Later:
Oké zo c
Ontwikkelingsdomein: Argument:
Autorijden
3
IN
a
Officiële leeftijd:
b
Vroeger:
Later:
Oké zo c
Ontwikkelingsdomein: Argument:
Werken als jobstudent
N
a
Officiële leeftijd:
b
Vroeger:
Later:
VA
4
Oké zo
c
Ontwikkelingsdomein: Argument:
Seks hebben
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
5
10
Alchohol drinken
a
Officiële leeftijd:
b
Vroeger:
Later:
Oké zo c
Ontwikkelingsdomein: Argument:
Good to know Wanneer ben je adolescent? De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization – WHO) definieert adolescentie als de periode tussen 10 en 20 jaar. In de Verenigde Staten gaan stemmen op om de adolescentie te laten duren van 13 tot ongeveer 24 jaar.
IN
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Welke argumenten heb je om de adolescentie wel of niet tot 24 jaar te laten duren?”
Forum stelling. Stellingen
N
Wat denk je nu al ? Duid aan waarmee je het (on)eens bent. Geef twee argumenten voor de gekozen
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ ligt goed zo, van 10 tot 20 jaar.
2
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet langer duren dan tot 20 jaar.
3
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet vroeger eindigen dan op 20 jaar.
VA
1
Argumenten 1
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
2
11
PARCOURS STAP 1
Waarom hebben alle culturen overgangsrituelen om naar de volwassenheid over te stappen?
Misschien vind je het vreemd om te horen hoe in andere delen van de wereld de overgang van kind naar volwassene gebeurt. zich laat wachten. 1
Lees het verhaal van de maraké.
IN
Voor die andere culturen kan het dan weer moeilijk te begrijpen zijn dat de volwassenheid in de westerse landen zo lang op
Beantwoord vervolgens de vragen in de tabellen onder de tekst. Markeer in de tekst de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
GROOT WORDEN BIJ DE INDIANEN, IETS VOOR ONS?
De maraké is het inwijdingsfeest van de Wajanaindianen die leven in Suriname, Frans-Guyana en
N
Brazilië. Een van de hoogtepunten van dat feest is het moment waarop de jongens en meisjes tussen 10 en 12 jaar de wespenproef ondergaan.
Tijdens die proef worden gevlochten matjes, waarin mieren of wespen zitten geklemd, tegen
het lichaam gedrukt van de jongeren die moeten
VA
worden ingewijd. Die pijnlijke gebeurtenis
symboliseert de overgang van het kind-zijn naar de volwassenenstatus. De jongere kan door zijn moedig gedrag tonen dat hij rijp is voor de overgang, voor het dragen van de last van het volwassen-zijn. Iedereen ondergaat de proef, meisjes en jongens. De jongens zelfs tweemaal. Op elf- of twaalfjarige leeftijd, wanneer de jongen ophoudt kind te zijn, wordt hij behandeld met mieren. Op veertien- of vijftienjarige leeftijd, wanneer hij huwbaar is, legt men hem de wespenproef op. Het meisje ondergaat de wespenproef wanneer ze haar eerste menstruatie heeft gehad. Ook volwassenen kunnen vrijwillig deelnemen aan de wespenproef. Dat doen ze als ze bijvoorbeeld niet tevreden zijn met hun resultaten als jager.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
Naar: formicidae-polyergus.blogspot.com
12
Je las hoe de overgang van de fase van kind-zijn naar de fase van volwassenheid verloopt bij de indianen. Ook jij zette allicht al een soort stap naar de volwassenheid, maar op een andere manier. Zoek de gelijkenissen en verschillen. Welke gelijkenissen en verschillen zijn er wat betreft de leeftijd en het soort rituelen? Bij de Wajana-indianen
de overgang
Rituelen bij
Wat zijn de criteria waarmee jongeren kunnen aantonen dat ze klaar zijn voor de volwassenheid?
VA
b
N
de overgang
IN
Leeftijd bij
Bij ons
Bij de Wajana-indianen
Bij ons
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
a
13
2
Analyseer de overgangsrituelen in drie culturen. Ga na of je in de verschillende overgangsrituelen dezelfde kenmerken herkent als bij de Wajana-indianen. Beantwoord daarbij deze vragen: 1→ Heeft het overgangsritueel een eigen naam? Zo ja, welke? 2→ In welke gemeenschap, cultuur vindt het ritueel plaats? 3→ Op welke leeftijd vindt het ritueel plaats? 4→ Welke handelingen horen bij het ritueel?
IN
5→ Welke personen of voorwerpen spelen een belangrijke rol in het ritueel?
VERHAAL 1
‘In onze samenleving is een meisje vanaf haar twaalfde verjaardag bat mitswa. Dat betekent letterlijk ‘dochter van de wet’. Een jongen is dat
pas vanaf zijn dertiende verjaardag. Dan is hij een bar mitswa, ‘zoon van de wet’. Op dat moment zijn we helemaal een volwassen lid van onze
gemeenschap. Vanaf dan moeten we ons aan de
geboden van de Thora houden, aan ‘mits wot’. Veel van die geboden regelen ons dagelijks leven. Dan
N
moeten we bijvoorbeeld de sjabbat houden, dat is de zaterdagviering.
Het is voor jongens en meisjes een grote
feestdag. De jongens lezen op deze dag in de synagoge de Thora, in het Hebreeuws. Dat leerden ze in de joodse les. In sommige synagogen mogen ook de meisjes een stukje uit de Thora lezen of ze houden een toespraak. Daarna gaan we feesten, krijgen we cadeaus, gaan
VA
we heerlijk eten en dansen we de Hora, een typische dans bij ons.’ Naar: www.missiokids.nl
1→ Naam
2→ Gemeenschap
4→ Handelingen
5→ Personen of voorwerpen
© THEMA 1 HOOFDSTUK 1 14
3→ Leeftijd
VERHAAL 2 ‘In onze gemeenschap kennen we een belijdenis in aanwezigheid van de volwassen gelovigen. Tijdens een dienst in de tempel moeten we enkele vragen juist beantwoorden. Als dat lukt, worden wij als ‘belijdende leden’ volwaardig lid van de kerk. Dan mogen we deelnemen aan het Heilig Avondmaal en mogen we op onze beurt kinderen taken opnemen binnen de kerk.
IN
laten dopen. We krijgen ook stemrecht en mogen De gemiddelde leeftijd waarop mensen hun
belijdenis doen, is ondertussen gestegen van 18 à 19 jaar naar ruim boven 25 jaar.’ Naar: oudesite.samsam.net
1→ Naam
2→ Gemeenschap
VA
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
5→ Personen of voorwerpen
N
4→ Handelingen
3→ Leeftijd
15
VERHAAL 3 ‘Voor mij, als Spaanstalig meisje, is mijn vijftiende verjaardag erg belangrijk. Er wordt dan een groot feest georganiseerd om mij officieel als vrouw aan de wereld voor te stellen. Dat feest heet la
quinceañera. De rituelen die bij dat feest horen zijn overal dezelfde. In de meeste landen zijn vooral de receptie en het
IN
dansfeest heel belangrijk, maar vaak is er ook een religieus onderdeel: de mis in een kerk.
Het meisje krijgt een nieuwe jurk die heel erg lijkt op een trouwjurk. Van haar vader krijgt ze ook een symbolisch cadeau zoals de typische pop, la última muñeca (de laatste pop) of
de eerste schoenen met hakken. Als het cadeau een pop is, geeft het meisje ze meestal aan
haar jongere zusjes of nichtjes of gooit ze ze achter zich naar de meisjes die nog geen 15 jaar geworden zijn (zoals bij een huwelijk soms gedaan wordt met het bruidsboeket). Een van de
meest emotionele onderdelen van een quinceañera is de dans met de vader. Dat is de eerste dans als volwassen vrouw.’
N
Bron: www.cubanismo.be
1→ Naam
2→ Gemeenschap
3→ Leeftijd
VA
4→ Handelingen
5→ Personen of voorwerpen
©
Overgangsrituelen, waarom? 1
De functie van rituelen
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Om van de adolescentie te kunnen overgaan naar de volwassenheid, kennen alle
16
samenlevingen overgangsrituelen. Rituelen zijn bepaalde handelingen die van generatie op generatie worden doorgegeven in de cultuur waarin jij ontwikkelt. Ze kunnen helpen om het leven te ordenen en er betekenis en zin aan te geven.
1.1
2
Het uitstellen van de volwassenheid
De overgangsrituelen bepalen de leeftijd waarop je als volwassene beschouwd wordt, regelen wat van jou verwacht wordt en leggen vast welke privileges je krijgt als volwassene (stemmen, huwen en kinderen krijgen …). In onze westerse samenleving zijn die rituelen veeleer symbolisch. Je mag nog niet stemmen, huwen of seks hebben op je vijftiende. In onze maatschappij wordt de leeftijd waarop je als volwassene wordt beschouwd uitgesteld omdat onze samenleving heel ingewikkeld is geworden. Een adolescent moet steeds meer kennen en kunnen om zelfstandig, op eigen
3
Adolescentie: een westerse uitvinding
IN
verantwoordelijkheid het volwassen leven aan te kunnen.
Men zegt wel eens dat de adolescentie een westerse uitvinding is. De invoering van een overgangsperiode is kenmerkend voor een maatschappij die almaar complexer wordt.
Daardoor heeft de jongere een langere periode nodig om de volle verantwoordelijkheid te leren dragen. We gebruiken daarom ook de term cultuurpuberteit.
Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals het verbod op kinderarbeid en de uitbreiding van de leerplicht, is deze periode geëvolueerd naar een autonome fase tussen de
En jij? Beschrijf in het kader je eigen overgangsritueel. Analyseer je ritueel in de tabel. 1→ Naam
4→ Handelingen
5→ Personen of voorwerpen
©
3→ Leeftijd
VA
2→ Gemeenschap
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
3
N
kinderjaren en de volwassenheid.
17
STAP 2
Wat verwachten volwassenen van jou zodat je zelf volwassen kunt worden?
Tijdens je ontwikkeling heb je steeds meer en andere mogelijkheden, je kunt almaar meer. Op basis van die mogelijkheden zal je omgeving – dat zijn de volwassenen zoals je ouders, leraren, opvoeders – andere dingen van jou verwachten. Aan elke levensfase zijn verwachtingen gekoppeld. Lees de uitspraken. a
IN
1
Zet in de tabel op de volgende pagina elke uitspraak of situatie bij het juiste verwachtingskenmerk.
a
Wanneer ben ik eigenlijk volwassen?
b
Ik heb al veel geleerd over hoe
Nog niet zo lang geleden organiseerde
jongens zijn. Ik ken beslist het
men voor jongeren die er klaar voor
verschil tussen toffe, knappe
waren coming-outparty’s. Ouders
kerels en vervelende drerries.
‘toonden’ hun dochter of zoon aan
Gamessa, 15 jaar
de gemeenschap als volwassen,
N
huwbaar. Nu wordt dat enkel in de
hoogste sociaaleconomische klassen gedaan. Voor ons, jongeren, kan dat
zorgen voor onduidelijkheid. Maar ook onze leeftijdgenoten en volwassenen in onze sociale omgeving weten niet
VA
altijd wat al mag of nog niet mag. Jason, 16 jaar
Ik vertrouw Sep. Als hij
THEMA 1 HOOFDSTUK 1 18
d
Ik maak me zorgen om
e
Nu ik al zelfstandig
uitgaat, is hij op een
mijn zoon, Yaro. Met zijn
mijn taken in het
redelijk en afgesproken
voetbaltalent mag hij op
huishouden mag
uur thuis. Met alcohol
zijn vijftiende meespelen
plannen, heb ik een
gaat hij verstandig om
met de U19. Maar zal hij het
rooster opgemaakt
en roken blijft hij haten.
fysiek al aankunnen? Hijzelf
waarop ik kan afvinken
vader van Sep
voelt zich trouwens nog erg
wat ik wanneer doe,
jong naast al die volwassen
bijvoorbeeld het gras
spelers.
maaien.
moeder van Yaro
Mees, 14 jaar
©
c
Kenmerk 1
Situatie
De verwachtingen worden op de een of andere manier aan jou duidelijk gemaakt. Opvoeding speelt daarbij een rol, maar ook wat je leeftijdgenoten (= de peergroep)
denken en wat je in de media ziet. 2
Als je slaagt in je ontwikkelingstaken krijg je van degenen die je beoordelen (de
belangrijke derden) nieuwe rechten en verantwoordelijkheden. 3
Met de nieuwe rechten en verantwoordelijkheden die je kreeg, kun je nieuwe
situaties verkennen om daarin sterker te worden. 4
Je ervaart het verkrijgen van de nieuwe rechten als een stap vooruit en bent
geneigd je gedrag aan te passen aan de nieuwe status. Jijzelf en de sociale omgeving kijken niet zomaar naar je ontwikkeling. Er zijn altijd
IN
5
verwachtingen over wat je moet kunnen in elke fase van je leven. Je ontwikkeling stopt nooit. b
Bedenk voor elke situatie een eigen ervaring die bij die situatie aansluit. Vertel.
VIP
De Amerikaan Robert James Havighurst (1900-1991) studeerde eerst
natuurkunde en later psychologie. Hij had veel interesse voor de ontwikkeling
N
van de mens en het proces van ouder worden (hij stierf trouwens aan de ziekte van Alzheimer). In 1967 werkte hij de ontwikkelingstaken uit. Volgens Havighurst wordt de levensloop van mensen, waar ze ook leven, gekenmerkt door het kunnen uitoefenen van opdrachten die in zekere zin specifiek zijn
VA
voor de opeenvolgende leeftijdsfasen.
Om te bewijzen dat je een bepaalde ontwikkelingstaak aankunt, moet je soms een proef afleggen. a
Lees de onderstaande beschrijvingen van dergelijke proeven.
b
Herlees de vijf kenmerken uit oefening 1.
c
Kruis aan welke kenmerken van een ontwikkelingstaak herkenbaar zijn in deze situaties. Je kunt meerdere vakjes aankruisen.
Verantwoord telkens mondeling je beslissing. Proef
1
Kenmerk
Als je slaagt in een overlevingstocht, mag je deelnemen aan het ‘grootwordenfeest’ van je gemeenschap. Dan krijg je
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
cadeautjes.
2
In de middeleeuwen moesten zonen van adellijken verschillende fasen doorlopen om zich van schildknaap tot ridder te ontwikkelen.
3
Om te kunnen overgaan naar het vierde jaar, moet je examens afleggen.
4
Je mag enkel met de auto rijden op voorwaarde dat je je rijbewijs haalt.
5
Wanneer je in de jeugdbeweging van de ene naar de andere leeftijdsgroep overgaat, moet je proeven afleggen.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
d
©
2
19
Ontwikkelingstaken op weg naar volwassenheid 1
1.2
Ontwikkelingstaken
Ontwikkelingstaken zijn taken waarvan een bepaalde maatschappij en cultuur verwachten dat personen van de opeenvolgende leeftijdsperioden ze kunnen uitvoeren. Volgens Havighurst vragen alle culturen aan jongeren in de overgang naar volwassenheid om op een aanvaardbare manier met elkaar om te gaan – zowel met mensen van hetzelfde als van het andere geslacht –, om keuzes te maken over een opleiding of hobby, om
2
Ze noemen mij een adolescent
IN
verantwoordelijkheid op te nemen voor het milieu, de samenleving enzovoort.
Als men jou een adolescent noemt, dan is dat omdat men zo naar jou kijkt. De adolescentie slaat op alle domeinen van je ontwikkeling (zie kenniskader 1.4.): je lichamelijke
ontwikkeling, het loskomen van je ouders, je zoeken en kiezen uit keuzemogelijkheden, je morele ontwikkeling, je denkontwikkeling, de ontwikkeling van je emoties …
Het woord adolescentie komt van het Latijnse werkwoord adolescere, dat je kunt vertalen als
Good to know
N
opgroeien, volwassen worden.
Sommigen noemen mij een tiener
Als men jou een tiener noemt, dan is dat omdat je in de
VA
leeftijdscategorie van 10 tot en met 19 jaar zit. Eigenlijk komt het
woord van het Engels, waarin men spreekt over teenager. Daarmee bedoelt men dan jongeren tussen thirteen en nineteen.
3
Wat verwacht men van jou in de adolescentieperiode? Allereerst moet je weten in welke fase van je adolescentie-ontwikkeling jij je bevindt. a
Lees de onderstaande voorbeeldsituaties.
©
SITUATIE A
Kamiel vindt het vervelend dat de leraar hem tijdens het zelfstandig werk komt uitleggen hoe je een samenvatting maakt. Enerzijds is hij opgelucht dat hij hulp krijgt, anderzijds ‘wist hij wel hoe hij het moest
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
doen, hoor, op zijn manier’.
20
SITUATIE B Sophie engageert zich in de jeugdbeweging en maakt het maandblad van de groep. Maar er staan vaak typfouten in de definitieve versies. Ze laat zich niet van haar stuk brengen en probeert het de volgende keer
IN
beter te doen.
SITUATIE C
Lowie hangt op vrijdag na school met zijn vrienden rond in het park. Hij voelt zich daar stoer en volwassen. Als ze
onder vrienden zijn, klagen ze over hun zeurende ouders die veel te veel van hen vragen.
Ontdek in het theoriekader de kenmerken van elke fase in de adolescentie.
N
b
De fasen van de adolescentie
1.3
VA
De adolescentie kan worden opgedeeld in drie fasen. 1
De vroeg-adolescentie (12 tot 14 jaar)
Je weet niet altijd of je nu moet handelen als kind of als volwassene. Je wilt de privileges van de volwassenheid, maar je ziet de verantwoordelijkheden erbij niet zitten. Die worden je opgelegd door de volwassenen en dat is toch moeilijk om te aanvaarden. 2
De midden-adolescentie (14 tot 17 jaar)
Als midden-adolescent zie je het verband tussen de privileges en de bijbehorende verantwoordelijkheden. Je wilt die verantwoordelijkheden wel opnemen, maar je bent bang om te falen. Volwassen worden betekent ook: kans lopen om te falen, niet te slagen. De laat-adolescentie (17 tot 20 jaar)
©
3
Als laat-adolescent neem je steeds meer verantwoordelijkheden op, ook al ben je nog wat
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
bang om niet te slagen. Maar je beseft dat je zo een stapje dichter komt bij de volwassenheid.
21
c
Plaats de voorbeeldsituaties bij de juiste ontwikkelingsfase van de adolescentie. Markeer in de teksten (p. 20-21) de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord. Fase van de adolescentie Vroeg-adolescentie (12 tot 14 jaar)
2
Midden-adolescentie (14 tot 17 jaar)
3
Laat-adolescentie (17 tot 20 jaar)
IN
1
Drie dominante taken en vier domeinen in de ontwikkeling van de adolescent 1
Dominante ontwikkelingstaken in de ontwikkeling van adolescent tot volwassene
In het algemeen herkende Havighurst drie dominante ontwikkelingstaken, dat zijn taken in de ontwikkeling van adolescent tot volwassene. Ze zijn duidelijk herkenbaar in de fase
van de adolescentie, maar blijven niet tot die fase beperkt. Je ontwikkeling is een voortdurend proces. 1→ Vroeg-adolescentie (10 – 14 jaar)
N
Lichamelijke ontwikkeling, psychoseksuele ontwikkeling en begin van losmaking van de ouders. Jongeren willen vooral bij de groep horen. 2→ Midden-adolescentie (14 – 17 jaar)
Experimenteren met verschillende keuzemogelijkheden. De periode staat in het
VA
teken van exploratie en zelfontplooiing. 3→ Laat-adolescentie (17 – 20 jaar)
Verplichtingen aangaan in functie van de maatschappelijke positie en je persoonlijke relaties. De identiteit is behoorlijk ontwikkeld. Sommigen zijn soms onverwacht volwassen, maar sommigen ook soms onverwacht onvolwassen.
2
Vier ontwikkelingsdomeinen
De ontwikkelingstaken situeren zich in wat men in de ontwikkelingspsychologie ontwikkelingsdomeinen noemt. Het zijn deelgebieden van iemands ontwikkeling die gestimuleerd of afgeremd kunnen worden.
©
We kennen vier ontwikkelingsdomeinen. 1→ De fysieke ontwikkeling:
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
—
22
Situatie
de ontwikkeling van de fysieke opbouw en de rijping van het lichaam, waaronder de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen;
—
de ontwikkeling van de behoefte aan eten, drinken en slaap;
—
de psychomotorische ontwikkeling: de coördinatie van de bewegingen, het evenwicht, de fijne en grove motoriek.
2→ De socio-emotionele ontwikkeling: —
de ontwikkeling van bv. de manier waarop mensen met elkaar omgaan;
—
de ontwikkeling van de manier waarop je mensen en situaties emotioneel ervaart, bv. blij, bedreigend …
1.4
3→ De cognitieve ontwikkeling: de ontwikkeling van de manier waarop het gedrag van de mens verandert
—
omdat zijn verstandelijke mogelijkheden veranderen (je herkent hierin het Franse woord connaître = weten, kennen). 4→ De morele ontwikkeling: de ontwikkeling van een besef van goed en kwaad en van daarnaar te handelen.
—
De morele ontwikkeling doorloopt een aantal fasen doorheen de persoonlijke ontwikkeling.
4
IN
We verkennen die ontwikkeling in het leerwerkboek Agora voor het vierde jaar.
De adolescentie is een periode van veel veranderingen. Je ontwikkelt in verschillende domeinen. Bij elk van die ontwikkelingsdomeinen horen typische veranderingen of gedragingen. a
Lees de onderstaande voorbeelden van veranderingen of
gedragingen. Plaats bij elk voorbeeld het overeenkomstige nummer uit de tabel. Je maakt drie groepjes van telkens vier voorbeelden. b
Noteer in de tabel naast elke gedraging of groep over welk soort
N
ontwikkeling het gaat. Voorbeelden
rebelleren
peergroep
VA
baard in de keel
een studiekeuze maken
de eerste zoen
de eerste sigaret
gezin
spijbelen
©
menstruatie
iets verzwijgen voor je ouders
Veranderingen/gedragingen
1
primaire en secundaire geslachtskenmerken
2
experimenteren met verschillende keuzemogelijkheden
3
flirten
Ontwikkeling
ontwikkeling
ontwikkeling
ontwikkeling
maatschappelijke positie beginnen innemen en aangaan van persoonlijke relaties, psychoseksuele ontwikkeling
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
zweetgeur
23
STAP 3
Hoe ga je om met de verwachtingen over je lichamelijke ontwikkeling en je fysieke rijping?
Tijdens je adolescentie onderga je heel wat veranderingen op lichamelijk vlak. Hoe ga je daar als adolescent mee om?
IN
Begin van de adolescentie: de groeispurt ‘Wat ben je groot geworden!’ Misschien hoor je dat wel vaker. Fijn om te horen, maar je moet het wel doen, ‘groot worden’. Wat gebeurt er met en in je lichaam?
Bekijk het filmpje over de lichamelijke veranderingen die je doormaakt in het begin van de adolescentie. a
Markeer naast de tekening de veranderingen waarvan sprake is in het filmpje.
baardgroei
VA
stemverlaging door verandering strottenhoofd
N
1
lichaamsbeharing
schaamhaar
schaamhaar brede heupen
meer vetafzetting
© THEMA 1 HOOFDSTUK 1 24
borsten
b
Ontdek in het theoriekader hieronder alles over primaire en secundaire geslachtskenmerken. 1→ Vul de tekening aan met de kenmerken die in het theoriekader aan bod komen en die niet in het filmpje besproken werden. Noteer ook bij elk kenmerk of het een primair (1) of een secundair (2) geslachtskenmerk is. 2→ Verwoord kort mondeling wat het verschil is tussen een primair en een secundair geslachtskenmerk.
1
Geslachtskenmerken
1.5
IN
Primaire en secundaire geslachtskenmerken bij pubers We maken een onderscheid tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken. 1→ Primaire geslachtskenmerken
Dit zijn lichaamskenmerken die al van bij de geboorte aanwezig zijn. Ze zijn typisch voor
je geslacht. Bij meisjes zijn dat de vagina, de baarmoeder en de eierstokken. balzak.
N
Bij jongens zijn het de teelballen, de penis en de
2→ Secundaire geslachtskenmerken
Dit zijn lichaamskenmerken die verwijzen naar je geslachtsrijpheid. Het lichaam is dan klaar om zich voort te planten. Dat komt omdat er hormonen actief zijn. Bij meisjes zijn dat de oestrogenen (vrouwelijke geslachtshormonen); bij jongens
VA
gaat het om testosteron (mannelijke geslachtshormonen).
2
Puberteit: ze noemen mij puber
Door zichtbare veranderingen aan je lichaam als gevolg van de veranderende hormoonwerking kunnen jij en je omgeving zien dat je het kind-zijn verlaat. Je komt in de puberteit, dat is de naam voor de periode waarin je lichaam sterke veranderingen vertoont. Je wordt een puber. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord pubes. Dat betekent schaamhaar (van het Latijnse werkwoord pubescere = bedekt zijn met haar). Je zit in een groeispurt. Na die spurt wordt het even rustig, maar de jongens groeien
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
gemiddeld nog door tot ze 18,5 jaar zijn en de meisjes tot ze 17 jaar zijn.
25
2
Analyseer de grafiek en beantwoord de vragen.
Lengtetoename 24 meisjes jongens
22 20
16
IN
groei in lengte (in cm per jaar)
18
14 12 10 8 6 4 2
a
6
10
leeftijd (in jaren)
14
18
N
2
Lees de titel, de x-as en de y-as. x-as =
VA
y-as =
b
Leid uit de grafiek af wat de gemiddelde leeftijd is waarop de groeispurt plaatsvindt bij jongens en bij
meisjes.
Jongens: jaar
Meisjes: jaar
VIP
Of je een jongen of een meisje bent, is bij de geboorte meestal meteen te
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
onderscheiden. Een aantal mensen voelen zich niet goed in de rol die hoort bij
26
hun biologisch geslacht. Dat illustreert het levensverhaal van Petra De Sutter (°1963), die als jongen geboren werd. Ze kwam op haar vijftigste in de politiek en werd verkozen als volksvertegenwoordiger voor Groen. In 2014 was Petra de eerste transpersoon op een Europese lijst, in 2019 was ze het eerste verkozen trans Europees Parlementslid. In 2020 werd zij federaal minister. Tot aan haar aanstelling als minister werkte ze als professor gynaecologie (specialisatie fertiliteit) aan het UZ Gent.
Die groeispurt, het doet iets met een mens En jij? Heb jij last van de groeispurt? 3
Hoe zit het met jou? a
Kruis aan welke gedragingen veranderd zijn tijdens en na je groeispurt.
b
Omcirkel op een schaal van 10 hoeveel last jij ervaart (in blauw).
c
Omcirkel op een schaal van 10 hoeveel last je omgeving (ouders, broers, zussen) er volgens jou van
Je ervaart wisselende emoties.
IN
heeft (in een andere kleur).
Van het ene moment op het andere slaat je gevoel om van blij naar droef, of omgekeerd. Het emotionele gebied van de hersenen is bij pubers overactief.
WEINIG LAST
GEMIDDELD LAST
N
GEEN LAST
VEEL LAST
Je neemt ondoordachte beslissingen.
Het emotionele gebied van het puberbrein is vlugger en meer ontwikkeld, het is ook gevoeliger voor
VA
hormonale veranderingen. Pas later rijpt het rationele gebied van de hersenen.
GEEN LAST
WEINIG LAST
GEMIDDELD LAST
VEEL LAST
Je schat risico's verkeerd in.
Je geeft bijvoorbeeld je privégegevens via het internet aan onbekenden die je iets heerlijks
©
beloven.
De hersenen zijn nog niet uitgerust om lang vooruit te denken en de consequenties van het handelen in te
GEEN LAST
WEINIG LAST
GEMIDDELD LAST
VEEL LAST
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
schatten.
27
Je blijft lang in bed liggen. Vooral jongens hebben meer slaap nodig. Adolescenten hebben de neiging later te gaan slapen en langer te blijven liggen. Dit gedrag zou te maken hebben met de onrijpheid van de hersenen en normaliseert op ongeveer 20 jaar.
WEINIG LAST
GEMIDDELD LAST
VEEL LAST
IN
GEEN LAST
Als je voor een keuze staat, kies je voor wat op korte termijn winst oplevert en wacht je niet tot later.
Het puberbrein kan nog niet helemaal de gevolgen op lange termijn onder ogen zien.
N
Het is extra gevoelig voor de mogelijkheid dat er een beloning aankomt.
WEINIG LAST
GEMIDDELD LAST
VA
GEEN LAST
VEEL LAST
De puberteit, het doet iets met een mens Na de groeispurt is ze daar eindelijk: de puberteit. Ook het puberbrein maakt een groeispurt door. Je hersenen worden groter, maar er verandert ook nogal wat in de structuur van je hersenen. En dat heeft gevolgen voor je gedrag, voor de ene puber al meer dan voor de andere! Weet wel dat je hersenen pas volgroeid zijn als je ongeveer 22 of 23 jaar bent. Nog een heel eind te gaan dus. 4
Lees de onderstaande lijst van opmerkelijke gedragingen van adolescenten die wetenschappers typerend
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
vinden voor de puberteit. Geef aan waarin jij je ook herkende, of herkent. Hoe wil jij ermee omgaan?
28
a
Geef een persoonlijk cijfer van 1 tot 5.
b
Bereken het gemiddelde van de klas.
c
Geef een voorbeeld en geef aan hoe jij ermee om wilt gaan. 1→ Je hebt last met plannen maken. Cijfer van 1 t.e.m. 5:
Klasgemiddelde:
Voorbeeld + hoe wil jij hiermee omgaan?
2→ Je kunt niet multitasken. Cijfer van 1 t.e.m. 5:
Klasgemiddelde:
Voorbeeld + hoe wil jij hiermee omgaan? 3→ Je vindt het lastig om plannen aan te passen als er nieuwe informatie is. Klasgemiddelde:
IN
Cijfer van 1 t.e.m. 5:
Voorbeeld + hoe wil jij hiermee omgaan?
4→ Als je een keuze moet maken, is het verlangen naar de kick belangrijker dan een rationeel argument.
Klasgemiddelde:
N
Cijfer van 1 t.e.m. 5:
Voorbeeld + hoe wil jij hiermee omgaan?
VA
5→ Je bent bang om een keuze te maken en stelt ze dan maar uit. Cijfer van 1 t.e.m. 5:
Klasgemiddelde:
Voorbeeld + hoe wil jij hiermee omgaan?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
29
Gedragsverandering in de adolescentie als gevolg van puberale ontwikkeling Matrix van de ontwikkelingsdomeinen 1
1.6
Het puberbrein
Het puberbrein begint te veranderen rond het tiende levensjaar. Als gevolg van de plotse rijping en ontwikkeling van de hersenen geraken de meeste pubers wat uit hun evenwicht. De hersenen gaan zich specialiseren. Dat gebeurt in een verschillend tempo. De delen van de hersenen die verschillende functies van je ontwikkeling regelen, ontwikkelen op een
IN
ongelijke manier. Het gebied dat de emoties regelt (het limbisch systeem met daarin de amygdalae) ontwikkelt
het eerst en erg hevig. De gebieden die verantwoordelijk zijn voor de beheersing van je gedrag en voor de activiteiten die door verstand en ratio bepaald worden, ontwikkelen pas later (de frontaalkwab). Pas rond de leeftijd van 23 jaar lijkt je brein evenwichtig ontwikkeld. 2
Gedragskenmerken als uiting van het ongelijkmatig ontwikkelde puberbrein:
—
risico’s nemen
—
ondoordacht gedrag stellen
—
uitstellen van taken
—
onvoorspelbaar gedrag
—
niet plannen
—
moeite met inschatten
—
ongemotiveerd lijken
moeite met concentratie en
—
N
taakgerichtheid
pariëtaalkwab
hersenbalk
schedel
3 vliezen + hersenvocht fornix, onderdeel van de hippocampus
gyrus cinguli
gebied van Broca
VA
achterhoofdskwab
frontaalkwab
derde ventrikel
pijnappelklier
hypofyse
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
kleine hersenen
30
3
hypothalamus
thalamus
is verantwoordelijk voor: • mentale functies • impulscontrole • beoordelingsvermogen • probleemoplossing • planning • sociaal gedrag • taal • geheugen
pons ruggenmerg
middenhersenen verlengde merg
hersenstam
De ontwikkelingsmatrix
Ontwikkelingsdomeinen zijn geen losstaande gebieden in de mens. De ontwikkeling in het ene domein heeft invloed op de andere gebieden. Dat is in elke levensfase het geval. Zo is de lichamelijke ontwikkeling van invloed op de cognitieve ontwikkeling en op de emoties. Op p. 36 leggen we de verbanden tussen die domeinen. Bron: docplayer.nl en centrumvoorjeugdengezin.nl
Good to know Adolescentie begint bij de biologie en eindigt in de cultuur Er is een merkwaardige evolutie zichtbaar. Uit cijfers blijkt dat
De gemiddelde leeftijd waarop de menarche begint
de biologische volwassenheid
door de jaren heen
aanvangt. Zo krijgen meisjes hun eerste menstruatie (de menarche) vroeger dan pakweg
18 17 16
honderd jaar geleden. Dat heeft onder meer te maken met de
15
verbeterde leefomstandigheden
14
en betere voeding. Jongeren zijn daarentegen steeds
13
langer economisch afhankelijk van hun ouders. Ze gaan langer
12 1830
studeren, wachten met trouwen of kinderen krijgen. Niet alle
Denemarken Portugal Noorwegen VS Duitsland Finland Spanje Griekenland Nederland België Polen
IN
leeftijd
op een steeds jongere leeftijd
1850
1870
1890
1910
1930
1950
1970
jaar
studierichtingen leiden even makkelijk tot een job, waardoor sommigen langer in de jeugdwerkloosheid Naar: nl.diphealth.com
Lees de tekst en bekijk de tabel. Kruis in de tabel op basis van de informatie aan of de stellingen juist
VA
of fout zijn.
LAST VAN HORMONEN
Ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken
leeftijd in jaren (jongens)
10
11
12
13
14
15
16
17
18
groei van balzak en zaadballen
©
9
sterke groeispurt
penis wordt langer groei van schaamhaar groei van okselhaar baard in de keel haargroei op het gezicht
19
leeftijd in jaren (meisjes) 9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
beginnende borstgroei groei van schaamhaar sterke groeispurt verandering van lichaamsvorm groei van okselhaar eerste menstruatie (menarche) volwassen borstgrootte
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
5
N
blijven en pas later het ouderlijke huis verlaten.
31
Je hebt vast al gemerkt dat het moment waarop jij en je vrienden lichamelijk veranderen (de ene vriend(in) al vroeger dan de andere) verschilt. Ook de intensiteit en zichtbaarheid van de lichamelijke veranderingen zijn verschillend. Dat komt door de hormonen in je lichaam. Ze maken het een puber niet altijd gemakkelijk! Sommigen hebben last van schaamte, anderen van agressie of stoerdoenerij. De ene trekt zich terug, terwijl de andere de verandering aan iedereen demonstreert door bijvoorbeeld opvallende of uitdagende kleding te dragen. Veel heeft te maken met de individuele verschillen tussen zowel jongens als meisjes in de leeftijd waarop de kenmerken optreden.
Juist
Fout
IN
Stelling 1
Bij meisjes groeit eerst het schaamhaar en nadien het okselhaar.
2
Bij jongens groeien eerst de baard en de snor en nadien het okselhaar.
3
De leeftijd waarop jongens schaamhaar krijgen komt overeen met de leeftijd waarop meisjes hun eerste menstruatie krijgen.
6
Lees de verhalen van Ismail, Jasmin en Elien. Beantwoord de vragen onder de teksten. Markeer in de
N
tekst de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
HET VERHAAL VAN ISMAIL
‘Ik ben 15 jaar. Een jaar geleden ben ik plots heel hard
gegroeid. Ik voelde me echt ongemakkelijk in dat lichaam …
een lange slungel was ik. Nu, een jaar later, ben ik het nieuwe
VA
lichaam wel gewoon. Maar mijn gedachten kan ik niet altijd volgen en mijn gevoelens al helemaal niet. Soms voel ik me nog een kind als ik leeftijdgenoten zie en hen hoor praten over hun spieren, hun haar op de borst. Als ik me met hen
vergelijk, merk ik dat ik die dingen nog niet heb. Ik zoek soms online op of ik niet achterop loop in mijn ontwikkeling. Soms vraag ik me af of mijn klasgenoten niet over mij aan het praten zijn omdat ik nog
niet zover sta in mijn ontwikkeling. Vooral Mo kan nogal opschepperig uit de hoek komen over zijn succes bij flirtende meisjes die al 17 zijn. En hij mag altijd meespelen op het sportterrein,
©
terwijl ik als laatste word gekozen.’
a
Wat valt je op over de gevoelens van Ismail?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
32
b
Hoe reageert Ismail op zijn vrienden?
c
Zijn er elementen uit het verhaal van Ismail die je herkent bij jezelf?
HET VERHAAL VAN JASMIN ‘Als ik met mijn vriendinnen voor de spiegel sta – dat
IN
gebeurt wel vaker – word ik nogal verlegen van mijn heupen die blijkbaar breder aan het worden zijn. Ma zegt dat dat te wijten is aan het hormoon oestrogeen, dat meisjes
van 14 jaar zoals ik zowel in de lengte als in de breedte
doet groeien. Maar bij mij is het al bezig van mijn tiende.
Bij vriendinnen begon het pas een stuk later. Het valt me wel op dat ik nu veeleer oudere vriendinnen zoek dan vorig jaar.
En dat oudere jongens me wel zien zitten. Ze schatten me al 15.
De klasfoto van vorig jaar vind ik verschrikkelijk! Hoe ik erbovenuit stak! Ik was zelfs
groter dan de jongens van mijn klas, maar hun ontwikkeling gebeurt later, zegt ma. Ik wou dat
N
ik dan ook veel slimmer was dan zij, maar dat verschil is er blijkbaar niet als ik onze rapporten vergelijk.
a
Wat valt je op over de gevoelens van Jasmin?
VA
b
Hoe reageert Jasmin op haar vrienden?
Zijn er elementen uit het verhaal van Jasmin die je herkent bij jezelf?
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
c
33
HET VERHAAL VAN ELIEN ‘Ik ben 15 jaar, 1,72 m groot en ik weeg 72 kilo. Ik ben niet dik, eerder stevig en ik volg het bloedgroepdieet. M’n moeder helpt me daarbij heel goed. Vroeger volgde ik op eigen houtje zelf samengestelde crashdiëten. Elke keer eindigden die ‘wonderdiëten’ met wekenlange vreetbuien. Ik probeerde op een gewicht van ongeveer 64 kilo te komen, maar als ik straks (over een halfjaar, hoor) een kilo of 68 weeg en me daar goed bij voel, probeer ik op dat gewicht
IN
te blijven. Ik weet wel dat ‘sommige mensen nu eenmaal
stevig zijn’, maar ik kan er geen vrede mee hebben. Hoe zou dat wel kunnen als je voortdurend slanke dennetjes om je heen ziet? In jeugdbladen lees ik geregeld dat het allemaal niks
uitmaakt hoe zwaar je bent, dat je trots op jezelf moet zijn, dat de meeste jongens er heus
geen probleem mee hebben om een stevige vriendin te hebben, enzovoort. Maar sla ik de bladzijde om, dan zie ik een Levi’s reclame met een prachtig meisje zonder ook maar een grammetje vet.’
Wat valt je op over de gevoelens van Elien?
b
N
a
Hoe reageert Elien op haar vrienden?
VA
c
Zijn er elementen uit het verhaal van Elien die je herkent bij jezelf?
De invloed van de veranderende hormonale werking 1
Hormonale veranderingen
©
Het woord ‘hormoon’ komt van het Griekse woord hormaino, dat betekent ‘in beweging brengen’ of ‘prikkelen’. Hormonen worden gewoonlijk geproduceerd door klieren met een inwendige afscheiding, ook wel endocriene klieren genoemd. Ze scheiden hun hormonale producten af in het bloed en niet, zoals klieren met een uitwendige afscheiding (exocriene klieren), naar de buitenwereld (zoals bij zweetklieren, speekselklieren en traanklieren het
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
geval is).
34
2
Seksuele veranderingen
De hormonale veranderingen leiden tot seksuele volwassenwording en er verschijnen ook secundaire geslachtskenmerken (borstontwikkeling, beharing, groei van de testikels).
1.7
3
Body image
De lichamelijke ontwikkeling beïnvloedt je zelfbeeld, hoe jij je voelt in dat veranderende lichaam. Elke adolescent is tijdens de ontwikkelingsfase van 12 tot 18 jaar sterk bezig met het beeld dat hij van zijn lichaam heeft, zijn body image. Daarbij laat de adolescent zich leiden door drie factoren: 1→ lichaamsmaten ontwikkelende organen 2→ individuele doelen
IN
de lengte, het gewicht, de vorm van de
wat de adolescent zelf wil bereiken, hoe hij er wil uitzien (sportief, trendy, slordig, modebewust, non-conformistisch …)
3→ cultureel bepaalde (schoonheids)idealen
Adolescenten vergelijken zichzelf vaak met de ontwikkeling van anderen. Ze zijn
7
N
gevoelig voor zowel vroege rijping als voor late rijping.
Voel jij de druk van reclame?
In onze huidige maatschappij spelen de mode en de daarbij horende handel in producten en kleding een grote rol. De reclame en modellen op tv en sociale media tonen ons dagelijks hoe we gekleed moeten gaan
VA
om oké bevonden te worden, hoe ons lichaam er zou moeten uitzien. a
Zoek in een tijdschrift of op sociale media reclameboodschappen die met lichaamsverzorging en met
mode te maken hebben en die specifiek gericht zijn op jouw leeftijdscategorie. Ze zijn bedoeld om je te beïnvloeden. En om je te laten kopen …
b
Toon aan dat de reclame voor jouw leeftijdscategorie bedoeld is.
Good to know
Wat er met je hersenen gebeurt als je reclame ziet, of iets fijns hoort
©
Wanneer je iets leuks meemaakt, bijvoorbeeld wanneer je nieuwe kleding krijgt of iets lekkers eet, dan komt er een stofje in je hersenen vrij: dopamine. Het vergemakkelijkt het vervoer van de prikkels in je hersenen en geeft je een fijn gevoel van genot en blijdschap. Bovendien wil je die ervaring nog wel enkele keren —
Zo krijg je door te luisteren naar muziek 9 procent meer dopamine in je hersenen.
—
Als in reclameboodschappen een bepaald product wordt aangeprezen door een beroemdheid, dan heb je meer zin om het product te kopen dan wanneer het door een onbekende knappe man of vrouw wordt aanbevolen. In de reclamepsychologie noemen ze dat celebrity endorsement.
—
Een vleugje humor zal veel effect hebben op je hersenwerking. Zowel de linker- als de rechterhersenhelft zullen actief worden om alle informatie uit het verhaal op te nemen.
Naar: Tiemeijer, W.L., Hoe mensen keuzes maken. De psychologie van het beslissen, Amsterdam University Press, 2010.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
meemaken, de een al gulziger dan de ander.
35
STAP 4
Hoe ga je om met de verwachtingen over je denkmogelijkheden, je cognitieve evolutie?
Het is boeiend om adolescenten te horen praten. Over hoe ze zoeken naar wat juist is, wat ze oké vinden of helemaal not done. In Stap 3 ontdekte je dat door de lichamelijke verandering in het brein en door de hormonale opstoten, het gedrag niet altijd gestuurd wordt door de verstandelijke mogelijkheden. Die ontwikkelen wat later. Zelfs dan is het zoeken naar
1
IN
hoe je het best omgaat met de grote mogelijkheden van het brein, maar ook met de nog onbekende beperkingen ervan. Bekijk de drie kenmerken van lichamelijke ontwikkeling. Ze zijn verbonden met de andere
ontwikkelingsdomeinen van de adolescentie in een oorzaak-gevolgrelatie: de ontwikkeling van het ene kan leiden tot een ontwikkeling in het andere.
Kruis aan met welk ontwikkelingsdomein het gegeven kenmerk een verband vertoont. Kenmerk lichamelijke ontwikkeling 1
hormonale werking
Andere ontwikkelingsdomeinen
cognitieve ontwikkeling
socio-emotionele ontwikkeling
puberbrein
cognitieve ontwikkeling
N
2
socio-emotionele ontwikkeling
3
lichamelijke veranderingen
cognitieve ontwikkeling
VA
socio-emotionele ontwikkeling
Experimenteren als leerproces
In je drang om zelfstandig te zijn, ervaar je als adolescent met vallen en opstaan dat je heel wat moet leren. Als je aantoont dat je alles geleerd krijgt, kun je die zelfstandigheid het best krijgen van je omgeving: ouders, leraren, familie en vrienden.
Experimenteren als leerproces
Experimenteren is een leerproces waarbij de adolescent tijdelijk aan bepaalde activiteiten
©
deelneemt of zich volgens bepaalde regels gedraagt. Hij doet dat volgens de verwachtingen van de omgeving, de maatschappij waarvan hij of zij deel uitmaakt. Om dit alles te kunnen leren, moet hij daarvoor wel de ruimte krijgen, de kansen. De sociale omgeving speelt een grote rol in die leerprocessen. De adolescent verwacht van zijn omgeving
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
activeringskansen om te experimenteren, maar ook bevestiging van wat hij al wel en niet
36
kan.
Ondanks alle activering en bevestiging verloopt niet alles vlekkeloos in de adolescententijd. Je kunt als adolescent niet in alle nieuwe situaties altijd aan de nieuwe eisen voldoen. In zulke gevallen kun je je mateloos schamen, je hulpeloos voelen en soms om hulp vragen. Vreemd is dat je die hulp dan als een bedreiging kunt ervaren. Als je geen hulp krijgt, kun je dan weer behoorlijk angstig zijn om te falen.
1.8
2
Bekijk de grafiek over online risico-ervaringen. Beantwoord de vragen onder de figuur.
ONLINE RISICO-ERVARINGEN
jongens meisjes 13 tot 15 jaar 16 tot 17 jaar 18+ jaar
vraag:
32,1 %
‘Is er in het afgelopen jaar ooit online
45,8 %
iets gebeurd dat je op de een of andere manier heeft gestoord of overstuur
36,2 % 42,1 % 38,8 %
lage SES
42,9 %
gemiddelde SES
42,4 %
hoge SES
De grafiek toont het antwoord op deze
38,0 %
39,9 %
heeft gemaakt (het maakte je
IN
Totaal
bijvoorbeeld van streek, oncomfortabel of bang, of gaf je het gevoel dat je het beter niet had gezien)?’
0 % 10 % 20 % 30 % 40 % 50 %
a
N
Bron: Online risico’s en weerbaarheid, EU Kids Online 2020: Resultaten uit Vlaanderen, Joyce Vissenberg & Leen d’Haenens
Welk verschil toont de grafiek in het risicogedrag op het internet tussen jongens en meisjes?
VA
b
Is er in de adolescentie een positieve evolutie, d.w.z. nemen adolescenten minder risico bij het begin van de adolescentie dan op het einde?
Beschrijf het verschil in risicogedrag bij een lage en een hoge sociaaleconomische status (SES).
©
c
d
Welke conclusies kun je trekken in verband met het antwoord op de breinbreker? Moet de volwassenheid wachten tot 24 jaar of veeleer verjongen naar 16 jaar?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
37
3
Activering en bevestiging a
Lees de uitleg bij activering en bevestiging.
b
Lees vervolgens het verhaal van Chang. In welke fase van de adolescentie zit hij?
c
Kun je de theorie in verband brengen met eigen ervaringen? Herken je in de opgegeven situaties wat je zelf al hebt ervaren? Noteer een aantal
Activering Het is voor je persoonlijkheidsontwikkeling belangrijk dat je omgeving (ouders, leraren, leeftijdgenoten) je activeert tot zelfstandigheid. Chang is blij met de gitaarlessen die hij volgt. Alles begon met een gitaarkamp tijdens de vakantie. Toevallig kreeg hij de brochure voor dat kamp
IN
trefwoorden die je eigen ervaringen typeren.
Bevestiging
Zelfstandig optreden moet worden ondersteund,
positief gewaardeerd, de eigen opvattingen serieus genomen.
Niet dat Changs ouders alles echt goed vinden van wat hij uit zijn gitaar weet te halen, maar het deed hem
veel plezier dat ze naar zijn examen kwamen luisteren
op de muziekacademie. Ze hadden bovendien oma mee
Of zouden zijn ouders de brochure voor hem hebben
binnengesmokkeld. Ze vond Chang de beste van allemaal.
aangevraagd?
N
toegestuurd. Nog wel aan hem persoonlijk gericht!
In welke fase van de adolescentie zit Chang? Waarom? Leid dat af uit kenniskader 1.3 van p. 21.
VA
Heb je deze bevestiging ook al ervaren?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
Heb je deze activering ook al ervaren?
38
4
Bedreiging en angst a
Lees de uitleg over het ervaren van een bedreiging bij geboden hulp en de angst die je soms hebt als je er echt alleen voor staat in een probleemsituatie.
b
Lees vervolgens het verhaal van de grottentocht. In welke fase van de adolescentie zit Indra?
c
Kun je de theorie in verband brengen met eigen ervaringen? Noteer een aantal trefwoorden die je
Bedreiging Als je omgeving de gevraagde hulp biedt, kan dat je helpen om in de toekomst je problemen
IN
eigen ervaringen typeren.
zelfstandig op te lossen. Maar die hulp kun je ook als een bedreiging aanvoelen. Je zelfrespect kan gekwetst zijn: ‘Oei, ik ben blijkbaar iemand die het niet alleen aankan, ik heb hulp nodig.’ Daarop reageren sommigen met protest en soms zelfs
Angst
Als de omgeving geen hulp biedt, kan de angst bij de adolescent toenemen. Sommigen kunnen dan met
verwijten reageren: ‘Ik moet hier ook alles altijd alleen doen!’ of ‘Mijn ouders hebben helemaal geen interesse voor mij.’
met agressie tegen wie hulp biedt: ‘Bemoei je met
N
je eigen zaken.’ of ‘Ik zoek het zelf wel uit.’ De groep was duidelijk de stafkaart verkeerd aan het
grottentocht. De tocht verliep aanvankelijk prima,
interpreteren. De foute keuzes stapelden zich op. Vooral
maar blijkbaar kon Indra het niet verkroppen dat de
toen het tegen valavond liep en de groepsleden totaal geen
begeleider van de groep op een bepaald moment het
zicht meer hadden op de situatie, begonnen de verwijten
commando van haar overnam. Vanaf dat moment kon
naar de begeleider zich op te stapelen: ‘Waarom zegt hij
ze het niet laten stekelige opmerkingen te maken over
dan niet dat we al drie uur in een rondje aan het stappen
de organisatie en probeerde ze de klasgenoten aan
zijn in het bos?’ ‘Goede begeleider hebben wij! Zo kan ik het
haar kant te krijgen. Achteraf was op de video goed
ook: alles aan de groep overlaten.’
VA
Stom eigenlijk dat de sfeer zo ver zoek was na de
te zien dat de tussenkomst van de specialist echt wel
nodig was voor de veiligheid. Hoewel Indra daarna de troep feilloos door de grot loodste, stond haar gezicht op onweer.
In welke fase van de adolescentie zit Indra? Waarom? Leid dat af uit kenniskader 1.4 op p. 22.
©
je eigen ervaringen.
Noteer kenmerken van deze fase die je haalt uit je eigen ervaringen.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Noteer kenmerken van deze fase die je haalt uit
39
Anders gaan denken in de adolescentie: de toenemende creativiteit van de adolescent Tijdens de adolescentie is je brein in volle ontwikkeling. Tot sommige denkoefeningen is jouw brein beter in staat dan dat van een volwassene, maar je hebt nog heel wat te leren en … te experimenteren. 5
Bekijk het filmpje over een onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling van adolescenten. a
Geef aan bij welke taak jongeren beter denken.
IN
b
Geef daarvoor de verklaringen volgens recent hersenonderzoek.
Good to know
N
VA
Hersenactiviteit adolescenten
De laatste decennia steunt psychologische kennis over menselijk gedrag steeds meer op resultaten van hersenonderzoek. Zo deed de Nederlandse onderzoekster Sietske Kleibeuker aan de Universiteit van Leiden in 2016 onderzoek naar het denken van adolescenten. Ze deed dat onder meer door bij testafnames van adolescenten de hersenactiviteit te meten en die te
vergelijken met de manier waarop volwassenen concrete problemen aanpakten. Een van die probleempjes was de opdracht met de lucifers. Adolescenten scoorden beter dan volwassenen en Kleibeuker merkte het verschil ook in de activiteit in de prefrontale cortex.
©
Lukt het jou? Prima adolescent! Maar… nog niet volwassen!
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Naar: www.universiteitleiden.nl
40
Haal 8 lucifers weg Maak 2 vierkanten
Toenemende cognitieve mogelijkheden
1.9
De cognitieve ontwikkeling van adolescenten – de ontwikkeling van de denkmogelijkheden – heeft veel te maken met de biologische kant van het verhaal. Die ontwikkeling in het denken wordt voor een groot deel bepaald door de neurologische veranderingen, veranderingen in de hersenverbindingen. Maar de cognitieve ontwikkeling is niet volledig lichamelijk te bepalen. Er spelen ook andere factoren. Volgend jaar ga je daar dieper op in. Bij de adolescent is de prefrontale cortex volop in ontwikkeling.
IN
Hij experimenteert met de nieuwe mogelijkheden, hij probeert
ze uit in discussies, vaak over abstracte kwesties als ‘Wat is rechtvaardig?’. Plannen, sociaal
wenselijk gedrag vertonen en impulsen beheersen, moeten worden geleerd. Daarom begaat de adolescent nog wel wat foutjes, vergissingen. En daarop reageert hij soms met agressie,
of angst om te falen. Om die reden is het belangrijk hoe de omgeving van ouders en leraren
STAP 5
N
daarmee omgaat.
Hoe ga je om met de verwachtingen over je socio-emotionele ontwikkeling?
Samenleven met adolescenten, thuis, in de klas, op de tram, bij de jeugdbeweging, is niet altijd een makkie voor sommige
VA
volwassenen. Om het voorzichtig te zeggen: er zijn soms wel wat spanningen tussen adolescenten en volwassenen.
Geen clichés over ons, a.u.b.!
Over adolescenten bestaan er heel wat clichés, die vaak niet erg genuanceerd zijn. Hoe juist is dat stereotiepe beeld? Lees de clichés in de tabel. Zo praten sommige volwassenen over adolescenten: in stereotypen. Gebruik jij andere uitspraken om je gedrag te benoemen? Kies de vraag die het best past bij het cliché en noteer het
PUBER
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
nummer in de tabel.
©
1
41
Clichés
Vraag
Ze zijn moe en lui …
1 of zijn ze onafhankelijk?
Ze zijn labiel, zo lichtgeraakt …
2 of hebben ze een planningsprobleem?
Ze doen aan waaghalzerij …
3 of zijn ze veel te moe door slaapgebrek?
Ze gehoorzamen niet …
4 of ontwikkelen ze hun kritisch denken?
Ze zijn gefixeerd op hun uiterlijk …
Ze zoeken ruzie, ze zijn agressief …
Ze houden zich niet aan de afspraken … Ze zijn brutaal en respectloos … Naar: Technische Universiteit Eindhoven
2
stemmingswisselingen? 6 of tasten ze hun (hoge) zelfwaardering af?
IN
Ze doen dingen stiekem, in het geheim …
5 of hebben ze last van
7 of kennen ze hun eigen grenzen niet omdat ze niet ver vooruit denken?
8 of willen ze een eigen wereld maken? 9 of willen ze graag net zo zijn als hun leeftijdgenoten?
Volwassenen vinden pubers soms lastig in de omgang. Havighurst benoemt vijf ontwikkelingstaken (OT)
N
die adolescenten naar volwassenheid leiden. Plaats de negen vragen uit oefening 1 bij de passende ontwikkelingstaak. Licht mondeling toe. Let op: niet elke vraag hoort bij een ontwikkelingstaak.
Ontwikkelingstaken (OT)
Emotionele onafhankelijkheid van ouders tot stand brengen
VA
OT 1
Vraag
OT 2
Toewerken naar doelstellingen van economische onafhankelijkheid
OT 3
Bereiken van gendergerelateerde sociale rollen
OT 4
Volwassen relaties aangaan met leeftijdgenoten van beide geslachten
OT 5
Aanpassing aan noties van zowel mannelijkheid als vrouwelijkheid
©
Ontwikkelingstaak 1: Streven naar onafhankelijkheid De eerste ontwikkelingstaak komt in elke cultuur voor: het innemen van een andere rol tegenover de volwassenen. Het gaat om een overgang van je kindertijd naar de volwassenheid.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Afhankelijkheid van de ouders/opvoeders
42
Zelfstandigheid Dragen van verantwoordelijkheid
1.10
Streven naar onafhankelijkheid en aanvaarden van volwassen rollen: emancipatie Adolescentie is een belangrijke fase in de groei van een individu. In die periode wordt de basis gelegd van je identiteit. Als gevolg van je ontwikkelende mogelijkheden kun je meer dingen zelfstandig aan, in verhouding tot je leeftijd. Dat is een emancipatieproces. Tijdens dat proces wil je minder betutteld worden, krijg je de mogelijkheid mondiger te zijn en voor jezelf op te komen. Emancipatie kun je omschrijven als: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreven bij het inrichten van het eigen leven. Tijdens dit ontwikkelingsproces nemen beide partijen, ouders/opvoeders en adolescenten
IN
een andere rol aan. Ze gaan stilaan anders met elkaar om. Maar aan elke rol is een positie verbonden. Waar de jongere voordien in de positie zat van het afhankelijke kind, moet dezelfde ontwikkelende jongere die positie nu inruilen voor de positie van een meer zelfstandig beslissende jongere.
3
Bekijk de cijfergegevens over de leeftijd waarop adolescenten onafhankelijk gaan leven. Beantwoord de
N
vraag onder de figuur.
Volwassenheid is het loskomen van de ouders; men gaat zelfstandig leven, op eigen verantwoordelijkheid.
VA
WOONSITUATIE NAARGELANG LEEFTIJD EN GESLACHT (IN PERCENTAGE) 100%
90% 80% 70%
60%
mannen bij ouders vrouwen bij ouders mannen zelfstandig vrouwen zelfstandig
50% 40%
30%
20%
©
10% 0
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
Wat zegt de grafiek over de vraag in de breinbreker, over de leeftijd waarop de adolescentie moet eindigen?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Bron: JOP-monitor 2 (2010)
43
4
De overgang naar volwassenheid duurt een tijd. Het is een proces, geen welbepaald moment. Beschrijf hoe jij zelf die afhankelijkheid van je ouders ervaart en hoe de rolverhouding tegenover de ouders/ opvoeders kan evolueren. Zelfstandigheid
Afhankelijkheid van ouders/opvoeders
Dragen van verantwoordelijkheid
Wat kun je nu al zelfstandig doen?
Waarin is een volwassene zelfstandig?
IN
Welke verantwoordelijkheden dragen
Welke verantwoordelijkheden draag je nu al?
VA
N
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
44
volwassenen?
5
Toch niet altijd simpel, hoor, dat emanciperen … Herken je de dubbelzinnige houding in je gedrag? Hoewel adolescenten streven naar onafhankelijkheid van de ouders, is de rol van die ouders nog niet uitgespeeld. Dat merken psychologen in de dubbelzinnige houding die de adolescent aanneemt tegenover deze ontwikkelingstaak. a
Lees welke vrijheden de adolescent vraagt en welke afhankelijkheid hij nog vertoont. Noteer vervolgens je eigen ervaringen.
IN
b
Een adolescent vraagt vrijheden —
Wil het uur bepalen om te gaan slapen.
—
Wil uitgaan met de vrienden die hij verkiest.
—
Wil eigen tv-programma’s bekijken.
—
Wil de kleding dragen die hij verkiest. Wat vraag jij zoal als ‘vrijheid’?
Een adolescent toont ook afhankelijkheid
—
relaties en prestaties.
—
Wat verlang jij nog dat je ouders/opvoeders voor je regelen?
VA
N
Verwoordt de nood aan hulp in persoonlijke relaties.
Verwoordt de nood aan hulp in schoolse
Dubbelzinnigheid tegenover onafhankelijkheid verandert met de leeftijd 1
1.11
Onafhankelijkheid in de vroeg-adolescentie
De jongere weet niet altijd of hij moet handelen als kind of als volwassene. Een vroeg-adolescent wil de privileges van het kind-zijn, maar ook die van de volwassenheid. Anderzijds vindt hij
©
de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met die volwassen privileges best moeilijk … Ze worden opgelegd door de volwassene en dat is toch wel vernederend. Om de hoek biedt Robbe, fier als een gieter, een sigaret aan zijn vrienden aan. Op je dertiende moet roken moeten verrichten en die hen heel wat verbieden.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
kunnen, vinden ze. Ondertussen praten ze over de belachelijke volwassenen voor wie ze allerlei taken
45
2
Onafhankelijkheid in de midden-adolescentie
De adolescent ziet wel het verband tussen privileges en de verantwoordelijkheden die erbij horen. Hij wil ze best opnemen, maar liever langzamerhand, vanwege het risico op falen. Volwassen worden betekent je blootstellen aan falen. Kamiel heeft het moeilijk met het feit dat de leraar hem tijdens het zelfstandig werk komt uitleggen hoe je precies een samenvatting maakt. Enerzijds is hij opgelucht dat zijn taak in orde zal zijn, maar
6
IN
anderzijds ‘wist hij wel hoe het moest hoor, op zijn manier’. (zie ook p. 20, 21)
Tips aan volwassenen: Wat werkt? Wat werkt niet?
Gelukkig gaat het er meestal ça va (gezellig) aan toe in gezinnen met adolescenten. Soms lezen ouders stiekem online tips van pedagogen die hen willen helpen om goed met adolescenten om te gaan. De onderstaande tips vind je op het internet. a
Geef je top 3 van tips aan ouders. Wat werkt bij jou?
b
Geef je flop 3 van tips. Wat werkt niet bij jou? Tien tips voor ouders
N
Tip 1: Toon oprechte belangstelling.
Tip 2: Maak van een gesprek geen verhoor. Tip 3: Vermijd dubbele boodschappen. Tip 4: Durf emotioneel te zijn.
VA
Tip 5: Maak gebruik van het oplossend vermogen van de adolescent. Tip 6: Wijs de adolescent op wat je niet oké vindt. Tip 7: Stel grenzen.
Tip 8: Geef vertrouwen.
Tip 9: Verwacht niet dat je kind alles vertelt. Tip 10: Vergeet niet te lachen.
Naar: www.jmouders.nl
c
Verklaar de keuze van je top 3.
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
d
46
Verklaar de keuze van je flop 3.
Jouw top 3
Jouw flop 3
Ontwikkelingstaak 4: Volwassen relaties aangaan met leeftijdgenoten van beide geslachten De verschillende spanningen die ontstaan met ouders en andere volwassenen zorgen ervoor dat je als adolescent steeds meer tijd doorbrengt met leeftijdgenoten. Je voelt je bij hen vaak beter op je gemak dan thuis. —
‘Thuis kom ik enkel verveling tegen.’
—
‘Bij mijn vrienden kan ik zijn wie ik ben.’ Met je leeftijdgenoten veel contacten hebben heeft een aantal voordelen. Wat zijn die voordelen? a
Lees de onderstaande situaties.
SITUATIE A
IN
7
SITUATIE B
Bij een creatieve opdracht tijdens de schooluitstap is Xander op zijn best. De anderen rekenen op hem om iets
Atiba stelde voor het geld op te halen
voor een cadeautje voor Jasmine, die de
dicteewedstrijd van de krant won. Achteraf vond iedereen dat Atiba het knap had
serieus overwegen om zijn creatieve
gedaan. Dat mag ze in het vervolg nog doen!
N
origineels uit te werken. ‘Hij moet
Maar eigenlijk zit Atiba niet te wachten op
zijn goede vrienden.
een volgende opdracht: te veel werk!
SITUATIE D
Julia mag best fier zijn. Op een rustige
De ouders van Hamid zijn niet langer
en eerlijke manier verwoordde ze wat ze
ongerust wanneer hij op vrijdagavond
van de spelverdeling van Caro vond. Caro
met de oudere jongens gaat voetballen. Ze
werd helemaal niet boos zoals de anderen
weten dat hij clean blijft, ook als de anderen
hadden voorspeld. Integendeel, ze vond
hem een sigaret of andere stuff aanbieden.
dat Julia gelijk had.
Dat heeft hij toch via de chat beloofd aan de
©
SITUATIE C
andere jongens van zijn klas.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
VA
mogelijkheden verder te oefenen’, zeggen
47
b
Ontdek in het theoriekader de verschillende voordelen van omgaan met je vrienden.
Positieve aspecten van het rondhangen met je vrienden 1
1.12
Sociale vaardigheden
In contacten met je leeftijdgenoten kun je bepaalde sociale vaardigheden verwerven. Het gaat om vaardigheden die je helpen om op een positieve manier te discussiëren, om vragen te stellen, of om op een gepaste manier over jezelf te praten: —
assertieve vaardigheden, zoals een compliment kunnen geven en er een ontvangen, vragen stellen om iets te verkrijgen van iemand, een verzoek van iemand kunnen
IN
afwijzen (leren nee zeggen), voor jezelf opkomen; —
vaardigheden in het omgaan met iemand van de andere sekse;
—
het herkennen van en omgaan met agressie en andere sterke emoties van jezelf of van anderen.
2
Experimenteren
In de omgang met je leeftijdgenoten kun je experimenteren met allerlei nieuwe rollen, zonder dat daaraan nieuwe verplichtingen verbonden zijn. 3
Normen- en waardenpatroon
N
Pratend met je leeftijdgenoten kun je informatie opdoen die je helpt jouw normen- en waardenpatroon op te bouwen (wat is goed en wat niet?) waarop jij je gedrag kunt afstemmen. 4
De anderen als spiegel
De groep van je leeftijdgenoten heeft ook de functie een spiegel te zijn voor je eigen gedrag. Uit de reacties van anderen kun je opmaken of je gedrag al dan niet oké is. Dat heeft op zijn
VA
beurt invloed op het versterken van je gevoel van zelfwaardering. Uiteraard wil je zoveel mogelijk positieve reacties horen van je vrienden. Maar als er geen positieve reactie komt,
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
©
heb je nog liever een flink negatieve reactie dan helemaal geen reactie.
48
c
Verbind de voorbeeldsituaties (p. 47) met de voordelen uit kenniskader 1.12. 1
2
3
4
Good to know Ben je een vroege of late puber? Je kent ze beslist: de populaire meisjes en jongens van je leeftijd. Uit onderzoek van psychologen blijkt dat populair zijn of niet, heel vaak te maken heeft met het feit of je een vroege of een late puber bent. Of je dus vroeg of eerder laat aan je lichamelijke ontwikkeling begint, en dat is een kwestie van hormonen waar je niets aan kunt doen. Hieronder zie je wat psychologen als effect zagen bij vroeg of laat puberen bij meisjes en jongens. Maar wees gerust, op latere leeftijd – zodra iedereen uitgepuberd is – is iedereen gelijk voor de wet.
—
Jongens
IN
Meisjes
niet populair, terugtrekken, laag zelfvertrouwen
—
populair (bv. goed kunnen
voetballen met goed ontwikkelde
—
meer afwijkend gedrag
Vroege
—
negatief lichaamsbeeld
puberteit
—
meer langetermijnproblemen (vroegere
spieren)
—
zelfverzekerd, onafhankelijk
—
positief lichaamsbeeld
—
niet populair, angstig, veel
contacten met oudere jongens, een sterkere
neiging tot wangedrag, schoolproblemen en tienerzwangerschap)
puberteit
populair
—
sociaal, levendig, leidersfiguren op school
—
positief lichaamsbeeld
praten, aandacht zoeken
—
negatief lichaamsbeeld
Op het einde van de adolescentie is er de volwassenheid. Maar wanneer ben je dan volwassen?
VA
STAP 6
—
N
Late
Het begin van de adolescentie kun je duidelijk aangeven. Het gaat om lichamelijke criteria. Bij de meisjes is dat de menarche; bij de jongens is dat de spermarche (of semenarche, de eerste zaadlozing). Het begin komt plots, maar het einde van de adolescentie is onduidelijk. Ook omdat er verschillende soorten volwassenheid zijn. Geef bij de vier benaderingen van het begrip ‘volwassen’ aan of jij hier (al) aan voldoet.
©
1→ Fysieke volwassenheid
Je bent fysiek volgroeid. Het gaat over de lichaamsbouw en over de ontwikkeling van de lichamelijke
Op zijn vierentwintigste heeft Tobias als renner
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
nog niet alle mogelijkheden ontwikkeld. Zijn lang
opgeschoten lichaam moet nog aan spierkracht winnen. In die zin is hij nog niet volgroeid.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
functies.
49
2→ Persoonlijke volwassenheid Slaat op het bereiken van een niveau van functioneren dat aangepast is aan de leeftijd. Zo kan men op elke leeftijd spreken van ‘persoonlijke volwassenheid’. Voor haar 11 jaar is Seppa een flinke persoonlijkheid.
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
Ze voelt zich goed in haar vel. Wat zij op haar leeftijd
doet ... En ze laat zich niet zomaar beïnvloeden. Nee,
een meeloopster is ze niet.
3→ Maatschappelijke volwassenheid
IN
Heeft te maken met het zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid een plaats kunnen innemen in de maatschappij. Lucas is op zijn zeventiende een volwassen persoonlijkheid. Nu hij van de jeugdrechter door
familiale problematiek aan begeleid zelfstandig wonen doet, merk je dat hij zijn boontjes goed kan doppen.
Bovendien lijden zijn studies niet onder het zelfstandig
N
wonen. Het is niet iedereen gegeven.
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
4→ Juridische volwassenheid
VA
Legt de wettelijke leeftijdsgrenzen vast waarop men verondersteld wordt zowel persoonlijke als maatschappelijke verantwoordelijkheid te kunnen dragen.
Vakantiejob: vanaf 15 jaar
Ben ik het al? Wat wel? Wat niet?
Meerderjarigheid: 18 jaar
Bioscoopfilm KNT: vanaf 16 jaar
©
Good to know Een aparte leeftijdscategorie?
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Een aantal auteurs stellen voor om een bijkomende
50
leeftijdscategorie te gebruiken tussen de adolescentie en de volwassenheid: emerging adulthood, wat je zou kunnen vertalen als ‘ontluikende volwassenheid’. Die tussenfase zou dan als een overgangsfase worden beschouwd waarin adolescenten (laattieners en twintigers) al volwassen keuzes hebben gemaakt (bv. werken), maar nog geen keuzes (kunnen) maken die hun leven voor langere tijd bepalen (bv. kinderen krijgen).
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
Forum
IN
“Welke argumenten heb je om de adolescentie wel of niet tot 24 jaar te laten duren?”
Wat denk je hierover na onze bespreking van dit hoofdstuk? Duid aan waarmee je het (on)eens bent. Geef twee argumenten voor de gekozen stelling. Is je standpunt gewijzigd? Stellingen
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ ligt goed zo, van 10 tot 20 jaar.
2
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet langer duren dan tot 20 jaar.
3
De ontwikkelingsperiode ‘adolescentie’ moet vroeger eindigen dan op 20 jaar.
Argumenten 1
VA
N
1
2
©
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
Onderzoekscompetentie
51
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
Overgangsrituelen
↑
KENNISCLIP 2
1.1
Om van de adolescentie te kunnen overgaan naar de volwassenheid kennen alle samenlevingen overgangsrituelen. Rituelen zijn bepaalde handelingen die van generatie op generatie worden doorgegeven in de cultuur waarin jij ontwikkelt. Ze kunnen helpen om het leven te ordenen en er betekenis en zin aan te geven.
Uitstellen van de volwassenheid
1.1
IN
Het uitstellen van de volwassenheid in onze samenleving heeft te maken met het feit dat onze
samenleving heel ingewikkeld is geworden, dat je meer moet kennen en kunnen om zelfstandig, op eigen verantwoordelijkheid het volwassen leven aan te kunnen.
Adolescentie
1.2
1.3
Adolescentie komt van het Latijnse woord adolescere, dat je kunt vertalen als opgroeien, volwassen worden. In de ontwikkelingspsychologie gebruikt men het begrip om alle ontwikkelingsdomeinen te beschrijven (de fysieke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de socio-emotionele ontwikkeling).
Ontwikkelingstaken
1.2
1.3
1.4
N
Ontwikkelingstaken zijn taken waarvan men in een bepaalde maatschappij en cultuur verwacht dat personen van de opeenvolgende leeftijdsperioden ze uitvoeren. Pas wanneer de taken van een ontwikkelingsfase bereikt zijn, stap je over naar een volgende fase.
Puberteit
1.5
VA
Het begrip puberteit wordt gebruikt om de lichamelijke veranderingen als begin van de adolescentie te benoemen. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord pubes. Dat betekent schaamhaar (van het Latijnse werkwoord pubescere = bedekt zijn met haar).
Je zit in een groeispurt. Na die spurt wordt het even rustig, maar jongens groeien gemiddeld nog door tot ze 18,5 jaar zijn en meisjes tot ze 17 jaar zijn.
Ontwikkelingsdomeinen Fysieke ontwikkeling —
Het puberbrein
1.6
Rond het tiende levensjaar kent je brein een sterke maar ongelijkmatige ontwikkeling. De plotse rijping
©
en ontwikkeling van de hersenen brengt de meeste pubers wat uit hun evenwicht. Hersendelen gaan zich specialiseren. Dat gebeurt in een verschillend tempo. De delen van de hersenen die verschillende functies van je ontwikkeling regelen, ontwikkelen op een ongelijke manier. Het gebied dat de emoties regelt (het limbisch systeem met daarin de amygdalae) ontwikkelt het eerst en erg hevig.
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
De gebieden die verantwoordelijk zijn voor de beheersing van je gedrag en voor de activiteiten die door
52
verstand en ratio bepaald worden, ontwikkelen pas later (de frontaalkwab). Pas rond de leeftijd van 23 jaar lijkt je brein evenwichtig ontwikkeld.
—
1.7
Veranderende hormonale werking De hypofyse produceert bepaalde hormonen die de endocriene organen stimuleren met inwendige afscheiding in de bloedstroom. De hormonale veranderingen leiden tot seksuele volwassenwording en er verschijnen ook secundaire geslachtskenmerken (borstontwikkeling, beharing, groei van de testikels). De lichamelijke ontwikkeling beïnvloedt je zelfbeeld, hoe jij je voelt in dat veranderende lichaam.
Elke adolescent is tijdens de ontwikkelingsfase van 12 tot 18 jaar sterk bezig met het beeld dat hij van zijn lichaam heeft, zijn body image. Daarbij laat de adolescent zich leiden door drie factoren: lichaamsmaten, individuele doelen, cultureel bepaalde (schoonheids)idealen. 1.9
1.8
IN
Cognitieve ontwikkeling
De cognitieve ontwikkeling van adolescenten – de ontwikkeling van de denkmogelijkheden – heeft veel te
maken met de biologische ontwikkelingen. Die ontwikkeling in het denken wordt voor een groot deel bepaald door de neurologische veranderingen, veranderingen in de hersenverbindingen.
Bij de adolescent is de prefrontale cortex volop in ontwikkeling. Hij experimenteert met de nieuwe
mogelijkheden, hij probeert ze uit in discussies, vaak over abstracte dingen als ‘Wat is rechtvaardig?’. Plannen,
sociaal wenselijk gedrag vertonen en impulsen beheersen, moeten worden geleerd. Daarbij maakt de adolescent nog wel wat foutjes of begaat hij vergissingen. En daarop reageert hij soms met agressie of angst om te falen. Het is belangrijk hoe de omgeving van ouders en leraren daarmee omgaat.
Experimenteren is een leerproces waarbij de adolescent tijdelijk aan bepaalde, nieuwe activiteiten deelneemt
N
of zich volgens bepaalde regels gedraagt.
Maar om dit alles te kunnen leren, moet hij daarvoor wel de ruimte krijgen van zijn omgeving. Dat wil zeggen: kansen maar ook bevestiging van wat hij wel of niet kan.
Een adolescent kan niet altijd slagen in wat hij uitprobeert. Bij mislukken kan hij zich mateloos schamen, zich hulpeloos voelen en soms om hulp vragen.
VA
Anderzijds kan hulp ook als een bedreiging worden ervaren.
Socio-emotionele ontwikkeling Streven naar onafhankelijkheid
1.10
De adolescentie is een belangrijke fase in de ontwikkeling van een individu. In die periode wordt de basis gelegd van je identiteit.
Een emancipatieproces: als gevolg van je ontwikkelende mogelijkheden kun je meer dingen zelfstandig aan, in verhouding tot je leeftijd. Tijdens dat proces wil je minder betutteld worden, krijg je de mogelijkheid mondiger te zijn en voor jezelf op te komen.
Emancipatie kun je omschrijven als: zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreven bij het inrichten van het eigen leven.
Tijdens dat ontwikkelingsproces gaan beide partijen – ouders/opvoeders en adolescenten – een andere rol
©
aannemen. Zo ga je stilaan anders met elkaar om. Aan elke rol is een positie verbonden. Waar de jongere voordien in de positie zat van het afhankelijke kind, moet dezelfde ontwikkelende jongere die positie nu inruilen voor de positie van een meer zelfstandig beslissende jongere. THEMA 1 HOOFDSTUK 1
—
53
—
1.12
Volwassen relaties aangaan met leeftijdgenoten van beide geslachten 1→ In contacten met leeftijdgenoten kun je bepaalde sociale vaardigheden verwerven: —
assertieve vaardigheden;
—
vaardigheden in het omgaan met iemand van de andere sekse;
—
het herkennen van en omgaan met agressie en andere sterke emoties van jezelf of van anderen.
2→ In de omgang met je leeftijdgenoten kun je experimenteren met allerlei nieuwe rollen, zonder dat daaraan nieuwe verplichtingen verbonden zijn.
IN
3→ In de gesprekken met je groep leeftijdgenoten kun je informatie opdoen die je helpt het normen- en waardenpatroon op te bouwen (Wat is goed en wat niet?) waarop jij je gedrag kunt afstemmen. 4→ De groep van je leeftijdgenoten heeft ook als functie een spiegel te zijn voor je eigen gedrag.
Bordschema
N
groeispurt secundaire
geslachtskenmerken
lichamelijke
VA
primaire
van … tot …
ontwikkeling
geslachts-
begin = lichamelijke ontwikkeling einde volwassenheid (cultureel bepaald : 20-24?) overgangsrituelen
kenmerken
≠ jongens/
invloeden
≠ ontwikkelen
prefrontale
puberbrein
cortex
cognitieve
©
experimenteren
ontwikkeling
risicogedrag cognitieve
verwachtingen ADOLESCENTIE
≠ tempo
hormonale
ontwikkelingsdomeinen
meisjes
ontwikkelingstaken
nieuwe rechten / verantwoordelijkheden nieuwe situaties verkennen nieuwe status
THEMA 1 HOOFDSTUK 1
mogelijkheden
54
OT -
onafhankelijkheid
vroeg-adolescentie emotionele
OT relaties aangaan
(12-14 jaar)
socioontwikkeling
fasen
midden-adolescentie (14-17 jaar) laat-adolescentie (17-20 jaar)
HOOFDSTUK 2
M
IJN PLAATS NU IN MIJN LEVENSLOOP
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Zoals je in het vorige hoofdstuk leerde: je ontwikkeling stopt nooit. Vanaf de conceptie tot aan je laatste levensadem ontwikkel je onafgebroken. In die levensloop heb jij nu je plaats als adolescent.
IN
Een mens verandert door te groeien, te rijpen en te leren. Hoewel die ontwikkeling een continu
proces is, hoor je vaak stereotiepe uitspraken zoals: ‘baby’s zijn nog niet ontwikkeld’, ‘ouderen zijn niet
meer aan het ontwikkelen en gaan achteruit – wat geen ontwikkeling is.’ Wat is de juiste betekenis van ontwikkeling? Wanneer begint en stopt de ontwikkeling bij een mens?
In dit hoofdstuk analyseer je ontwikkeling in al haar vormen, van de eerste levensjaren tot de
volwassenheid. Daarbij kun je begrippen over de verschillende levensfasen ordenen, informatie over ontwikkeling inzetten bij het formuleren van een antwoord op de breinbreker en verbanden tussen ontwikkelingsdomeinen leggen aan de hand van voorbeelden.
N
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik orden de ontwikkelingsdomeinen die in groei en ontwikkeling zijn in een schema. Ik breng in een schema de verbanden aan tussen de ontwikkelingsdomeinen.
VA
Ik breng de verschillen en gelijkenissen van mijn ontwikkelingsfase ten opzichte van de andere ontwikkelingsfasen in kaart: prenataal, baby en peuter, vroege kindertijd, midden kindertijd, vroege volwassenheid, midden volwassenheid, late volwassenheid. Ik kan uit wetenschappelijk onderzoek conclusies trekken over mogelijke knelpunten in de socio-emotionele ontwikkeling van mensen, wat hun gehechtheid aan anderen en hun identiteitsvorming betreft.
BEGRIPPEN
©
ontwikkeling – ontwikkelingsvormen: groeien, rijpen, leren – ontwikkelingsdomeinen: fysieke ontwikkeling (sensomotorische ontwikkeling en reflex), cognitieve ontwikkeling, socio-emotionele ontwikkeling (gehechtheid) – ontwikkelingsfasen: prenataal, baby en peuter, vroege kindertijd, midden
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
kindertijd, adolescentie, vroege volwassenheid, midden volwassenheid, late volwassenheid
55
INTRO Ontwikkelingspsychologen noemen jou een adolescent. Wie je nu bent, hangt af van wie je gisteren was en bepaalt ook wie je morgen zult zijn. Ooit was je een baby en ooit – als alles goed loopt – zul je echt oud zijn. Elke dag ontwikkel jij op basis van een complex samenspel van prikkels binnen en buiten je lichaam. Dat onophoudelijke proces start al in de baarmoeder.
IN
Lees het onderstaande krantenartikel. Maak vervolgens de oefening op de volgende pagina.
WIE KOMT OP VOOR HET GEVOELSLEVEN VAN DE ALLERKLEINSTEN? ‘EEN BABY IS GEEN ONBESCHREVEN BLAD.’ We houden geen concrete herinneringen over aan onze eerste levensjaren en
onderschatten misschien daarom de emotionele impact ervan. ‘Maar die eerste 1 001
dagen in een kinderleven, van conceptie tot de leeftijd van 2 jaar, zijn cruciaal voor de rest van het leven’, zegt Binu Singh, kinderpsychiater in de babypsychiatrie in het UZ
Leuven. ‘Wat in die periode gebeurt, legt in grote mate vast hoe we later functioneren.’ ‘Het is gangbaar gedachtegoed dat een kind als een onbeschreven blad wordt
N
geboren. Dat klopt niet. Baby’s hebben al een eigen temperament en een geschiedenis aan ervaringen in de baarmoeder. Mensen denken dat jonge baby’s niet zoveel van hun omgeving oppikken, dat ze het allemaal niet merken. Tot in de jaren 80 hebben we baby’s geopereerd zonder anesthesie, omdat we dachten dat ze pijn anders ervaarden. Nu vinden we dat horror. Maar op psychologisch vlak maken we nog steeds dezelfde fout. We denken dat we over hun hoofden heen van alles met ze kunnen doen, dat het
VA
allemaal geen kwaad kan. We moeten eindelijk erkennen dat baby’s mensen zijn, met evenveel rechten als volwassenen.’
‘Een baby is geen ding dat gewoon gezond moet worden geboren. Het is een mens
met een heel eigen beleving. En daar steken we als struisvogels onze kop voor in het zand. Er is veel onwetendheid over hoe het innerlijke leven van een baby eruitziet en welke noden een baby heeft.’
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
Bron: De Standaard
56
Bekijk de lijst van behoeften. Welke noden of behoeften heeft een baby volgens jou? Markeer ze.
LIJST VAN BEHOEFTEN
EERLIJKHEID waarheid authenticiteit echtheid integriteit zuiverheid eenvoud openheid expressie kwetsbaarheid
VREDE geruststelling harmonie schoonheid rust heelheid balans samenhang
N
FYSIEK WELZIJN lucht/licht water voedsel ontspanning beweging vitaliteit
SAMENWERKING ondersteuning wederkerigheid rekening houden met elkaar gemeenschappelijkheid samenhorigheid gelijkwaardigheid verantwoordelijkheid betrokkenheid zorg respect
VA
BETEKENIS bewustzijn spiritualiteit zingeving deelname aanwezigheid bijdrage bezieling richting van belang zijn waardering/erkenning vieren/rouwen
©
ONTWIKKELING uitdaging avontuur stimulatie groei leren inzicht verandering doel perspectief hoop
Bron: www.imboorling.be
LIEFDE nabijheid tederheid aanraking affectie intimiteit seks
VERBINDING empathie inlevingsvermogen begrip begrijpen/begrepen worden mededogen steun/troost zien en gezien worden acceptatie/erbij horen contact uitwisseling communicatie delen verbondenheid ZEKERHEID veiligheid vertrouwen zelfvertrouwen helderheid orde stabiliteit structuur bekwaamheid vaardigheid
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
CREATIVITEIT plezier humor spontaniteit spelen inspiratie ontdekking
DOELTREFFENDHEID efficiëntie resultaat voldoening gemak energie passie gedrevenheid voortgang afronding flexibiliteit
IN
AUTONOMIE onafhankelijkheid keuzevrijheid ruimte eigen kracht inzetten wilskracht zelfwaardering zelfrespect
57
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in vijf stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Op welke manier zijn de noden van een baby hetzelfde als of net anders dan die van een volwassene?”
Forum verzamelen. De noden zijn hetzelfde.
IN
Wat denk je nu al? Ga hierover in gesprek met je klasgenoten en noteer hieronder de argumenten die jullie
De noden zijn verschillend.
VA
N
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
58
PARCOURS STAP 1
Wat is ontwikkeling?
Kijk eens naar de samenstelling van het woord ‘ontwikkelen’. Je merkt dat het uit twee delen bestaat: ont-wikkelen. Letterlijk betekent het ‘van een wikkel ontdoen’. Synoniemen zijn ‘ontvouwen’ en ‘ontplooien’. Ontwikkelen heeft dus te
IN
maken met het loskomen uit de ene fase om een volgende fase in te gaan, zoals een rups zich tot een vlinder ontplooit. Elke nieuwe fase in het ontwikkelingsproces is een uitbreiding van een vorige fase. De ontwikkeling kan verschillende vormen aannemen en ze kan betrekking hebben op verschillende domeinen. 1
Zindelijkheid is een belangrijke stap in de ontwikkeling. Lees hieronder welke stappen een kind daarin moet zetten. Beantwoord vervolgens de vragen op de volgende pagina.
ZINDELIJKHEID POSITIEF ONDERSTEUNEN
N
Op het potje gaan is een belangrijke stap voor een kind. Elk kind wordt zindelijk op zijn eigen tempo. Het is belangrijk om een peuter daarbij te ondersteunen. Dat doe je samen: ouders, opvang, grootouders … Starten op het gepaste moment op een ontspannen manier is de boodschap.
Een kind is zindelijk als het voelt dat het pipi of kaka moet doen en het kan ophouden tot
VA
op het potje of op het toilet.
Een natuurlijke ontwikkeling
Kinderen krijgen stap voor stap meer controle over hun lichaam. Dat is nodig om te
kunnen starten met het potje. Baby’s plassen onbewust en reflexmatig zodra de blaas voor een deel gevuld is. Dat gebeurt tot wel twintig keer per dag. Ook stoelgang maken gebeurt vanzelf. Peuters worden zich bewust van hun lichaam en krijgen een willetje. Ze beginnen bewust de blaasvulling te voelen. Ze merken op dat ze geplast hebben of een volle luier hebben.
In een volgende fase, die meestal start tussen 2 en 3 jaar, krijgen kinderen stilaan
‘controle’. Ze kunnen pipi en kaka even ophouden en daarna loslaten in het potje of toilet.
©
Droge nachten zijn de laatste stap in de ontwikkeling. Kansen om te oefenen en een leerproces Zindelijk worden is niet alleen een natuurlijk rijpingsproces, maar ook een leerproces. Een
peuter leert begrijpen wat van hem wordt verwacht. Hij heeft kansen nodig om te oefenen. Bron: Zindelijkheid positief ondersteunen, Kind en Gezin
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Daarbij kun jij je kind stimuleren en positief aanmoedigen.
59
a
Kinderen krijgen stap voor stap controle over hun lichaam. Dat zien we als een natuurlijke ontwikkeling. Welke stappen zet een kind in die ontwikkeling? Nummer de stappen en orden ze chronologisch.
b
IN
Een kind leert elke dag beter begrijpen wat wordt verwacht. Noteer bij de verwachtingen wat het kind moet kunnen begrijpen.
Verwachtingen
Begrip
1
‘Pipi hoort in het potje.’
2
‘Kom, we gaan op het potje.’
3
‘Kom je het zeggen als je in je luier geplast hebt of pipi of kaka moet doen?’
N
Dit moet het kind kunnen begrijpen: Het kind kan voldoende
b
Het kind kan komen
c
vertellen dat het zijn
of dingen brengen naar
behoefte moet doen of kan
waar ze horen (bv. blokjes
opvolgen.
zijn spel onderbreken.
horen in de doos).
Hoe zou je een kind kunnen stimuleren? Bedenk drie manieren.
2→
©
3→
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Het kind kan voorwerpen
eenvoudige aanwijzingen
1→
60
c
taal begrijpen en
VA
a
2
Lees de onderstaande tekstfragmenten die verschillende benaderingen op zindelijk worden illustreren. Geef voor elk fragment een antwoord op deze twee vragen: a
Op welke leeftijd worden kinderen zindelijk?
b
Wat heeft invloed op het zindelijk worden?
ZINDELIJKHEID IN VIETNAM In Vietnam begint men al vlak na de geboorte met het zindelijk maken van kinderen. Men gebruikt een fluitgeluid dat kinderen na een tijd associëren met plassen. Mede daardoor Naar: www.sciencedaily.com
a
b
IN
kunnen kinderen na negen maanden vaak al op het potje.
ZINDELIJKHEID IN VLAANDEREN DERTIG TOT VEERTIG JAAR GELEDEN
Een kind in Vlaanderen is nu gemiddeld zindelijk als het 2,5 tot 3 jaar is. Dertig tot veertig
N
jaar geleden waren ze 2 tot 2,5 jaar. Toch blijft de ontwikkeling van kinderen dezelfde. Vooral omgevingsfactoren hebben invloed: luiers voelen droger aan, waardoor je kind minder geneigd is om op het potje te gaan. Vaak gaan ouders allebei uit werken en hebben ze minder tijd om ermee bezig te zijn. En er zijn meer opvoeders: thuis, de kinderopvang, verschillende grootouders. Dat maakt het moeilijker voor hen om zich op elkaar af te stemmen. Ten slotte is ook de visie veranderd: we kijken veel meer naar het tempo van het kind.
VA
Bron: www.groeimee.be
a
b
ZINDELIJKHEID BIJ EEN KIND MET AUTISME
Zindelijkheid is iets wat moeilijk te vatten is voor kinderen, zeker voor kinderen met autisme.
©
Ze begrijpen niet altijd waar het over gaat en wat er verwacht wordt. Vaak zijn er al zoveel
andere onduidelijkheden gedurende de hele dag die ze nog moeten verwerken, waardoor er weinig ruimte is voor iets nieuws. Het is best om zeker niet voor de leeftijd van 4 jaar met intensieve zindelijkheidstraining te beginnen. Kinderen met autisme zijn heel gevoelig voor manier.
Bron: www.politeia.be
a
b
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
druk. Geef het kind dus voldoende tijd om dit te ontwikkelen op een rustige en positieve
61
Wat is ontwikkeling? En ontwikkelingspsychologie? 1
2.1
Ontwikkelingsvormen
Je ontwikkelt elke dag. Maar hoe? Groeien, rijpen en leren zijn drie ontwikkelingsvormen. Ze kunnen niet los van elkaar gezien worden, want ze spelen op elkaar in. Een ontwikkelingsvorm is een manier waarop een mens tot ontwikkeling kan komen. 1→ Groeien Groeien is de toename van lichamelijke afmetingen en van fysieke functies. Groeien heeft een invloed op de psychische ontwikkeling en de mate waarin een persoon
IN
nieuwe dingen kan doen. De toename van het spierweefsel kan er onder meer voor
zorgen dat een persoon kan lopen. Zo kan hij dan nieuwe dingen ontdekken en zijn wereld vergroten. 2→ Rijpen
Om hem met smaak te kunnen opeten, moet een appel rijp genoeg zijn. De vrucht kan onder invloed van zon en voedingsstoffen al behoorlijk gegroeid zijn, maar daarom is hij nog niet rijp. Bij de ontwikkeling van de mens is er ook sprake van rijping of
maturatie. Het gaat dan om het klaarmaken van organen voor die werkelijk kunnen
functioneren. Zodra de rijping is gebeurd, kun je meer doen. Rijpen en groeien hangen
N
samen. Voor je organen kunnen rijpen, moeten ze eerst gegroeid zijn. Anders gezegd, als groeien een kwántitatieve toename is, ligt bij het rijpen de nadruk op het kwálitatieve. Rijpen is het ontwikkelingsproces van reeds aanwezige functies dat gestuurd wordt door genen en omgevingsfactoren. 3→ Leren
VA
Mensen ontwikkelen niet alleen door te groeien en te rijpen, maar ook door te leren. Ze doen dan kennis en vaardigheden op. Leren is het verwerven van nieuwe gedragsmogelijkheden. Dat kan op heel wat manieren: door ervaringen op te doen, door te imiteren, door te experimenteren, door zintuigen te gebruiken, door kennis op te doen via school of andere bronnen.
Samengevat is ontwikkeling het gevolg van groei-, rijpings- en leerprocessen. Zie je hoe die drie vormen terugkomen in het proces van zindelijk worden? —
Groeien: kunnen lopen, groot genoeg zijn om op het potje te zitten, broekje kunnen uitdoen en
hurken.
Rijpen: controle krijgen over de sluitspieren.
—
Leren: complimenten en andere beloningen kunnen linken met op het potje gaan.
©
—
2
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie is een studiegebied binnen de psychologie.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Ontwikkelingspsychologen bestuderen de veranderingen in het gedrag en in de mentale
62
processen die zich voordoen tijdens de levensloop van een mens.
Good to know De rijping van de zenuwvezels Hier zie je een afbeelding van een zenuwcel, die omgeven wordt door een myelineschede. Vooraleer je spieren bewegingen kunnen uitvoeren, moeten de zenuwvezels rijp zijn. Die zenuwvezels vervoeren namelijk impulsen naar de spieren. De rijping van de zenuwvezels gebeurt onder meer door de vorming van een laagje myeline. De myeline
IN
zorgt ervoor dat signalen sneller worden doorgestuurd.
Vooral voor het overbruggen van lange afstanden, zoals bij
zenuwvezels die lopen van het ruggenmerg naar de handen of voeten, is dat van cruciaal belang. 3
Kruis aan of de onderstaande voorbeelden betrekking hebben op groeien, rijpen of leren. Voorbeeld 1
Groeien
Rijpen
Leren
Mohamed, 15 jaar, is in één jaar tijd elf centimeter groter
2
N
geworden. Eve, 8 maanden oud, is nog niet toe aan
zindelijkheidstraining. De sluitspieren van de blaas zijn er nog niet klaar voor. 3
Matthias is 20. Hij is de laatste twee jaar enorm veranderd. Zijn schouders zijn breder geworden en zijn spiermassa
VA
nam spectaculair toe.
Na het taalkamp nam Koen, 13 jaar, vlot het woord in de les
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Frans.
©
4
63
4
Verbind de voorbeelden met een van deze leerprocessen: a
door ervaringen op te doen
b
door te imiteren
c
door zelf dingen te proberen, te experimenteren
d
e
door zintuigen te gebruiken
door kennis op te doen via school of andere bronnen
1→ Bas is 21. Hij kan heel mooie meubels maken. Dat is geen toeval: als driejarige kleuter was hij vaak te vinden in het
IN
atelier van zijn opa, die schrijnwerker was. Als opa een hamer nam, dan moest Bas er ook een hebben.
2→ Als de kleine Elias, 2 jaar, geronk in de lucht hoort, zegt hij: ‘Kijk, vliegtuig!’ Toen Alina, 3 jaar, een olijf proefde,
zei ze: ‘Bah, vies!’ Bert, 1 jaar en 6 maanden, huilde toen hij met zijn handje tegen de kachel viel. Later zei hij zelf:
N
‘Pas op, warm!’
3→ Toen Pieter in de tweede kleuterklas zat, pakte hij de bal
af van Kevin. Hij kreeg prompt een klap. Al vlug leerde hij
VA
dat afpakken onprettige gevolgen kan hebben.
4→ Liv is 17. Op school leerde ze dat hormonale
veranderingen tijdens de menopauze kunnen zorgen voor serieuze schommelingen in het humeur. Toen begreep ze
©
beter waarom haar moeder soms zo lichtgeraakt was.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
5→ Jamila is nu 34. Toen ze nog aan de academie studeerde,
64
wilde ze erg graag foto’s leren bewerken op de computer. Haar leraren waren daarin niet geschoold, dus moest ze zelfstandig aan de slag. Door heel veel technieken uit te proberen, is ze een bekende kunstenares geworden.
STAP 2
Op welke domeinen ontwikkel je?
Er zijn drie ontwikkelingsdomeinen. Ze zijn verschillend, maar staan toch niet los van elkaar. Hoe je ontwikkeling verloopt
De fysieke ontwikkeling
IN
op het ene domein, heeft effect op je ontwikkeling op het andere domein en omgekeerd.
Het eerste ontwikkelingsdomein is dat van je lichaam, ofwel de fysieke ontwikkeling. Dat gaat over hoe je van kop tot teen groeit en bloeit. 1
Verken via de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal de eerste levensmaanden van een baby. Maak daarna kennis met de vijf baby’s hieronder. Ga na hoe oud ze zijn. Noteer voor elke baby de leeftijd en het soort ontwikkeling dat omschreven wordt.
1→ Het favoriete speeltje van Noura is een rood doekje. Als ze op haar buik ligt, kan ze met Leeftijd
N
gemak haar hoofd een halve minuut optillen om te volgen naar waar het doekje gaat.
Ontwikkelingsdomein
2→ Malik is met zijn 5,2 kg best een stevig kereltje voor zijn leeftijd.
VA
Leeftijd
Ontwikkelingsdomein
3→ Vandaag kon de mama van Eva Alba net op tijd haar eerste, echte lachje fotograferen. Leeftijd
Ontwikkelingsdomein
4→ Diano is net een klein zakje aardappelen. Hij kan met steun rechtop zitten en heeft dan een grappige, bolle rug.
©
Leeftijd
Ontwikkelingsdomein
5→ Het zijn zware nachten voor Thomas. Zijn baby kan soms uren aan een stuk huilen.
Ontwikkelingsdomein
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Leeftijd
65
2
Zinvol speelgoed voor baby’s, peuters en kleuters past enerzijds binnen hun kunnen, maar daagt anderzijds dat kunnen en dus hun ontwikkeling uit. Bekijk het speelgoed hieronder. Noteer bij elk stuk speelgoed een antwoord op deze twee vragen:
1
a
Hoe daagt dit speelgoed de ontwikkeling uit en wat vind je er sterk aan?
b
Hoe zou je het speelgoed uitdagender kunnen maken?
activiteitenboog
a
IN
b
2
speelmat
a
N
VA
b
3
boekje
a
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
66
b
Fysieke ontwikkeling
2.2
In kenniskader 1.4 onderscheidden we drie grote ontwikkelingsdomeinen: de lichamelijke of fysieke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de socio-emotionele ontwikkeling. Het eerste ontwikkelingsdomein is dat van de lichamelijke of fysieke ontwikkeling. Dat is de ontwikkeling die het menselijk lichaam doormaakt. De fysieke ontwikkeling bestaat op haar beurt uit drie subdomeinen: de lichaamsbouw (zoals lichaamslengte en -gewicht);
—
de sensorische ontwikkeling (zoals zien en horen);
—
de motorische ontwikkeling (zoals het hoofdje optillen en rechtop zitten).
IN
—
Je kunt een onderscheid maken tussen grove en fijne motoriek.
Onder grove motoriek verstaan we de grote, grove bewegingen die je met je lichaam maakt. Iemand die dat soort motoriek niet beheerst, heeft weinig controle over zijn ledematen en komt daardoor klungelig over.
Fijne motoriek is onder meer het gebruik van handen en vingers om voorwerpen
vast te houden en te manipuleren. Vaak gaat dat soort motoriek samen met een goede
waarneming. Je moet goed kijken naar wat je wilt grijpen en de juiste afstand inschatten. Dit wordt de oog-handcoördinatie genoemd.
De mate waarin een kind fijne spieren leert beheersen, hangt af van zijn lichamelijke
N
rijpheid en aanleg. Een baby kan niet onmiddellijk een potlood hanteren. Alles gebeurt in kleine stapjes van het grote naar het meer verfijnde werk. Als het gaat over de interactie tussen de sensorische en motorische ontwikkeling, dan heb je het over de sensomotorische ontwikkeling.
VA
Een voorbeeld van die interactie is schrijven. Je volgt met je ogen en vingers (sensorisch: zien en voelen), wat je aan het doen bent met je hand (motorisch: schrijven). Dat lijkt heel logisch en we doen het zonder veel nadenken. Het is echter een heel
ingewikkelde samenwerking, die erg veel oefening vraagt.
Er bestaan daarnaast ook voorbeelden van
ongecontroleerde samenwerkingen, ofwel reflexen. Je voelt bijvoorbeeld iets en dat wordt onmiddellijk
©
motorisch verwerkt. Een reflex is een automatische reactie op een prikkel. De reactie wordt niet bewust gemaakt of gestuurd door de grote hersenen, maar verloopt op het niveau van het ruggenmerg of de
De cognitieve en socio-emotionele ontwikkeling worden in de volgende kenniskaders toegelicht (2.3 en 2.4).
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
kleine hersenen.
67
3
Musea gericht op kinderen houden als geen ander rekening met de sensomotorische ontwikkeling van hun jongste bezoekers. a
Markeer in de onderstaande uitnodiging van het Museum voor Natuurwetenschappen de werkwoorden of activiteiten die uitnodigen om sensomotorisch aan de slag te gaan.
MUSEUM VOOR NATUURWETENSCHAPPEN – PALEOLAB Ben je gebeten door alles wat te maken heeft met fossielen, dino’s en andere prehistorische dieren? Kom dan je hart ophalen in ons paleoLAB! Deze unieke ontdekruimte
IN
dompelt kinderen onder in de fantastische wereld van de paleontologie.
Experimenteren, uitproberen, spelen, van dichtbij bekijken … alles kan in het paleoLAB.
Hier ben je immers zelf paleontoloog, geoloog, antropoloog. Graaf fossielen op en onderzoek ze nauwkeurig of maak er een afdruk van. Het
levensgrote stegosaurusskelet mist nog enkele
onderdelen: steek jij het als een volleerd paleontoloog volledig in elkaar? Of volg je liever je eigen
dinosporen? Je kunt ook mineralen rangschikken, een prehistorisch plunje aantrekken, rustig een boeiend
boek lezen of de computer raadplegen. Dan kun je ook
N
nog puzzelen, tekenen, een origamiwerkje maken … Bron: www.uitmetvlieg.be
b
In de klassieke oudheid benoemde de Griekse filosoof Aristoteles de vijf zintuigen. Die staan in nauwe
VA
4
Vertel voor elke aangeduide activiteit welk(e) zintuigen(en) daarbij ingezet worden.
interactie met de motoriek. Geef zelf voor elk zintuig een voorbeeld van hoe het in interactie kan treden
met de motoriek.
Horen
©
Proeven
Ruiken
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
Voelen
68
Zien
Motoriek
5
Hoe ziet jouw ideaal kinderspeelgoed eruit? Maak een eerste ontwerp op een apart blad en leg uit op welke manieren je de ontwikkelingsdomeinen stimuleert. Houd rekening met wat je leerde over de sensomotorische ontwikkeling van jonge kinderen.
Good to know De reflexen van een baby Heel lang dacht men dat een pasgeboren baby bijna niets kon. Dat is fout: baby’s vertonen reflexen. Die komen tot uiting door een samenwerking van de sensorische en de motorische ontwikkeling: je voelt iets
IN
en dat wordt motorisch verwerkt. Een reflex wordt niet gecontroleerd of gestuurd door de grote hersenen,
maar verloopt op het niveau van het ruggenmerg of de kleine hersenen. Enkele voorbeelden van reflexen bij een baby zijn: —
Als je de wang en mond van een baby aanraakt, draait hij zijn hoofdje in de richting van de aanraking. Dat noemt men
—
N
de zoekreflex.
De moro-reflex wordt ook wel schrikreflex
VA
genoemd. Bij een onverwachte beweging of een plots geluid spreidt een baby zijn armen en benen wijd uit, strekt zijn
vingers en opent zijn mondje. Daarna
sluit hij zijn mond weer, buigt zijn armen
©
en zwaait ze naar voren.
De handjes van een baby zijn vaak tot
vuistjes gebald. Als je over de rug van het handje wrijft, gaan ze even open. Duw je daarna in de handpalm, dan grijpt de baby weer krachtig met zijn handje. Dat heet de grijpreflex.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
—
69
De cognitieve ontwikkeling Het tweede ontwikkelingsdomein is de cognitieve ontwikkeling. ‘Cognitief’ betekent ‘verstandelijk’. Cognitie (een synoniem voor kennis) is afgeleid van het Latijnse ‘cognescere’, dat ‘weten’ of ‘kennen’ betekent. Lees aandachtig het artikel over magisch denken. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
MAGISCH DENKEN
IN
6
‘Je mag enkel op de witte strepen van het zebrapad lopen, anders verdrink je.’
‘Als je de wc doorspoelt wanneer je erop zit, kun je mee doorgespoeld worden.’
‘’s Nachts kunnen er spoken in je oren kruipen, tenzij je je deken over je hoofd legt’.
Alle kinderen hebben dergelijke magische gedachten. Dat komt omdat hun theorieën
over hoe de wereld in elkaar zit nog niet helemaal goed zijn uitgedacht. Al vanaf hun geboorte gaan kinderen hard aan de slag om patronen en verbanden te ontdekken, die het leven
voorspelbaar en overzichtelijk kunnen maken. Maar soms voeren ze de ontdekte patronen te ver door. Als je kunt leren lopen en fietsen, waarom zou je dan niet kunnen leren vliegen?
N
Hoe meer kennis we in de loop van de tijd opdoen over de wereld, hoe meer we leren dat knuffels niet tot leven komen en dat we niet kunnen vliegen, hoe hard we ook flapperen. Maar toch verdwijnt het magisch denken niet, hebben psychologen de laatste decennia ontdekt. Zelfs ons volwassen leven zit vol magische gedachten.
Dat toonde bijvoorbeeld de Russische psycholoog Eugene Subbotsky in 1997 in een onderzoek aan. Hij deed een postzegel in een doos, zei een toverspreuk, opende de doos weer
VA
en ziedaar, de postzegel was in tweeën geknipt. Alleen de jongste proefpersonen dachten dat het om tovenarij ging. Vanaf 9 jaar gingen de proefpersonen ervan uit dat de postzegel op de een of andere manier verwisseld was: je kunt iets niet doormidden toveren. Maar toen Subbotsky de volwassenen voorstelde om hun paspoort of rijbewijs in de doos te leggen, wilden de meesten dat toch liever niet. Bron: www.psychologiemagazine.nl
a
Hoe ontstaat magisch denken? Markeer het antwoord in de tekst.
b
Welke magische gedachten had jij vroeger?
©
En welke magische gedachten heb je nu nog?
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
70
c
Wie of wat leerde/leert je dat die gedachten niet kloppen?
7
Bekijk de filmpjes over ‘objectpermanentie’ en ‘behoud van het aantal’. Leg deze beide cognitieve ontwikkelingen uit in volzinnen. Maak daarbij gebruik van de onderstaande woorden. Objectpermanentie sociaal leren – geheel ontwikkeld – het besef dat een voorwerp blijft bestaan, ook al zie je het niet meer – 21 maanden – 9 maanden – geheugenconcentratie – zoekstrategie – 13 maanden Behoud van het aantal 4 j. 7 m. – je hebt er geen weggehaald (identiek) – controleert door het tellen – 6 j. 3 m. – begrippen controleert meteen
Cognitieve ontwikkeling
IN
‘meer’ en ‘evenveel’ nog niet onderscheiden – langer is meer – 7 j. 1 m. – nog identieke ervaring, maar
2.3
Als je kijkt naar de ontwikkeling van kinderen, dan zie je dat ze naast een sterke fysieke ontwikkeling ook cognitief heel wat vaardigheden ontwikkelen, zoals: —
lezen en spreken;
—
verbanden leggen (eerst tussen concrete gegevens en tijdens de adolescentie ook tussen abstracte gegevens); nadenken over dingen (bv. een oorzaak-gevolgrelatie ontdekken).
N
—
De cognitieve ontwikkeling is met andere woorden het proces van het verwerven, verwerken, opslaan en vervolgens toepassen van kennis.
De Zwitsere psycholoog Jean Piaget verrichtte belangrijk onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Op basis van enkele studies stelde hij onder andere deze twee
VA
principes op: —
objectpermanentie: het vermogen om een beeld in je geheugen vast te houden, zonder het te zien;
‘Baby’s zijn dol op het kiekeboespelletje.’
Omdat baby’s nog niet het vermogen hebben om een beeld vast te houden in hun geheugen zonder het te
zien, vinden ze het fantastisch grappig om telkens het gezicht van hun verzorger opnieuw te zien verschijnen als het doekje voor het gezicht weggaat. In hun ogen bestond die persoon even niet meer.
conservatie (of behoud) van aantal en hoeveelheid: het vermogen om te beseffen dat
©
het aantal of de hoeveelheid van iets onveranderd blijft, ook al verandert de vorm. ‘Wat weegt het meest? Een kilo lood of een kilo pluimen?’ Jonge kinderen hebben nog niet het vermogen om te beseffen dat een kilo altijd een kilo weegt. De redenering gaat voor hen als volgt: iets waarvan je er meer hebt, zal ook meer wegen. Daarom zal drinken uit een hoog, smal glas voor hen ook meer lijken, dan drinken uit een laag, breed glas; ook al is de hoeveelheid water dezelfde.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
—
71
8
Verbind de voorbeelden met de juiste cognitieve activiteit: a
lezen en spreken
b
verbanden leggen
c
nadenken over dingen
1→ Daniël is 6 jaar oud. Hij mag binnenkort naar het eerste leerjaar. Hij kijkt er enorm naar uit, want
IN
dan zal hij ‘eindelijk de krant kunnen lezen’.
2→ Yasmin, 5 jaar, rent naar haar mama met deze vraag: ‘Wat als jij nog niet geboren was, en
ik natuurlijk ook niet, en eigenlijk was er nog
niemand geboren … Uit welke buik werden we dan
N
eigenlijk geboren? Waar komen we vandaan?’
3→ Melissa is 8 jaar. Ze redeneert als volgt: ‘Als ik mijn zakgeld een jaar probeer te sparen, dan kan ik iets
VA
veel groters kopen dan wanneer ik volgende week al iets zou kopen.
VIP
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
Jean Piaget (1896-1980) was een Zwitserse psycholoog. Hij werkte als
72
assistent van Théodore Simon, een man die samen met Alfred Binet de eerste intelligentietest had ontwikkeld (de Binet-Simontest). De methode die Simon toepaste was gericht op de aanwezige kennis. Piaget wilde meer weten over de manier waarop kennis zich ontwikkelt bij kinderen en deed daar dan ook uitvoerig onderzoek naar. Hij was wat je noemt een cognitief psycholoog. Dit is een van zijn bekendste citaten: ‘Het voornaamste doel van opvoeding is mensen te vormen die in staat zijn nieuwe dingen te doen, en niet alleen maar te herhalen wat andere generaties hebben gedaan.’
De socio-emotionele ontwikkeling Als kind moet je niet enkel leren kennis te verwerven. Je moet ook leren omgaan met je gevoelens en gevoelens van anderen. Dat proces heet de socio-emotionele ontwikkeling: het derde ontwikkelingsdomein. 9
In de jaren zestig voerde de Amerikaanse psycholoog Harry Harlow experimenten uit met resusaapjes. Hij verdeelde de aapjes in twee groepen. De ene groep
IN
kreeg flesvoeding van een ijzeren kunstmoeder die bekleed was met een warme stof. De andere groep kreeg flesvoeding van een ijzeren kunstmoeder zonder stof.
Bekijk het filmpje over Harlows experimenten en beantwoord de vragen.
Hoeveel tijd brengt het aapje door bij de verschillende kunstmoeders?
b
N
a
Hoe reageert het aapje als het in gevaar gebracht wordt?
VA
c
Welke besluiten trekt Harlow uit zijn experiment?
Een kind huilt niet zonder reden. Het huilen vertrekt
©
vanuit een behoefte die niet vervuld wordt. a
Waarom huilt het kind op deze afbeelding? Wat zou er gebeurd zijn? Bedenk drie redenen. Noteer ze in de tabel op de volgende pagina.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
10
73
b
Wat zou het kind nodig hebben? Neem er eventueel de lijst van behoeften (p. 57) bij. Er zijn telkens meerdere antwoorden mogelijk. Redenen (a)
2
IN
1
3
c
Behoeften (b)
Wanneer heb jij de laatste keer gehuild? Neem opnieuw de lijst met behoeften erbij en ga na welke
Bekijk het filmpje over het Still Face Experiment en beantwoord de onderstaande vragen.
VA
11
N
behoefte bij jou niet vervuld was.
a
Welke handelingen zie je de baby verrichten om de aandacht van de mama te winnen?
b
Wat doet de baby als hij uiteindelijk geen reactie krijgt?
©
c
Wat toont dit experiment aan?
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
74
Socio-emotionele ontwikkeling
2.4
De socio-emotionele ontwikkeling gaat over het leren kennen, herkennen en begrijpen van je eigen en andermans gevoelens en de manier waarop je daarmee omgaat. Een centraal thema in de socio-emotionele ontwikkeling bij kinderen is gehechtheid. Dit is de emotionele en wederkerige band tussen ouder (of verzorger) en kind. De band zorgt voor veiligheid en vertrouwen. De Britse psycholoog en psychiater John Bowlby was de eerste die de term gehechtheid
IN
(attachment) gebruikte. Hij onderscheidde vijf instinctieve reacties die verband houden met gehechtheid: zuigen, zich vastklampen, volgen, huilen en glimlachen. Die gedragingen zijn
VA
N
erop gericht het contact met de ouder (of verzorger) te bestendigen of te herstellen.
Een andere onderzoeker die zich richtte op gehechtheid was de Amerikaanse psychologe Mary Ainsworth (1913-1999). Zij onderzocht interactiepatronen en -vormen tussen opvoeder en kind. Daarvoor richtte ze een proefkamer in en ging na hoe peuters reageerden in verschillende omstandigheden. Ze onderzocht ook de manier waarop de opvoeders reageren op signalen van het kind (de responsiviteit). Ainsworth onderscheidde drie groepen peuters op basis van hun gedrag in een vreemde situatie: —
kinderen met een veilige gehechtheid zoeken contact met de opvoeder, maar durven ook de omgeving verkennen;
—
kinderen met een vermijdende gehechtheid zoeken amper contact met de opvoeder en zijn eerder op zichzelf gericht;
kinderen met een afwerende gehechtheid zoeken op een bezitterige manier contact met
©
—
de opvoeder en durven de omgeving niet te verkennen.
Het opbouwen van basisvertrouwen (het gevoel dat je er mag zijn) is een noodzakelijke door de verzorger is daarbij cruciaal. Het kind krijgt zo vertrouwen in de omgeving en op termijn ook zelfvertrouwen (het vertrouwen in de eigen kracht). Dat zorgt er op zijn beurt voor dat een kind zelfstandig durft te handelen en – nog later – zich creatief kan inleven. Het lijkt ironisch, maar het gevoel van sterke verbondenheid met de opvoeder zorgt er dus uiteindelijk voor dat het kind afstand kan nemen om letterlijk en figuurlijk op eigen benen te staan.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
voorwaarde in het opbouwen van een veilige gehechtheid. Zich beschermd en geliefd voelen
75
12
Verbind de omschrijvingen met het juiste begrip. a
objectpermanentie
b
responsiviteit
c
zelfvertrouwen
Omschrijving de manier waarop opvoeders reageren op signalen van het kind
2
het vermogen om een beeld in je geheugen vast te houden, zonder het te zien
3
het vertrouwen in de eigen kracht
VIP
IN
1
Begrip
Edward John Mostyn Bowlby (1907-1990) was een Britse psycholoog en
psychiater. Hij kwam uit een gezin in de hogere middenklasse. Zijn ouders geloofden dat te veel ouderlijke affectie en aandacht een kind zouden
verwennen. Daarom lieten ze hem tot zijn 4 jaar door een nanny opvoeden.
Toen Bowlby 7 jaar werd, stuurden zijn ouders hem naar een internaat. Later zou Bowlby dat omschrijven als een traumatische ervaring. Hij studeerde
N
psychologie aan de universiteit en later ook psychiatrie. Hij werkte veel met kinderen en wat hem het meest interesseerde was de invloed van afwezigheid van verzorgers op kinderen. Nadat hij heel wat tijd gespendeerd had aan dat onderwerp, begon Bowlby zijn ideeën te ontwikkelen over het belang van
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
VA
gehechtheid voor de ontwikkeling van het kind.
76
Ontwikkeling bestaat uit verschillende domeinen. Vervolledig de mindmap van de (sub)domeinen met de
13
juiste begrippen. Voeg waar mogelijk de namen van belangrijke onderzoekers toe. verbanden leggen – gehechtheid – Bowlby – lichaamsbouw – Piaget – Ainsworth – nadenken over dingen – sensorische ontwikkeling – lezen en spreken – motorische ontwikkeling
IN
ONTWIKKELING
begrippen
onderzoekers
VA
onderzoekers
begrippen
N
ontwikkeling
begrippen
socio-emotionele
cognitieve ontwikkeling
onderzoekers
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
fysieke ontwikkeling
77
14
Hoewel je net de ontwikkelingsdomeinen als drie onafhankelijke domeinen bestudeerde, zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wanneer de ontwikkeling op het ene domein niet goed loopt, heeft dat effect op de andere domeinen. a
Lees de onderstaande voorbeelden en noteer op welk domein de ontwikkeling verstoord wordt.
b
Ga vervolgens na op welk(e) ander(e) domein(en) die verstoring effect heeft.
HET EXPERIMENT VAN RENÉ SPITZ De Oostenrijkse psychoanalist René Spitz (1887-1974)
IN
voerde in de jaren 40 een heel luguber experiment uit op
veertig pasgeboren baby’s in de Verenigde Staten. Twintig
baby’s kregen de basisverzorging van voeden, verschonen en wassen, maar niets meer. De verzorgers mochten de
baby's niet aankijken, hen niet meer aanraken dan nodig
en niet met hen communiceren. De omgeving werd steriel gehouden, zodat de baby's niet ziek konden worden.
Het experiment werd na vier maanden stopgezet. Tegen die tijd was al minstens de helft van de baby's
gestorven. Twee baby’s stierven nog na hun redding.
N
Alle baby’s waren nochtans allemaal fysiek in goede gezondheid. De andere twintig baby’s die een normale verzorging kregen, bleven allemaal in leven. Bron: www.knack.be
b
VA
a
DE INVLOED VAN ALCOHOL TIJDENS DE ZWANGERSCHAP Als een zwangere vrouw drinkt, riskeert ze hersenbeschadiging bij haar ongeboren baby.
Eén glas heeft al een negatief effect op de foetus. Foetaal Alcohol Syndroom, of FAS, is een hersenaandoening, veroorzaakt door alcohol tijdens de zwangerschap. Kinderen met FAS of FASD hebben vaak
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
leerproblemen. Voorbeelden zijn slecht verwerken van
78
a
b
informatie, moeite met rekenen, slechte beoordeling van situaties en weinig emotionele controle. Ook spraakproblemen komen voor. De sociale en emotionele ontwikkeling blijven achter, wat kan leiden tot gedragsproblemen. Naar: www.hersenstichting.nl
ANALFABETISME EN LAAGGELETTERDHEID Een analfabeet is iemand die niet kan lezen en schrijven. Zoals bij veel vaardigheden zijn er gradaties in het kunnen lezen en schrijven. Mensen die het lezen en schrijven in onvoldoende mate beheersen worden ook wel laaggeletterden genoemd. Omdat het in elk beroep voorkomt dat er een tekst, of op zijn minst korte aanwijzingen, gelezen moeten worden, hebben laaggeletterden vaak, net als analfabeten, grote problemen om
IN
in de maatschappij goed te functioneren.
Laaggeletterdheid kan ook het zelfvertrouwen aantasten met eveneens nadelige gevolgen voor het functioneren.
a
b
STAP 3
N
Naar: educatie-en-school.infonu.nl
Hoe kun je deze ontwikkelingsdomeinen observeren?
VA
‘Het is maar om te spelen, het is niet voor echt,’ zeggen kinderen soms over hun eigen spel. Zo lijkt het spel iets futiels, iets onbelangrijks. Maar dat is het niet. Elke spelvorm vertelt namelijk iets over de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden en over hoe de drie ontwikkelingsdomeinen elkaar op dat moment beïnvloeden. Bekijk ter voorbereiding op deze Stap twee video’s. Daarin legt een expert uit hoe we in het spelgedrag en
in andere activiteiten van lagereschoolkinderen het verband zien tussen de ontwikkelingsdomeinen en hoe je daar als opvoeder het best mee omgaat. Vul de fiche in bij het onlinelesmateriaal.
VIP
De Belgische kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens (°1954) doet onderzoek naar en heeft ervaring met het opvoeden van kinderen en jongeren. Hij staat gekend voor de rustige stijl waarin hij moeilijke onderwerpen uitlegt en wordt gewaardeerd voor de toegankelijke manier waarop hij wetenschappelijke kennis toepast. Hij publiceerde heel wat werken, onder andere Laat ze niet schieten (2010). In dat boek legt hij uit waarom het vandaag de dag moeilijk is om als adolescent op te groeien en wie de verantwoordelijkheid daarvoor draagt.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
1
79
2
Spelen: voor een kind leuk, voor ons interessant. Er zijn heel wat soorten spelen, maar niet op elke leeftijd speel je dezelfde spelen. Een spel waar je vroeger dol op was, vind je nu ineens kinderachtig. Een ander spel wil je graag een keer proberen, maar dat vinden volwassenen nog te gevaarlijk. Hieronder staan acht rollenspelen. a
Noteer het nummer van het rollenspel bij de fase waarin dat spel het meest voorkomt. Lees daartoe eerst de kenmerken van de rollenspelen per leeftijdsfase. 1→ ‘Ik zou papa zijn en jij was het kindje.’ 3→ brandweerman spelen 4→ ‘Gaan we voetballen? Na hoeveel
IN
2→ politie en boef spelen
hoekschoppen doen we een penalty, drie of vier?’ 5→ Schipper, mag ik overvaren? 6→ blad-steen-schaar 7→ verstoppertje spelen 8→ doktertje spelen b
Verklaar je keuze aan de hand van de kenmerken van het rollenspel.
Noteer op de gepaste plaats een spel dat
N
c
Leeftijd
jijzelf in je lagereschooltijd speelde.
VA
Kenmerken van het rollenspel
Veeleer een symbolisch spel: het doen alsof Kenmerken: —
de kinderen herhalen en oefenen in;
—
vaste regels en structuur zijn belangrijk;
—
het spel geeft veiligheid en houvast;
—
kinderen leren situaties steeds beter herkennen;
—
kinderen onthouden beter verschillende onderdelen van een bepaalde rol;
kinderen kunnen dit gebruiken in het leven buiten het spel;
—
daardoor groeit het zelfvertrouwen;
—
het spel is kortdurend en er wordt veel van rol gewisseld.
©
—
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
4-6 jaar
Eigen spel:
80
Welke spelen?
Belang van rollenspelen voor sociale ontwikkeling Kenmerken: —
er worden ingewikkelde rollen gespeeld die wisselen;
—
er zijn wisselende winnaarsmogelijkheden (iedereen is dan eens de winnaar en dan weer de verliezer); het spel duurt langer;
—
kinderen bedenken vaak zelf eigen regels;
—
vaste regels moeten wel strak gevolgd worden;
—
het vermijdt ruzies;
—
kinderen spelen graag samen;
—
kinderen leggen groeiende sociale vaardigheden aan de dag (onder meer
IN
—
de beurt afwachten, tegen je verlies kunnen).
6-9 jaar
Eigen spel:
Spelen in groepjes volgens interesses Kenmerken: —
kinderen kunnen discussie aan over het toepassen of veranderen van spelregels;
— —
ruzies zijn een deel van het spel;
N
—
winnen wordt steeds belangrijker, het bepaalt de plaats in de groep; omdat de groep belangrijk is, kunnen kinderen in functie van de groep
Eigen spel:
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
VA
9-12 jaar
toegevingen doen.
81
Ontwikkelingsdomeinen: herkenbaar in rollenspelen 1
—
2.5
Rollenspelen Cognitief Bij een rollenspel leren kinderen situaties en het gedrag van mensen kennen. Al spelend imiteren ze anderen in bepaalde situaties. Voorwaarden voor een rollenspel vanuit het cognitieve domein zijn een ontwikkeld observatievermogen en taalcapaciteit (denken en taal gaan samen).
—
Socio-emotioneel Jonge kinderen leren aanvoelen hoe het is om iemand te zijn en hoe je bepaalde dingen wel en niet doet. Zo leren ze zich in een bepaalde situatie te gedragen zoals ze het in hun
IN
directe omgeving waarnemen. Rollenspelen zijn telkens lessen in sociale vaardigheden Een voorwaarde voor een rollenspel vanuit het socio-emotionele domein is beschikken over inlevingsvermogen. 2
Regelspelen
Rollenspelen zijn ook regelspelen. Onder regelspel vallen de gecoördineerde groepsspelen, waarbij regels van toepassing zijn. Dankzij dit soort spelen leren kinderen regels en
afspraken toepassen en samenwerken. De manier waarop ze regels gebruiken in hun rollenspelen zegt iets over de ontwikkelingsfase waarin ze op dat moment zitten. Vanaf de leeftijd van 6 jaar verschijnen de eerste regelspelen.
—
Tussen 6 en 9 jaar is er nog dikwijls een volwassene nodig die het spel begeleidt en
N
—
de regels doet naleven. Hier zijn spelen populair met vaste regels en wisselende mogelijkheden om te winnen, zoals ‘paard en ruiter’. —
Vanaf ongeveer 9 jaar is het kind cognitief en sociaal al zo ver ontwikkeld dat het zelf regels doet naleven en ze ook zelf kan aanpassen. Ruzies zijn daarbij onvermijdelijk, want winnen is steeds belangrijker om de plaats in de groep te bepalen. Binnen deze
VA
leeftijdsfase kunnen ze de discussie met de ander stilaan aan. Ze praten al heel vlot en kunnen toegevingen doen, want het behoud van de groep is heel belangrijk in hun beleving.
3
Lees de volgende situatie, die uit het leven gegrepen is. Beantwoord vervolgens de vraag onder de tekst.
DIEF EN POLITIE
Pa en ma worden altijd zenuwachtig wanneer hun oudste zoon Jeroen (11) vraagt of hij
©
mag meespelen met zijn broers, Seb (6) en Bas (8), want er komt gegarandeerd ruzie van. Gisteren was het weer zover. Seb en Bas speelden ‘dief en politie’. Seb speelde de
politieman en Bas speelde de dief. Dat spraken ze zo af. Zodra Bas een diefstal zou plegen, zou Seb hem met zijn pistool – een banaan –in bedwang houden. Alles ging
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
goed en ze wisselden regelmatig van rol. Toen kwam
82
Jeroen meespelen … Ma zag de bui al hangen. ‘Mag ik meespelen?’ vroeg Jeroen heel nadrukkelijk. ‘Ik ben de politieman en ik schiet jullie allebei dood.’ Het spel viel meteen stil en de ruzie begon.
Waarom is er in deze situatie ruzie tussen de drie broers? Gebruik in je antwoord de inhoud van het kenniskader.
IN
Good to know Batman
Naarmate een kind ouder wordt, moet bij rollenspelen het gebruikte materiaal steeds echter lijken. Op jonge leeftijd
maakt het kind een geweer met zijn eigen hand, maar vanaf de kleutertijd vraagt de kleuter aan zijn ouders een echt speelgoedgeweer.
Nog later zal het kind door een groeiend realiteitsbesef en de
steeds beter wordende waarneming alleen nog een wapen uit een bepaalde tv-serie gebruiken om die serie na te spelen,
N
ondanks mogelijk verzet van vredelievende opvoeders. Zo is Batman pas Batman als je een kapmantel en dat
typische maskertje hebt. Het Batmansymbool mag zeker niet
VA
ontbreken!
STAP 4
Welke namen krijg je tijdens je ontwikkeling?
Je leven is een tijdlijn van vele jaren. Op die tijdlijn kun je telkens een aantal jaren groeperen. Die jaren vormen samen een fase. Elke fase heeft zijn eigen uitdagingen. Dat gaat van leren lopen, over intieme partnerrelaties aangaan, tot een eerste gehoorapparaat kopen. Hoewel de fasen van jouw leven uniek aanvoelen – alsof alleen jij ze meemaakt – maken we allemaal dezelfde levensfasen door.
Hieronder wordt het leven van Erik Erikson (1902-1994) geschetst, een bekend psycholoog. Lees zijn
©
biografie. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
ERIK ERIKSON Erik Erikson werd in 1902 in Duitsland geboren. Hij
migreerde in 1933 naar de VS, waar hij de Amerikaanse nationaliteit aannam. Zijn theorievorming rond de psychosociale ontwikkeling werd sterk beïnvloed door zijn eigen levensverhaal. Zijn biologische vader was een onbekende Deense man, die Eriks moeder in de steek liet voor hij geboren werd. Toen Erikson 3 jaar was, huwde zijn moeder met kinderarts Theodor Homberger. In zijn
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
1
83
kindertijd heette Erikson dus Erik Homberger, en hij had geen idee van de waarheid rond zijn geboorte. Na zijn middelbare studies wou Erikson kunstenaar worden. Op lesvrije momenten reisde hij door heel Europa, bezocht musea en sliep onder bruggen. Kortom: hij leefde als een zorgeloze rebel. Toen hij 25 jaar was, overtuigde een kameraad hem om leraar te worden in een experimenteerschool voor Amerikaanse kinderen. Die school werd geleid door Dorothy Burlingham, een vriendin van Anna Freud, de dochter van Sigmund Freud (grondlegger van de psychoanalyse). Zo werd hij leraar kunstvakken. Bovendien behaalde hij een diploma aan het Weense Psychoanalytisch Instituut. Op de school waar hij lesgaf ontmoette hij de Canadese danslerares Joan Senson, met wie hij huwde en drie kinderen kreeg.
IN
In 1933 emigreerde hij naar de VS om te vluchten voor het oprukkende naziregime. Toen hij een Amerikaanse burger werd, veranderde hij zijn naam in Erik Erikson. Zijn ervaringen
zetten hem aan tot nadenken over de invloed van maatschappelijke en culturele invloeden op de ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Tussen de jaren 1939 en 1951 werkte hij aan de Universiteit van Californië in Berkeley en San Francisco. In 1950 schreef hij zijn eerste grote werk getiteld Kindertijd en samenleving. Hij overleed in 1994. Naar: nl.thpanorama.com
Stel een beknopte tijdlijn op van Eriksons levensloop op basis van de informatie die je krijgt.
N
a
Tijdlijn Erikson
VA
©
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
84
b
Interview een volwassene of oudere uit jouw netwerk over zijn of haar levensloop. Stel vervolgens – op een apart blad – een beknopte tijdlijn op van zijn of haar leven.
2
Je bent nu een adolescent. Over enkele jaren studeer je af als leerling van de middelbare school. Probeer je je verdere levenspad voor te stellen. Wat wens je jezelf toe? Hoe hoop je om te gaan met tegenslag? Schrijf op een apart blad een brief naar je toekomstige zelf.
Ontwikkelingsfasen
2.6
Als je naar je levensloop kijkt en rekening houdt met alle ontwikkelingsdomeinen (fysieke, cognitieve en socio-emotionele), deel je die ontwikkelingsfasen als volgt in: bevruchting - geboorte
baby en peuter
geboorte - 2 jaar
vroege kindertijd
2 - 6 jaar
midden kindertijd adolescentie
IN
prenataal
6 - 11 jaar
11- 18 jaar
vroege volwassenheid midden volwassenheid late volwassenheid
18 - 40 jaar 40 - 65 jaar
65 jaar - overlijden
Naar: Berk, L., Development through the livespan
N
Die indeling is relatief. Het onderverdelen van de levensloop in verschillende periodes is een sociale constructie, een uitvinding binnen een bepaalde cultuur of samenleving. Het concept van de kindertijd kan dus per cultuur verschillend zijn. Ook het concept van adolescentie is over de hele wereld anders, zoals je in het vorige hoofdstuk leerde. Binnen de westerse samenleving onderscheiden we de acht verschillende ontwikkelingsperiodes zoals in de tabel hierboven opgesomd.
VA
Naar: www.joho.org
Good to know
Ouder worden over culturen heen
In de westerse cultuur vieren we ‘ouder worden’ over het algemeen niet: jong zijn en/of lijken is belangrijk, fysieke tekenen van veroudering zijn niet erg welkom. Ouder worden wordt niet omarmd en ouderen zijn vaak aangewezen op zorginstellingen.
©
In Noord- en Zuid-Korea worden ouderen zeer gerespecteerd, in het bijzonder de eigen ouders. De jongere generatie draagt zorg voor oudere familieleden. In een Koreaanse familie wordt de zestigste verjaardag uitgebreid gevierd omdat dit moment wordt beschouwd als de overgang naar ouderdom. In India worden ouderen gezien als het hoofd van de familie. Families wonen vaak in opgedeelde in ruil daarvoor meehelpen in de zorg voor kleinkinderen. Het oudste familielid is altijd diegene aan wie advies wordt gevraagd. In Afro-Amerikaanse culturen heerst weinig angst rond het fenomeen van ouder worden. Sterker nog, de dood ziet men als een belangrijk deel van het leven. Afro-Amerikaanse begrafenissen lijken zelfs een feestelijk aspect te hebben.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
accommodaties samen met het oudste familielid. De jongere familieleden onderhouden de oudere, die
85
STAP 5
Wat neem je mee naar je volwassenheid?
We zien ‘volwassen zijn’ doorgaans als het hoogtepunt van onze ontwikkeling. Volgens sommigen gaat het daarna alleen maar bergaf. Toch blijken we als volwassenen pas rond 50 jaar op het hoogtepunt van onze carrière te zijn. Directeurs, rechters en wereldleiders zijn soms ouder dan 60 of 70 jaar, met een bijzonder zware job. De drie ontwikkelingsdomeinen krijgen in de volwassenheid dan ook verder vorm, weliswaar aan een ander tempo dan in de eerdere levensfasen. Ze blijven
1
IN
samenhangen en elkaar beïnvloeden, zowel in positieve als in negatieve richting. Waar associeer jij ‘volwassen zijn’ mee? Geef voor elk ontwikkelingsdomein ten minste één voordeel en één nadeel.
Voordeel Fysieke
Cognitieve
Socio-emotionele
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
ontwikkeling
86
VA
ontwikkeling
N
ontwikkeling
Nadeel
2
Lees het onderstaande artikel. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
HOE JE VROEGE JEUGD JE RELATIES BEÏNVLOEDT Niet iedereen bouwt met evenveel gemak een mooie liefdesrelatie op. Dertig tot veertig procent van alle mensen is intieme banden. Hun liefdesleven verloopt moeizaam. Die moeizame manier van omgaan met liefde en intimiteit, wordt voor een belangrijk deel bepaald door
IN
minder sterk in het aangaan van
onze vroegste ervaringen. Cruciaal is hoe onze ouders in de eerste jaren na onze geboorte reageerden op onze behoeften. Mensen hechten zich aan hun partner zoals ze dat in hun jeugd aan hun ouders hebben gedaan. Dat zegt psychologe Pieternel Dijkstra.
‘De omgangspatronen die je in je jeugd hebt aangeleerd, zijn meestal behoorlijk
hardnekkig,’ zegt Dijkstra. ‘Je neemt ze mee naar de volwassenheid, en ze gaan dan de relatie
N
met je partner beïnvloeden. De meeste ouders zijn attent, warm en begripvol, maar er zijn er ook die afstandelijk, afwijzend of kil zijn. Weer anderen zijn onvoorspelbaar: ze reageren alleen op hun kind als ze daar zelf tijd voor of zin in hebben.’
Zo raken sommigen verzeild in een relatiepatroon van aantrekken en afstoten. Anderen zijn zo gesloten als een oester. Nog anderen zijn in relaties vooral bezig met zichzelf: krijg ik wel genoeg steun en aandacht? Ze klampen zich vast aan hun partner en zijn snel jaloers.
VA
Ondanks dat is er hoop. Hechtingsstijlen zijn veranderbaar. Ongeveer dertig procent van de mensen slaagt er in de loop van het leven in om een veiligere hechtingsband aan te gaan. En mensen die als kind al veilig gehecht waren, verliezen die basis meestal niet. Naar: www.psychologiemagazine.nl
a
Welke moeilijke patronen in het aangaan van relaties vind je terug in de tekst? Markeer.
b
Volgens psycholoog Dijkstra heeft elk moeilijk relatiepatroon in een bepaalde leeftijdsfase te maken met een vroeger moeilijk omgangspatroon met de ouders. Hoe denk je dat de gehechtheidsrelatie met de ouders eruitzag bij elk van de moeilijke patronen die je bij vraag a
©
aanduidde?
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
87
De acht levensfasen volgens Erik Erikson
2.7
Volgens de Duits-Amerikaanse psycholoog Erik Erikson (1902-1994) kent onze psychosociale ontwikkeling acht levensfasen. In elk van die levensfasen, zo stelt Erikson, maak je een crisis door rond een bepaald levensthema en zoek je naar een oplossing. Als je in die crisis de oplossing vindt, levert het jou een nieuwe vaardigheid op. De overgang tussen de opeenvolgende fasen verloopt geleidelijk en is in realiteit niet altijd duidelijk. Zeker is wel dat je doorheen die acht fasen gaandeweg je identiteit ontwikkelt. Nieuwe
IN
Levensfase
Crisis
vaardigheid
Vertrouwen versus wantrouwen
De moeder of de vaste verzorg(st)er zorgt voor een basis van vertrouwen = een eerste stap in
0-1,5 jaar (zuigelingenfase)
de persoonlijkheidsontwikkeling.
hoop
Als er geen vertrouwensrelatie ontstaat,
kan de persoon een gevoel van wantrouwen ontwikkelen.
N
Onafhankelijkheid versus afhankelijkheid centrale figuren: ouders
De energie van het kind gaat vooral naar
de ontwikkeling van lichamelijke doelen:
stappen, dingen vastpakken, beheersing van
1,5-3 jaar
dingen aan.
VA
(peuterleeftijd)
de sluitspieren. Zo kan het kind zelfstandiger wilskracht
Het kind wil wel dicht bij zijn ouders zijn, maar toch ook zelfstandiger worden. De spanningsvelden tussen dat aantrekken en afstoten kunnen aanleiding geven tot gevoelens van schaamte en twijfel aan zichzelf.
Initiatief nemen versus schuldgevoel relatie: het gezin
De fase van de kleine identiteit. Het kind komt
©
meer op voor zichzelf, neemt meer initiatief
3-6 jaar
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
(kleuterleeftijd)
88
en leert de wereld rondom zich ontdekken. Het moet dan wel aanvaarden dat bepaalde dingen niet zijn toegelaten. Dat verkennen levert positieve ervaringen op. Het kan ook schuld- en angstgevoelens opwekken, vooral als het kind de kans niet krijgt om dingen op zijn eigen manier uit te proberen. In zo’n situatie krijgt het kind het gevoel dat wat het wil altijd fout is.
doelgerichtheid
Levensfase
Crisis
Nieuwe vaardigheid
Vaardigheid versus minderwaardigheid relatie: school en buurt Deze fase valt samen met de lagereschoolleeftijd. Kinderen zijn al redelijk realistisch, objectief en zakelijk. Ze zijn vooral 6-12 jaar
leergierig en leren zo hun eigen vaardigheden
(lagereschool
kennen. Ze leren ook doorzetten en met
leeftijd)
plezier een taak afwerken.
zelfvertrouwen
IN
Maar dat kan ook aanleiding geven tot
minderwaardigheidsgevoelens. Er kunnen onder meer spanningen ontstaan tussen de thuiswereld en de wereld van de leeftijdgenoten.
Identiteit versus identiteitsverwarring
relatie: leeftijdgenoten en identificatiefiguren Jongeren in de adolescentie gaan meer
nadenken over zichzelf, hun functioneren in de samenleving. Hun identiteit en zelfbeeld is
N
vaak gekoppeld aan uiterlijke kenmerken. Het is vaak wel de meest kritieke periode
12-18 jaar (adolescentie)
in de persoonlijkheidsontwikkeling. Er kan identiteitsverwarring voorkomen als de
trouw
adolescent twijfelt over zijn keuzes, o.m. zijn
VA
beroepskeuze of zijn seksuele geaardheid. Sommige adolescenten ontwikkelen een
negatieve identiteit of ze nemen rollen aan die in de maatschappij niet worden aanvaard (soms marginale groepjes of delinquent gedrag).
Intimiteit versus isolement relatie: partners en vrienden In deze fase worden interpersoonlijke relaties aangegaan op basis van vriendschap, seks, huwelijk. Men neemt deel aan het maatschappelijk leven. Daarbij horen het
volwassenheid)
nemen van verantwoordelijkheid en het geven
liefde
en aanvaarden van kritiek. In deze fase kan isolement de belangrijkste crisis zijn om te komen tot een volwaardige wederzijdse intimiteit met een geliefde partner.
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
18-35 jaar (vroege
89
Levensfase
Crisis
Nieuwe vaardigheid
Generativiteit versus stagnatie relatie: personen met wie men werkt en samenleeft In deze fase komt de persoonlijkheid volledig tot ontplooiing. De fase wordt gekenmerkt 35-65 jaar
door activiteit en creativiteit. Men kan de zorg
(middelbare
voor anderen aan.
volwassenheid)
In deze fase kan een midlifecrisis voorkomen.
zorgzaamheid
IN
De persoon maakt halfweg zijn leven een balans op. Hij kan daarbij een negatief
oordeel vellen over wat hij tot nu presteerde en wat nog komen zal. En hij neemt soms foute beslissingen over zijn toekomst. Ego-integriteit versus wanhoop
Alle conflicten uit de vorige fasen zijn
opgelost. Alle positieve identiteitskenmerken worden nu gebundeld. Men kijkt terug op het leven en ziet dat het eigenlijk wel goed ging.
volwassenheid)
Men aanvaardt zichzelf zoals men is.
N
65+ (late
acceptatie
Sommigen worden echter wanhopig omdat ze toch niet bereikt hebben wat ze wilden
bereiken en hen nu de tijd ontbreekt om er nog iets aan te doen.
VA
Naar: Erik Erikson, Personality theories, Dr. C. George Boeree (Psychology Department Shippensburg University)
3
Reclameboodschappen maken gretig gebruik van de thema’s die spelen in de levensfasen, zoals omschreven door Erikson. Ga op zoek naar drie voorbeelden en bespreek ze in de klas: situeer voor welke levensfase de
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
reclame bedoeld is en op welke crisis ze inspeelt.
90
4
Lees hieronder drie situaties uit verschillende levensfasen. a
Beantwoord vervolgens voor elke tekst de volgende vragen: 1→ In welke levensfase, zoals door Erikson omschreven, situeer je deze situatie? 2→ Welke richting zou de crisis, die hoort bij de levensfasen die Erikson omschreef, uitgaan?
HET VERHAAL VAN MAI LINH Als ik mijn verjaardag vier, dan vier ik dat ik de kans heb gekregen om hier in
IN
België op te groeien, dat ik hier mijn vrienden en familie heb. Soms vier ik ook mijn
aankomstdag in België. Daar horen dan zeker ballonnen, taart, slingers en vlaggetjes bij. Toch wordt verjaren elk jaar wat moeilijker, want elk jaar dat ik ouder word, is een
jaar extra dat ik niet weet hoe het zit met mijn biologische ouders en familie. Het is een jaar extra dat ik met mijn vragen zit en een jaar extra dat ook ‘zij’ een jaar ouder zijn of
er niet meer kunnen zijn. Ik weet gewoon niet wie ‘ze’ zijn en waarom ik ben afgestaan. Ik heb bijna geen informatie en dat maakt mijn zoektocht moeilijk.
Niet elke geadopteerde gaat op zoek naar zijn biologische familie. Iedereen gaat er anders mee om. Ergens ben ik wel nieuwsgierig en wil ik weten wat het begin van mijn
verhaal is, of ik op mijn biologische ouders lijk, of ik biologische zussen of broers heb en
N
waarom ik ben afgestaan. Ik ben op zoek naar antwoorden, een stukje van mezelf en van mijn verleden, ook al ben ik blij met mijn familie hier en met wat ik allemaal heb. Bron: a-buddy.be, het verhaal van Mai Linh
1→
VA
2→
JEAN PAUL VAN BENDEGEM: ‘IK BEN EEN GELUKKIGE HUISMUS’
Zijn salaris viel plots terug van 4 400 naar 2 600 euro
[toen hij halftijds ging werken]. ‘We leven goed maar niet liederlijk, en daar heb ik ook geen enkele behoefte aan. We zijn gelukkige huismussen, mijn vrouw en ik.’ Zijn hoofd bulkt van de ideeën, een volgend boek zit te rijpen en hij
©
blijft verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘Ik heb nooit een verband gelegd tussen mijn werk
en het bedrag dat op mijn rekening verschijnt. Ik doe het omdat ik het graag doe. Ik ken collega’s die zich geweldig opwinden over docenten die voor een rustig leven kiezen, Bron: De Tijd, 23 juni 2018
1→ 2→
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
“en evenveel verdienen als wij”. En dan?’
91
LEERLING VAN DE WEEK Als Sabi ‘leerling van de week’ is, krijgt hij enorm veel zenuwen. Hij staat dan immers in de kijker. Hij mag van de leerkracht allerlei taken uitvoeren. Sabi twijfelt of hij dat wel kan … De anderen uit zijn klas moeten maar ‘leerling van de week zijn’, die kunnen dat veel beter, denkt hij. Toch bijt hij op zijn tanden en probeert hij de taken tot een goed einde te brengen, omdat hij weet dat zijn ouders fier op hem zijn als de leerkracht erover vertelt op het oudercontact. Voor de rest heeft hij het idee dat hij niet veel kan om fier op te zijn, dus dit
IN
is wel het minste dat hij kan proberen ...
1→ 2→ b
Kies één situatie uit. Hoe zou de volgende levensfase verlopen? Werk zelf verder uit.
Good to know
N
VA
Lichaamsverandering bij het verouderen
Er zijn twee vormen van verouderen. Primair verouderen verwijst naar de graduele achteruitgang van het lichaam. Die achteruitgang zorgt er uiteindelijk voor dat je minder goed reageert op prikkels uit de omgeving. Zo werken de zintuigen het best tussen 20 en 40 jaar. Daarna vermindert dat.
Secundair verouderen verwijst naar de veranderingen als gevolg van ziekte of het niet goed gebruiken of verzorgen van het lichaam. Die veranderingen hebben niet rechtstreeks iets te maken met het ouder worden, maar hangen er wel mee samen omdat ouderen nu eenmaal meer meegemaakt
©
hebben dan jongeren. Zo komt kortademigheid vaak voor bij het ouder worden omdat bijvoorbeeld de ribbenkast verstijft (primair verouderen). De verhoogde kans op longkanker op oudere leeftijd als
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
gevolg van roken en luchtvervuiling, is een vorm van
92
secundaire veroudering. Naar: Psychologie, een inleiding, Academia Press
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
Forum
IN
“Op welke manier zijn de noden van een baby hetzelfde als of net anders dan die van een volwassene?”
Wat denk je nu, na onze bespreking van dit hoofdstuk? Ga hierover in gesprek met je klasgenoten en noteer hieronder de argumenten die jullie verzamelen. De noden zijn hetzelfde.
De noden zijn verschillend.
N
VA
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van
©
dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
Onderzoekscompetentie
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
93
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
Ontwikkeling
↑
KENNISCLIP 2
2.1
2.2
Ontwikkeling is het samenspel van groei-, rijpings- en leerprocessen. Groeien, rijpen en leren zijn drie ontwikkelingsvormen. Ze kunnen niet los van elkaar gezien worden, want ze spelen op elkaar in. Een ontwikkelingsvorm is een manier waarop een mens tot ontwikkeling kan komen. We onderscheiden drie grote ontwikkelingsdomeinen: de fysieke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de socio-emotionele
—
Fysieke ontwikkeling
IN
ontwikkeling.
De fysieke of lichamelijke ontwikkeling is de ontwikkeling die het menselijk lichaam doormaakt.
2.2
Ze bestaat uit drie domeinen: de lichaamsbouw, de sensorische ontwikkeling en de motorische
ontwikkeling. In de motorische ontwikkeling onderscheiden we grove motoriek en fijne motoriek.
Wanneer we kijken naar de interactie tussen de sensorische en motorische ontwikkeling, dan hebben we
het over de sensomotorische ontwikkeling. Het gaat dan over complexe samenwerkingen die veel oefening vragen. Er bestaan ook ongecontroleerde samenwerkingen die een automatische reactie geven op een prikkel. In dat geval spreken we van een reflex. —
Cognitieve ontwikkeling
2.3
De cognitieve ontwikkeling is het proces van het verwerven, verwerken, opslaan en vervolgens toepassen
N
van kennis. Dit gaat over vaardigheden als lezen en spreken; verbanden leggen; nadenken over begrippen. De Zwitserse psycholoog Jean Piaget verrichtte belangrijk onderzoek naar de cognitieve ontwikkeling bij kinderen. Hij deed onder andere experimenten rond de principes objectpermanentie (het vermogen om een beeld in je geheugen vast te houden, zonder het te zien) en conservatie (of behoud) van aantal en hoeveelheid (het vermogen om te beseffen dat het aantal of de hoeveelheid van iets onveranderd blijft, ook
VA
al verander je de vorm). —
Socio-emotionele ontwikkeling
2.4
De socio-emotionele ontwikkeling gaat over het leren kennen, herkennen en begrijpen van je eigen en andermans gevoelens en de manier waarop je daarmee omgaat. Een centraal thema in de socio-emotionele ontwikkeling bij kinderen is gehechtheid. Dat is de emotionele en wederkerige band tussen een ouder (of verzorger) en een kind. De band zorgt voor veiligheid en vertrouwen. De Britse psycholoog en psychiater John Bowlby was de eerste die de term gehechtheid (attachment) gebruikte. Hij onderscheidde instinctieve reacties die verband houden met gehechtheid en die erop gericht zijn het contact met de verzorger te bestendigen of te herstellen.
©
Een andere onderzoeker die zich richtte op gehechtheid was de Amerikaanse psychologe Mary Ainsworth. Zij onderzocht interactiepatronen en -vormen tussen opvoeder en kind, en onderscheidde drie vormen van
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
gehechtheid: veilige, vermijdende en afwerende gehechtheid.
94
Ontwikkelingsdomeinen in rollenspelen
—
2.5
Rollenspelen
Bij rollenspel leren kinderen situaties en het gedrag van mensen kennen. Al spelend imiteren ze anderen in bepaalde situaties. Jonge kinderen leren aanvoelen hoe het is om iemand te zijn en hoe je bepaalde dingen wel en niet doet. Zo leren ze zich in een bepaalde situatie te gedragen zoals ze het in hun directe omgeving waarnemen. —
Regelspelen Onder regelspel vallen de gecoördineerde groepsspelen, waarbij regels van toepassing zijn. Kinderen leren hierdoor regels en afspraken toepassen en samenwerken. De manier waarop ze regels gebruiken in hun
Ontwikkelingsfasen
—
Acht ontwikkelingsfasen
IN
rollenspelen zegt iets over de ontwikkelingsfase waarin ze op dat moment zitten.
2.6
We delen onze levensloop op in verschillende ontwikkelingsfasen. Het onderverdelen van de levensloop in verschillende periodes is echter een sociale constructie. Binnen de westerse maatschappij onderscheiden we acht verschillende ontwikkelingsperiodes. prenataal
bevruchting - geboorte
baby en peuter
midden kindertijd adolescentie
2 - 6 jaar
N
vroege kindertijd
geboorte - 2 jaar
6 - 11 jaar
11- 18 jaar
18 - 40 jaar
midden volwassenheid
40 - 65 jaar
late volwassenheid
65 jaar - overlijden
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
©
VA
vroege volwassenheid
95
—
2.7
De levensfasen volgens Erikson Volgens Erik Erikson maakt onze psychosociale ontwikkeling acht levensfasen door. Die levensfasen
bestaan uit crises of dilemma’s. Slagen we erin een crisis goed door te maken, dan levert ons dat een nieuwe vaardigheid op. De overgang tussen de opeenvolgende fasen verloopt geleidelijk en is in realiteit niet altijd duidelijk af te bakenen. Levensfase
1,5-3 jaar (peuterleeftijd)
vertrouwen versus wantrouwen onafhankelijkheid versus afhankelijkheid
wilskracht
initiatief nemen versus schuldgevoel
doelgerichtheid
6-12 jaar (lagereschoolleeftijd)
vaardigheid versus minderwaardigheid
zelfvertrouwen
12-18 jaar (adolescentie)
identiteit versus identiteitsverwarring
trouw
18-35 jaar (vroege volwassenheid
intimiteit versus isolement
liefde
generativiteit versus stagnatie
zorgzaamheid
ego-integriteit versus wanhoop
acceptatie
volwassenheid)
©
VA
N
65+ (late volwassenheid)
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
hoop
3-6 jaar (kleuterleeftijd)
35-65 jaar (middelbare
96
Nieuwe vaardigheid
IN
0-1,5 jaar (zuigelingenfase)
Crisis
Bordschema
ONTWIKKELING
socio-emotionele
cognitieve ontwikkeling
ontwikkeling
IN
fysieke ontwikkeling
begrippen
begrippen
begrippen
lichaamsbouw
verbanden leggen
gehechtheid
sensorische ontwikkeling
nadenken over dingen
motorische ontwikkeling
lezen en spreken onderzoekers
onderzoekers
/
Piaget
Bowlby
N
onderzoekers
ONTWIKKELINGSFASEN
LEVENSFASEN VOLGENS ERIKSON
bevruchting - geboorte
0 - 1,5 jaar
(prenataal)
(zuigelingenfase) 1,5 - 3 jaar (peuterleeftijd)
2 - 6 jaar
3 - 6 jaar
(vroege kindertijd)
(kleuterleeftijd)
6 - 11 jaar
6 - 12 jaar
(midden kindertijd)
(lagereschoolleeftijd)
©
geboorte - 2 jaar
(baby en peuter)
11 - 18 jaar
12 - 18 jaar
(adolescentie)
(adolescentie)
18 - 40 jaar
18 - 35 jaar
(vroege volwassenheid)
(vroege volwassenheid
40 - 65 jaar
35 - 65 jaar
(middelbare volwassenheid)
(middelbare volwassenheid)
65 jaar - overlijden
65+
(late volwassenheid)
(late volwassenheid)
THEMA 1 HOOFDSTUK 2
VA
Ainsworth
97
NOTITIES
IN
VA
N
©
2
IN
THEMA
THEMA 2
©
VA
N
VOORDELEN EN VALKUILEN IN MIJN ONTWIKKELING
99
HOOFDSTUK 3
I
K, SAMEN MET ANDEREN? KAN KLIKKEN!
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Je maakt tijdens je leven deel uit van verschillende vormen van samenleven met anderen: je gezinsvorm, je klas, je vriendenkring, de samenleving … Om te begrijpen hoe een samenleving gedrag, meer bepaald over ons sociaal gedrag.
IN
functioneert en hoe mensen en groepen communiceren met elkaar, is kennis nodig over ons menselijk Met die kennis kun je op een juiste manier over iemands sociaal gedrag spreken (ook dat
van jou), kritisch staan tegenover onheuse beïnvloeding die men op jou wil uitoefenen, anderen
ondersteunen wanneer ze het moeilijk hebben in hun sociale contacten en je plaats bepalen in de groepen waarvan je deel uitmaakt.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
N
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik beoordeel sociaal gedrag in concrete situaties.
Ik illustreer hoe het gedrag het gevolg is van interactie en betekenisverlening. Ik toets sociale cognitie in herkenbare situaties.
VA
Ik herken in mijn eigen ervaringen de voordelen van sociale cognitie in sociaal gedrag. Ik oordeel over tekorten in sociale cognitie en hun impact op sociaal gedrag. Ik kan in informatie vormen van sociale beïnvloeding herkennen. Ik beoordeel waargenomen gedrag als prosociaal of antisociaal gedrag. Ik reflecteer over eigen ervaringen bij groepsprocessen.
BEGRIPPEN
©
sociaal gedrag: prosociaal gedrag, antisociaal gedrag – sociale cognitie – vooroordeel – stereotype –
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
zelfvervullende voorspelling – sociale beïnvloeding – groepsprocessen: groepsdruk, groepsvorming
100
INTRO Hoewel we graag samen zijn met anderen, zijn er ook contacten die niet zo prettig verlopen. Niet iedereen heeft dezelfde invloed op hoe we ons voelen, op hoe we denken of oordelen over anderen. Ons gedrag – gestuurd door onze hersenen – is niet voorspelbaar vastgelegd van bij de geboorte. Het ontwikkelt doorheen onze ontwikkelingsfasen. In die ontwikkeling is er altijd een factor die mee aan het stuur zit: de cultuur waarin we leven en waarin we al die contacten hebben met anderen. Elk gedrag is eigenlijk sociaal gedrag: we beïnvloeden elkaar altijd.
IN
Meestal gebeurt dat in een aangename sfeer, maar niet altijd. Herken je dat bij jezelf? Hoe verklaar je onderstaand gedrag? Wie beïnvloedt wie en waarom?
©
5
4
6
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
VA
3
2
N
1
101
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in vier stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Zijn jouw individuele beslissingen en meningen wel individueel of worden ze door anderen, door de groep bepaald?”
Forum Hoe zit het met jouw gedrag ? Duid aan waarmee je het (on)eens bent. Geef daarna op de barometers aan
IN
waar elke stelling door bepaald wordt: door de persoon zelf (je zet de pijl naar links) of door de groep (je zet de pijl naar rechts). Stellingen 1
Ik houd me bij pestgedrag van vrienden op de achtergrond.
2
Ik spreek mijn vrienden tegen als ze anderen pesten.
3
Ik doe wel mee als mijn vriendengroep anderen uitlacht, want eigenlijk vind ik
mijn vrienden dan soms wel grappig. Ik doe wel mee met het pesten, maar achteraf ga ik het uitpraten met de gepeste. 5
N
4
Ik zoek steun bij anderen om me te verzetten tegen mijn vrienden die pesten.
Stelling 2
VA
Stelling 1
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
Stelling 4
102
Stelling 3
Stelling 5
PARCOURS STAP 1
Wat is dat eigenlijk, gedrag? En sociaal gedrag?
Samenleven met anderen wil altijd zeggen dat je gedrag invloed heeft op anderen. Maar ook de ander beïnvloedt je met zijn
1
IN
of haar gedrag. Elk gedrag bevat een boodschap, die je wel of niet correct kunt begrijpen. Gedrag is het gevolg van een prikkel die je ontvangt. In je organisme verwerken je hersenen die prikkel. Op basis van die verwerking reageer je. In de psychologie noemt men gedrag een P-O-R. a
Lees aandachtig het schema.
Je ontvangt een prikkel.
Je verwerkt
Je reageert
de informatie.
op die informatie.
Organisme
Reactie
b
N
Prikkel Bekijk de foto van Amélie en haar moeder. Is dit zomaar een gesprek? Er is een duidelijke wisselwerking tussen de twee. Dat noem je
interactie. Omdat het om gedrag gaat tussen
VA
mensen en naar mensen toe, spreek je van sociaal gedrag.
Pas het schema van opdracht a toe op de beide personen.
Amélie
Moeder
Organisme
Reactie
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
Prikkel
103
2
In de sociale psychologie noemt men gedrag dat erop gericht is anderen te helpen prosociaal gedrag. Het omgekeerde gedrag is antisociaal gedrag, zoals agressie en pesten. a
Herken je in de foto’s van de Intro (p. 101) voorbeelden van prosociaal gedrag? En van antisociaal gedrag?
b
Een experiment. Beantwoord de onderstaande vragen en maak voor elke vraag de top 3 van de klas. 1→ Stel dat op hetzelfde ogenblik drie mensen je vragen een boodschap voor hen te doen, maar je hebt maar tijd om één persoon uit de nood te helpen. Voor wie ga jij de boodschap doen? je zus
Top 3 van de klas: 1
2
3
een kennis
IN
een neef
2→ Stel dat drie mensen nog slapen in verschillende kamers van een brandend huis en je hebt maar de tijd om één van hen te redden. Wie red jij? je opa
een kennis
N
een neef Top 3 van de klas: 1
3
VA
2
c
Vergelijk het klasgemiddelde met de resultaten van een onderzoek. In dit onderzoek wilde men nagaan in welke mate de band die mensen hebben met een hulpbehoevende hun hulpgedrag beïnvloedt. Een zoektocht naar prosociaal gedrag. Hoe lees jij de grafieken?
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
geneigdheid om te helpen
3,0
104
Resultaten Burnstein et al. (1994)
Voor alledaagse hulp hebben mensen de neiging familieleden meer te helpen dan niet-familieleden.
2,5
2,0
1,5
1,0
HOOG ouders, broer/zus, kinderen
GEMIDDELD LAAG grootouders eerstegraads neef/nicht mate van gerelateerdheid
GEEN kennissen
3,0
Resultaten Burnstein et al. (1994)
2,5 Het verschil werd zelfs groter in situaties van leven of dood. 2,0
1,5
1,0
HOOG ouders, broer/zus, kinderen
GEMIDDELD LAAG grootouders eerstegraads neef/nicht mate van gerelateerdheid
Sociaal gedrag 1
IN
geneigdheid om te helpen
alledaagse hulp situaties van leven of dood
GEEN kennissen
3.1
Gedrag
N
Gedrag (G) van mensen komt tot stand via interactie tussen persoonskenmerken (P) en situatiekenmerken (S). Psychologen geven dat weer in een formule: G = f(P x S). Die kun je vertalen als: je gedrag is enerzijds het resultaat van de beïnvloeding van de situatie waarin je zit, anderzijds van je kenmerken, wie je bent. 2
Interactie
VA
Als je het hebt over een aaneenschakeling van acties tussen mensen, duid je dat aan met het begrip interactie. Het woord komt van het Latijnse inter (= tussen) en agere (handelen, zich gedragen). 3
Sociaal gedrag
Met sociaal gedrag worden alle vormen van menselijk gedrag bedoeld die onder invloed staan van het gedrag van anderen of die je toont aan anderen als ze aanwezig zijn. Ook als de anderen niet aanwezig zijn, kun je sociaal gedrag vertonen, bv. in de manier waarop je over hen praat.
Er zijn twee vormen van sociaal gedrag: Prosociaal gedrag
©
—
Gedrag dat erop gericht is anderen te helpen noem je prosociaal gedrag. Antisociaal gedrag
Het tegengestelde van prosociaal gedrag is antisociaal gedrag, zoals agressie tegen anderen en pesten. THEMA 2 HOOFDSTUK 3
—
105
3
Lees de situaties. Beschrijf het gedrag vanuit de persoonskenmerken en de situatiekenmerken (G = f(P x S). Besef wel dat je daarbij een beroep doet op je mensenkennis en niet – zoals psychologen – op wetenschappelijk onderzoek om gedrag te verklaren.
SITUATIE 1 Akkoord, Louis was nogal fel in zijn uitlatingen over het gedrag van Ivano tijdens de middagpauze (toen er geen leraar in de buurt was). Maar daarom moest Ivano’s vriend Bart hem nog geen duw in de rug geven! Dan
IN
vonden de klasgenoten de reactie van Ivano stukken
beter: eerst luisteren naar Louis en dan rustig en gepast antwoorden. Zó klein was Bart nog!
Persoonskenmerken Bart:
N
Persoonskenmerken Ivano:
Situatiekenmerken:
VA
SITUATIE 2
Tijdens de weekends is het bijzonder gevaarlijk op de weg. Vooral jongeren dreigen het slachtoffer te worden van andere jongeren die zich geen raad weten met de
©
combinatie van verkeer, alcohol en stoerdoenerij.
Persoonskenmerken:
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
106
Situatiekenmerken:
STAP 2
Hoe ‘lees’ je het gedrag van anderen? Sociale cognitie!
Kun je leren om mensen beter te begrijpen in hun manier van omgaan met jou en met anderen? Ja, dat kan, maar daarvoor heb je kennis over gedrag nodig. Die kennis noem je sociale cognitie. Bij het opnemen van prikkels (P) en het verwerken ervan (O) kun je dankzij die kennis makkelijker en vlugger gedrag, emoties, gedachten en bedoelingen begrijpen. Het gevolg is ook dat het gedrag van anderen meer voorspelbaar wordt voor jou. Hoe lees je het gedrag van deze vrouw? Ze heeft drie keer de hand op het hart, maar als je alle informatie
IN
1
verwerkt en interpreteert (zoals mimiek, woorden, intonatie), is er een wereld van verschil. a
Combineer de uitspraken met de foto’s. 1
2
‘Met de hand op het hart, je kunt me geloven. Ik ben eerlijk als ik zeg dat
‘Met de hand op het hart, oprechte excuses, ik was fout daarnet, sorry.’
‘Met de hand op het hart
kan ik je zeggen dat ik deze uitspraak van jou helemaal niet neem.’
VA
N
ik de taak morgen afgeef!’
3
Bespreek de antwoorden klassikaal. Allicht ervaar je dat niet alle klasgenoten dezelfde antwoorden
©
geven. Sociale kennis is immers erg subjectief. Je kunt met een aantal mensen één sociale gebeurtenis op erg verschillende manieren interpreteren. Maar wie meer sociale ervaring en kennis heeft, slaagt er beter in het sociale gedrag correct te lezen.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
b
107
2
Welke voordelen heb je zelf al ondervonden als je het gedrag van anderen goed leest? Geef bij elk voordeel van sociale cognitie een voorbeeld dat je zelf hebt ervaren. a
Je kunt het gedrag van anderen voorspellen.
b
IN
Je kunt beter communiceren met de anderen, want je leest hun lichaamstaal goed.
Als iemand iets gemeen bedoelt, zul je waarschijnlijk anders reageren dan wanneer iemand duidelijk
N
c
goede bedoelingen heeft.
VA
Sociale cognitie
In de sociale psychologie gebruikt men het begrip sociale cognitie voor de mentale processen die een rol spelen wanneer je informatie over een ander (of over groepen mensen) in je opneemt, organiseert en interpreteert. Het is een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Bij sociale cognitie nemen je hersenen informatie uit sociale situaties op en verwerken ze die.
©
Zo begrijp je die situaties en de mensen die erbij betrokken zijn. Enkele voordelen van sociale cognitie: —
Deze kennis (= cognitie) helpt je om het gedrag van anderen te voorspellen en om er een
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
juist oordeel over te vormen.
108
—
Je kunt op een goede manier ervaringen uitwisselen.
—
Deze kennis helpt je om beter sociaal te functioneren. Zo kun je bijvoorbeeld uit het gedrag van de toehoorder aflezen of je de juiste woorden gebruikt, of je niet te snel praat, verkeerde of kwetsende dingen zegt …
3.2
3
Leg het begrip sociale cognitie uit bij de analyse van de volgende situaties. Interpreteren de jongeren wat ze aan informatie krijgen en oordelen ze ook op basis daarvan?
SITUATIE 1 ‘Toffe kerel, die nieuwe buurjongen’, zei Merel tegen haar vrienden. ‘Hij lijkt sportief, zoals hij in zijn tuin staat te oefenen om driepunters te scoren. Bovendien valt zijn
IN
muzieksmaak heel goed mee!’
SITUATIE 2
N
‘Ik vraag me af wat de vervanger van de leraar Nederlands te vertellen heeft’, zei Nordin tegen zijn vrienden. ‘Ik wacht nog wat af om me een mening over hem te vormen.’
VA
VIP
De Duits-joodse psycholoog Kurt Lewin (1890-1947) had een grote invloed op de hedendaagse sociale psychologie. Een aantal van zijn bevindingen zijn nog altijd herkenbaar in hoe wij nu denken over het menselijk handelen: —
Je gedrag is sterk afhankelijk van hoe je de wereld rondom jou waarneemt en interpreteert.
— —
Gedrag is afhankelijk van de interactie tussen de persoon en de omgeving. Sociaalpsychologische theorieën kunnen worden toegepast voor de oplossing van belangrijke praktische problemen. Dat zul je in het vierde jaar verder ontdekken.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
109
STAP 3
Kun je altijd vertrouwen op je sociale kennis?
Sociale cognitie is de vaardigheid die we inzetten om het gedrag van anderen te begrijpen. Maar als je te veel vertrouwt op die vaardigheid, dan kun je kleine (en soms grote) fouten maken. Iets voorspellen is altijd moeilijk, zeker als het over
IN
menselijk sociaal gedrag gaat. Daarin durven we nogal eens menselijke fouten te maken.
Last van vooroordelen en stereotypering
Soms hoor je iemand spreken over een ander en merk je dat hij of zij vooroordelen over die ander heeft. En als jij iets zegt over een ander? 1
Beschrijf wat je ziet op de cartoon. Hoe oordeel jij over de vraag van de kelner? Wat denk je over zijn
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
VA
N
sociale cognitie?
110
Last van verwachtingen Hoe vaak hoor je leerlingen niet tegen elkaar zeggen dat een leraar andere leerlingen ‘voortrekt’? Misschien is dat enkel jouw interpretatie, maar misschien heb je ook gelijk en doet die leraar dat omdat hij meer verwacht van die ‘anderen’. Ontdek een experiment in een schoolcontext! 2
Bekijk de video over het experiment Pygmalion in classroom. a
Wat hield het experiment precies in?
IN
N
b
Wat waren de conclusies van het onderzoek?
VA
c
Hoe beïnvloeden de verwachtingen van de leraren de prestaties van de kinderen? Geef uitleg bij de vier factoren die daarin een rol spelen. 1
Sfeer:
2
Input:
©
3
Mogelijkheid om te antwoorden:
Feedback:
d
Hoe beoordeel jij dit experiment?
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
4
111
e
Wat kunnen leraren en opvoeders hieruit onthouden voor jou?
f
De onderzoeker zegt dat dit ook buiten de school kan toegepast worden. Heb jij ervaringen?
Pygmalion in classroom
IN
Good to know Het onderzoek (1968) naar de ‘zelfvervullende verwachting’
(self-fulfilling prophecy) kreeg bekendheid in het boek Pygmalion in classroom. Pygmalion was in de Griekse mythologie een
prins uit Cyprus die zijn tijd doorbracht met beeldhouwen. Hij
verkoos om vrijgezel te blijven omdat hij vreesde voor ontrouw in een relatie. Dagenlang werkte hij aan een vrouwenbeeld in ivoor. Hij vond het beeld zo perfect gemaakt … dat hij er verliefd op werd. Op een dag sprak Pygmalion bij een altaar van Aphrodite
N
(godin van de liefde, schoonheid en seksualiteit) de wens uit
dat de goden hem een vrouw zouden geven ‘die zou lijken op
zijn ivoren vrouw’. De godin Aphrodite aanhoorde zijn wens. Driemaal schoot een vlam hoog op, een teken dat de wens werd vervuld. (Zo gaat dat in de mythologie.)
Toen hij thuiskwam, kuste Pygmalion het beeld en … het kwam tot leven! De sterke wens (verwachting) om
VA
het beeld te laten leven, had dus voor een mooi resultaat gezorgd.
Sociale beïnvloeding
Hoe sterk je ook gewapend bent met sociale cognitie, je bent nooit helemaal veilig voor de beïnvloeding die de sociale omgeving op jou heeft. Dat gaat soms zover dat je dingen doet die anderen niet van jou verwachten. Of die je misschien niet eens van jezelf verwacht.
Bestudeer het omstandereffect.
©
3
a
In een experiment rond sociale beïnvloeding zie je hoe prosociaal gedrag afhankelijk is van personen in je omgeving. Bekijk het filmpje. Hoe oordeel je over het ‘sociaal’ gedrag van de omstanders? Wat zou jij doen?
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
112
b
Ook in ons land kan het omstandereffect slachtoffers eisen. Enkele jaren geleden overleed een man op de Grote Markt in Kortrijk, zonder dat iemand te hulp schoot. Bekijk de verklaring van een sociaal psychologe. Hoe wordt het omstandereffect verklaard?
c
Geef een nieuwe, gelijkaardige situatie waarin het ‘omstandereffect’ speelt. Het kan gaan om een situatie die je hebt meegemaakt, waarover je hebt gehoord of die je zelf bedenkt.
d
Beoordeel je eigen gedrag en dat van de omstanders in deze nieuwe situatie.
Good to know Mensapen vs mensenkinderen
IN
Michael Tomasello (°1950) is een Amerikaans
N
ontwikkelingspsycholoog en directeur van het Max Planck
Instituut voor evolutionaire antropologie in Leipzig. Hij deed een interessant vergelijkend onderzoek naar het gedrag van mensapen en van mensenkinderen (crosscultureel = over verschillende culturen heen).
Hij vergeleek 105 mensenkinderen van 2 jaar met 105
VA
chimpansees en 35 orang-oetans. Concreet onderzocht hij
hun vaardigheden voor het herkennen van de fysieke wereld (rekenen tot vijf, wat is minder en wat meer, wat komt voor en wat achter, wat is oorzaak en gevolg, tijd, plaats, snelheid, enz.) en sociale vaardigheden (het vermogen tot empathie, kunnen inschatten van de gedachten, gevoelens en intenties van de ander, helpgedrag, samenwerken enz.). Resultaat? —
Op vlak van herkenning van de fysieke wereld waren de chimpansees iets beter dan de mensenkinderen.
—
Op vlak van de sociale vaardigheden staken mensenkinderen met kop en schouders boven de
©
mensapen uit.
Verklaring?
De prosociale eigenschappen zijn door natuurlijke selectie ontstaan bij de homo sapiens. Onze soort eigenschappen zijn de oplossing die de natuur voor ons heeft geselecteerd om te kunnen overleven. Dit is een voorbeeld van natuurlijke selectie: wat succes heeft, zal overleven. Zo hebben we een sterke gehechtheid aan een moederfiguur als succesrijk ervaren. Om die reden zijn opvoeding en onderwijs belangrijk zodat de mens kan leren overleven. Het is ook de basis voor sociaal leren, het leren van en met elkaar.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
is bij de geboorte het meest onvolwassen, kwetsbare, hulpeloze en afhankelijke dier. De prosociale
113
Sociale cognitie schiet soms tekort 1
3.3
Vooroordelen
Een vooroordeel is een oordeel dat je over iemand hebt zonder dat je die persoon goed kent. Bij vooroordelen gaat het om een gevoel dat je gevormd hebt over een bepaalde groep. Sociaalpsychologen noemen het een ‘affectief construct’. —
Het is een foutieve manier van denken die dikwijls uitgaat van één kenmerk dat veralgemeend wordt (bv. alle Duitsers zijn bierdrinkers).
—
Een vooroordeel leidt ofwel tot eenzijdig positieve of eenzijdig negatieve oordelen over de persoon of de groep personen. Stereotype
IN
2
Een stereotype is een overdreven, simpel beeld dat je hebt over een bepaalde groep. Het bevat een reeks van opvattingen over de eigenschappen van deze sociale groep. Sociaalpsychologen noemen het een constructie in ons denken (een ‘cognitief construct’) over wat je verwacht
van een andere sociale groep dan die van jou. Het woord komt uit het Grieks: stereos (vast) en typos (vorm).
In de sociale psychologie maakt men een onderscheid tussen: —
de stereotype mening over de eigen groep: het auto-stereotype. Die mening is vrijwel altijd positief.
—
de stereotype mening over de andere groep: het hetero-stereotype.
N
Die mening is meestal negatief.
Stereotypen hebben een reden. Dankzij stereotypen kun je in moeilijke situaties vlug handelen. Evolutiesociologen zeggen dat ze ons soms helpen om te overleven, omdat ons brein orde brengt in de veelheid aan informatie. Het is echter een foutieve manier van
VA
denken, omdat men geen rekening houdt met individuele verschillen. 3
Zelfvervullende voorspellingen
Het begrip zelfvervullende voorspelling is vertaald uit het Engels (self-fulfilling prophecy). Het wordt in de sociale psychologie gebruikt om aan te geven dat als iemand die iets voorspelt of verwacht, die voorspelling of verwachting ook uitkomt, simpelweg omdat de persoon gelooft dat dat zal gebeuren.
Eigenlijk gebruiken mensen de kennis die ze al hebben over iets of iemand om er gevolgen uit af te leiden. Die voorkennis gaat dan over:
uiterlijk (hoe iets of iemand eruitziet);
—
perceptie (hoe iets of iemand overkomt);
—
geloof in een of andere richting.
©
—
4
Sociale beïnvloeding
Men spreekt in de sociale psychologie over sociale beïnvloeding als gekende of niet-gekende
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
druk op mensen wordt uitgeoefend om hun handelen en denken aan te passen.
114
4
In het vierde jaar zul je dieper ingaan op de fouten die je kunt maken als je sociale cognitie tekortschiet, maar hier krijg je al een voorsmaakje. Je weet al dat je je een beeld van de ander vormt op basis van zijn of haar gedrag. Maar de eerste indruk die je opdoet, beïnvloedt soms sterk je interpretatie en je oordeel. a
Op 1 september wisselen leraren in de leraarskamer al vlug de eerste indrukken uit. Heb jij ooit
b
Leerlingen zijn ook maar mensen! Ook jij en je vrienden zullen allicht wel snel een eerste oordeel
ondervonden dat leraren daarmee rekening houden tijdens de volgende dagen en weken? uitspreken over een leraar op basis van de eerste indruk die hij maakte. Heb jij al eens iemand
STAP 4
Wat doet een groep met jou?
IN
‘gemaakt of gekraakt’ omwille van de eerste indruk?
Samenleven wil ook zeggen dat je met elkaar rekening moet houden: jij met anderen en anderen met jou. Een eenvoudige samenlevingsregel. Maar gewild of ongewild wordt er op elk van ons invloed uitgeoefend, zodat je je houding of je mening
N
aanpast op basis van de oordelen of de houding van anderen. Hoe ver kan dat dan gaan: rekening houden met anderen?
Omgaan met groepsdruk
Je gedrag wordt mee bepaald door de omgeving en door de anderen in de omgeving. Die beïnvloeding kan heel ver gaan: de
VA
groep kan je zo beïnvloeden dat je moeite hebt om jezelf te blijven.
Mensen vinden het fijn om met een groep vrienden samen te zijn, of samen beslissingen te nemen. We zijn nu eenmaal groepsdieren. Bekijk de foto’s.
Wat denk je van het gedrag van de mensen op de foto’s? Op welke manier worden ze beïnvloed door de groep? 1→
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
a
©
1
115
2→
IN
3→
N
Toegeven aan beïnvloeding b
Weerstand bieden tegen beïnvloeding
Er zijn een aantal mogelijke manieren om te reageren op de druk van de groep. Duid aan waar de groepsleden op de foto’s zich situeren. Noteer het nummer van de bijbehorende foto op de juiste gehoorzaamheid inwilliging/ conformiteitom met de druk onafhankelijkheid assertiviteit plaats op de as. Hoe gaan deze personen die van anderen uitgaat? tolerantie
VA
Toegeven aan beïnvloeding
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
gehoorzaamheid
116
inwilliging/ tolerantie
conformiteit
trotseren
Weerstand bieden tegen beïnvloeding
onafhankelijkheid
assertiviteit
trotseren
Fasen in de groepsvorming Hoe oud of jong je ook bent, of je nu vrouw, man of X bent, zodra je deel uitmaakt van de groep, onderga je de invloed van processen binnen die groep. En die zijn herkenbaar. In het begin van het schooljaar kwam je als individu terecht in het derde jaar, misschien tussen heel wat
2
nieuwe individuen. En wees maar zeker: er zijn in die weken groepsprocessen aan het werk geweest die jou en de groep in een zekere mate hebben beïnvloed. a
Ontdek hieronder de verschillende fasen van het groepsproces en lees de toelichting bij elke fase.
IN
Je zult al vlug ontdekken dat je klasgroep niet die rechte lijn van de fasen volgt. b
Beschrijf met een medeleerling in staakwoorden in welke mate je iets van die processen hebt gemerkt tijdens de groepsvorming van je klas. Hoe hebben jullie die fase ervaren?
c
Hoe evalueer je de weg die je als groep hebt afgelegd? Noteer enkele staakwoorden per fase.
d
Oordeel zelf: in welke fase zitten jullie nu?
FASEN IN HET GROEPSPROCES
Forming: het vormen/ontstaan van de groep
De leden nemen een afwachtende houding aan. Er is nog geen groepsgevoel en de individuele posities
N
a
en rollen zijn nog niet ingenomen. b
VA
c
Storming: de conflictfase
a
In deze fase proberen de leden hun positie in de groep in te nemen. Dat leidt onvermijdelijk tot een strijd wanneer de teamleden met bepaalde ideeën met elkaar op gespannen voet staan.
©
b
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
c
117
Norming: de norm- of standaardenfase a
De regels en methodes van samenwerking worden bepaald. De gemeenschappelijke teamdoelen worden vastgelegd en gedeeld. De belangrijke en minder belangrijke rollen zijn gedefinieerd. Er kan een start worden gemaakt met samenwerking.
b
c
IN
Performing: de prestatiefase a
De groep wordt een team. Teamleden vullen elkaar aan. Er wordt harmonieus gewerkt naar het gemeenschappelijke teamdoel toe.
c
VA
N
b
Reforming: het uit elkaar gaan/de afscheidsfase
a
Het doel is behaald en het team valt uiteen.
b
©
c
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
118
Deze stadia worden niet altijd lineair doorlopen. Met name fase 3 en 4 worden cyclisch doorlopen. In de beginfasen hebben sociaal-emotionele taken de overhand, in de laatste fasen de taakgerichte taken.
Bron: www.groepsdynamiek.nl
VIP De Amerikaanse psychologische onderzoekers Bruce Tuckman (1938-2016) en Mary Ann Jensen (°1977) beschreven de vijf fasen. Het gaat om een van de meest bekende theorieën over groepsontwikkeling. Naast het onderscheid in verschillende fasen maakte Tuckman onderscheid in taakgerichte aspecten en sociaal-emotionele aspecten. Groepen zouden namelijk altijd zoeken naar een balans tussen het tegemoetkomen aan de eisen van de uit te voeren taak en de behoeften van individuele groepsleden. Oorspronkelijk werd het model ontwikkeld voor psychotherapeutische groepen. Andere onderzoekers hebben bedenkingen weinig kwantitatief onderzoek voorhanden was en ook weinig onderzoek waarin rekening was gehouden met mogelijk beïnvloedende andere variabelen (zoals de groepssamenstelling en omgevingsfactoren). Verder vinden ze het achterhaald dat een groepsproces een lineair karakter heeft, net alsof elke groep die fasen
Groepsprocessen
N
steevast ná elkaar en niet dóór elkaar doorloopt.
IN
bij het model. Ze oordelen dat er aanvankelijk
3.4
Er bestaan verschillende soorten groepsprocessen. Je beperkt je dit jaar tot twee processen: groepsdruk en groepsvorming. Groepsdruk
VA
1
Groepsdruk is de druk die groepsleden ondervinden waardoor ze hun gedrag afstemmen op het gedrag van de groep. Het is het gevolg van sociale beïnvloeding die van anderen uitgaat.
Eigenlijk ervaart iedereen groepsdruk om zich te conformeren. Alleen ervaart niet iedereen die op dezelfde manier. Ook de meest individualistische persoon ervaart de druk, maar sommigen kunnen het voor een stuk negeren om hun eigen ding te doen. 2
Groepsvorming
De groepsvorming maakt altijd een aantal fasen door. Tijdens die fasen bepalen de leden van de groep bewust en onbewust hoe de groep zich zal gaan gedragen, wie de leiders worden …
©
Elke fase kent een bepaald verloop. Een leider kan ingrijpen en de situatie ombuigen om
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
bijvoorbeeld een aangenaam groepsklimaat te creëren in het geval van spanningen.
119
EUREKA! Wat denk je nu over de Breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
IN
“Zijn jouw individuele beslissingen en meningen wel individueel of worden ze door anderen, door de groep bepaald?”
Forum
Wat denk je hierover na onze bespreking van dit hoofdstuk? Duid aan waarmee je het (on)eens bent. Geef daarna op de barometer aan waar elke stelling door bepaald wordt: door de persoon zelf (je zet de pijl naar links) of door de groep (je zet de pijl naar rechts).
Gebruik argumenten uit dit hoofdstuk om je keuze te verdedigen. Noteer voor elk argument enkele sleutelwoorden. Stellingen 1
Sommige mensen houden zich op de achtergrond wanneer ze anderen
2
Sommige mensen gaan in gesprek met anderen die ze racistische opmerkingen horen maken.
3
N
racistische uitspraken horen doen.
Sommige mensen doen wel eens mee als ze hun vrienden racistische
opmerkingen horen maken, omdat ze die vrienden best grappig vinden. Sommige mensen doen wel mee met anderen die racistische opmerkingen over
VA
4
iemand maken, maar achteraf gaan ze het uitpraten met de gepeste.
5
Sommige mensen zoeken steun bij anderen om zich samen te verzetten tegen mensen die racistische opmerkingen maken.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
Stelling 1
120
Stelling 2
Stelling 4
Stelling 3
Stelling 5
Argumenten 1
2
3
IN
4
5
N
Vraag het aan de wetenschap!
VA
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede
↑
Onderzoekscompetentie
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
onderzoeksvraag!
121
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP
Sociaal gedrag
3.1
Met sociaal gedrag worden alle vormen van menselijk gedrag bedoeld die onder invloed staan van het gedrag van anderen of die je toont aan anderen als ze aanwezig zijn. Ook als de anderen niet aanwezig zijn, kun je sociaal gedrag vertonen, bv. in de manier waarop je over hen praat. Er zijn twee vormen van sociaal gedrag: —
Prosociaal gedrag Antisociaal gedrag
IN
Gedrag dat erop gericht is anderen te helpen, noem je prosociaal gedrag. —
Het tegengestelde van prosociaal gedrag is antisociaal gedrag, zoals agressie tegen anderen en pesten.
Sociale cognitie
3.2
Sociale cognitie gaat over de mentale processen die een rol spelen wanneer je informatie over een ander (of
over groepen mensen) in je opneemt, organiseert en interpreert. Het is een vaardigheid die je kunt ontwikkelen. Bij sociale cognitie nemen je hersenen informatie uit sociale situaties op en verwerken ze die. Zo begrijp je die situaties en de mensen die erbij betrokken zijn. Enkele voordelen van sociale cognitie: —
Deze kennis (= cognitie) helpt je het gedrag van anderen te voorspellen en om er een juist oordeel over te
N
vormen. —
Je kunt op een goede manier ervaringen uitwisselen.
—
Deze kennis helpt je om beter sociaal te functioneren. Zo kun je bijvoorbeeld uit het gedrag van de toehoorder aflezen of je de juiste woorden gebruikt, of je niet te snel praat, verkeerde of kwetsende dingen zegt …
VA
Sociale cognitie schiet soms tekort
3.3
Er zijn verschillende redenen waarom sociale cognitie soms tekort kan schieten: —
Vooroordelen
Een vooroordeel is een oordeel dat je over iemand hebt zonder dat je die persoon goed kent. Bij vooroordelen gaat het om een gevoel dat je gevormd hebt over een bepaalde groep. Sociaalpsychologen noemen het een ‘affectief construct’.
—
Stereotype
Een stereotype is een overdreven, simpel beeld dat je hebt over een bepaalde groep. Het bevat een reeks van opvattingen over de eigenschappen van die sociale groep. Sociaalpsychologen noemen het een
©
constructie in ons denken (een ‘cognitief construct’) over wat je verwacht van een andere sociale groep dan die van jou. Het woord komt uit het Grieks: stereos (vast) en typos (vorm). In de sociale psychologie maakt men een onderscheid tussen:
—
de stereotype mening over de eigen groep: het auto-stereotype.
—
de stereotype mening over de andere groep: het hetero-stereotype.
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
Die mening is vrijwel altijd positief.
122
Die mening is meestal negatief.
—
Zelfvervullende voorspellingen
Het begrip zelfvervullende voorspelling (self-fulfilling prophecy) wordt in de sociale psychologie gebruikt om aan te geven dat als iemand die iets voorspelt of verwacht, die voorspelling of verwachting ook uitkomt, simpelweg omdat de persoon gelooft dat dat zal gebeuren. Eigenlijk gebruiken mensen de kennis die ze al hebben over iets of iemand om er gevolgen uit af te leiden. Die voorkennis gaat dan over: uiterlijk (hoe iets of iemand eruitziet);
—
perceptie (hoe iets of iemand overkomt);
—
geloof in een of andere richting.
Sociale beïnvloeding
IN
—
—
Men spreekt in de sociale psychologie over sociale beïnvloeding als gekende of niet-gekende druk op mensen wordt uitgeoefend om hun handelen en denken aan te passen.
Groepsprocessen
3.4
Er bestaan verschillende soorten groepsprocessen, onder meer groepsdruk en groepsvorming. —
Groepsdruk
Groepsdruk is de druk die groepsleden ondervinden waardoor ze hun gedrag afstemmen op het gedrag
—
Groepsvorming
N
van de groep. Het is het gevolg van sociale beïnvloeding die van anderen uitgaat.
De groepsvorming maakt altijd een aantal fasen door. Tijdens die fasen bepalen de leden van de groep bewust en onbewust hoe de groep zich zal gaan gedragen, wie de leiders worden … Elke fase kent een bepaald verloop. Een leider kan ingrijpen en de situatie ombuigen om bijvoorbeeld een aangenaam
VA
groepsklimaat te creëren in het geval van spanningen.
Bordschema
interactie
sociaal gedrag
antisociaal gedrag vooroordelen
sociale cognitie
stereotypen rol van verwachtingen
sociale beïnvloeding groepsprocessen (5 fasen)
groepsdruk
THEMA 2 HOOFDSTUK 3
©
gedrag (P-O-R)
prosociaal gedrag
123
HOOFDSTUK 4
I
K LEER MEZELF KENNEN
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? In dit hoofdstuk verken je je persoonlijkheid. In dat begrip kun je heel wat elementen van wie je bent analyseren. Je zoekt antwoorden op de vraag: ‘Wie ben ik?’ Je trekt conclusies over de redenen
IN
waarom je je in bepaalde situaties gedraagt zoals je bent.
Tijdens je ontdekkingstocht ervaar je dat emoties een dominante rol spelen in hoe je je voelt, hoe je denkt en hoe je reageert op bepaalde prikkels. Bij de analyse van de verschillende elementen van je persoonlijkheid is het van belang dat je de juiste begrippen op een goede manier gebruikt. En dat zijn er nogal wat. Je zult feedback kunnen geven op anderen die verkeerde begrippen gebruiken of begrippen verkeerd gebruiken.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
N
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik onderscheid in verschillende situaties de elementen van persoonlijkheid: temperament, karakter, constitutie, trekken.
Ik leid uit verschillende situaties af wat het verband is tussen persoonlijkheid en identiteit. Ik leid uit voorbeelden de functie van emoties af en duid er de sociobiologische en
VA
evolutionaire oorsprong van.
Ik analyseer bepaalde trekken om mensen van elkaar te onderscheiden. Ik geef de (persoonlijkheids)trekken aan die een rol spelen bij motivatie.
BEGRIPPEN
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
persoonlijkheid: karakter, temperament, constitutie – trekken – emotie – motivatie – emotieregulatie
124
INTRO Hoe zit je in elkaar op psychologisch vlak? Die vraag maakt je vast benieuwd. Je zoekt aanknopingspunten met wat je observeert bij anderen, maar ook bij jezelf. Bekijk het filmpje over verschillende slaaphoudingen. Beantwoord vervolgens de vragen. a
Wat denk jij? Kun je iets afleiden over iemands persoonlijkheid op basis van zijn slaaphouding?
b
IN
Zeggen fysieke eigenschappen volgens jou iets over je persoonlijkheid? Denk maar aan de vorm van je lippen, de lengte van je tenen, van je vingers …?
Niet helemaal overtuigd dat je slaaphouding je iets vertelt over je persoonlijkheid? Begrijpelijk. Als amateur-psycholoog wil je natuurlijk meer te weten komen. Volg daartoe de verschillende
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
VA
N
stappen in dit hoofdstuk over persoonlijkheid of, wie weet, over jezelf.
125
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in zes stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Waarop kun je je baseren om jezelf en anderen te leren kennen?”
Forum Wat denk je nu al? Als je jezelf beter wilt leren kennen, kun je een persoonlijkheidstest afleggen. Heel wat mensen zetten die
1
IN
stap niet, en gaan voort op hun mensenkennis. Hoe schat jij jezelf in met de mensenkennis die je nu hebt? Lees de onderstaande trekken. Waar bevind jij je op de schaal? Omcirkel bij elke trek een bolletje. asociaal
sociaal
gevoelig
ongevoelig
gespannen
ontspannen
onafhankelijk
somber
vrolijk
N
2
groepsgericht
Ga op zoek naar een klasgenoot die je denkt goed te kennen. Doe nu hetzelfde voor die klasgenoot zonder vragen te stellen.
VA
asociaal
3
sociaal
ongevoelig
gevoelig
ontspannen
gespannen
groepsgericht
onafhankelijk
somber
vrolijk
Vergelijk je resultaten met die van je klasgenoot.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
Waar zitten de gelijkenissen en verschillen? Kun je daar een verklaring voor geven?
126
PARCOURS STAP 1
Je persoonlijkheid, wat is dat precies?
‘Met deze eerste minister hebben we een sterke persoonlijkheid aan het stuur.’ En ‘Zij is een goede atlete, maar geen grote persoonlijkheid.’ Herken je dit soort uitspraken? Heel wat mensen hebben er meteen een mening over, zijn het eens of
IN
oneens met de uitspraak. Maar hebben ze het allemaal over hetzelfde als ze het woord ‘persoonlijkheid’ gebruiken?
1
N
Je gaat op zoek naar een goede definitie van persoonlijkheid.
Psychologen zijn het erover eens dat als je over persoonlijkheid spreekt, je het in zijn algemeenheid hebt
VA
over een aantal elementen of kenmerken.
Ontdek de kenmerken van persoonlijkheid. Lees vervolgens de situaties in de tabel en geef voor elke situatie aan bij welk persoonlijkheidskenmerk ze hoort.
Persoonlijkheidskenmerken 1
Persoonlijkheid komt tot uiting in de gedragingen van de persoon. Je leidt de
karakteristieke kenmerken van iemand af uit zijn gedrag.
2
Persoonlijkheid benadrukt het unieke van de mens. Mensen vertonen gelijkenissen
met elkaar, maar niemand is identiek, iedereen onderscheidt zich wel op de een of
3
4
andere manier van de anderen.
Persoonlijkheid is onverbrekelijk verbonden met de situatie waarin de persoon zich bevindt. Afhankelijk van de situatie (de context), zullen andere eigenschappen tot uiting komen. Persoonlijkheid is een samenhangend geheel van persoonlijkheidseigenschappen. Ieder van ons beschikt over een gedragsarsenaal waarin een vast patroon herkenbaar is. Dat maakt ons gedrag voor anderen die ons goed kennen min of meer voorspelbaar.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
a
127
Situaties Ella bewondert haar broer tijdens de wekelijkse atletiektrainingen. Hij blinkt uit in
a
de extra rondjes die hij met plezier loopt om zijn conditie te verbeteren. Ze weet
dat hij een echte doorzetter is en een waar competitiebeest. Aanvankelijk leek Fatima wat teruggetrokken in de omgang, maar bij de tweede
b
teamvergadering kwam ze grappig en slim uit de hoek. Een aanwinst voor het
team! Pa zal aan Steve niet vragen om de speech naar aanleiding van oma’s tachtigste
c
verjaardag voor heel de familie te houden. Een slimme kerel is Steve wel, en talent
IN
voor schrijven heeft hij ook, maar spreken voor een groot publiek, ho maar! Ella zal dat allicht heel vlot en grappig kunnen aanpakken.
Ella is een open meid die makkelijk contacten legt met anderen. De vrienden in
d
de jeugdbeweging zijn er gerust in: als er iemand nieuw is, zal Ella zich wel om
de nieuweling bekommeren. Haar broer Steve, daarentegen, vinden ze veeleer gesloten. b
Zet de onderstaande zinsdelen op de juiste plaats om tot een goede definitie van persoonlijkheid te
N
komen.
dat de ene persoon / een patroon van / in de tijd. / karakteristieke gedachten en gevoelens / en dat constant blijft / van de andere onderscheidt.
Persoonlijkheid is
VA
2
Je persoonlijkheid komt tot uiting in het gedrag dat je vertoont in heel wat dagelijkse situaties. Anderen
beoordelen je persoonlijkheid op basis van je gedrag. Doordat die gedragingen worden gestuurd door wie je bent, zal men bepaalde verwachtingen hebben van jou. Hoe men denkt over je persoonlijkheid hangt af van vier beïnvloedende factoren. Bekijk de onderstaande foto’s. a
Benoem de beïnvloedende factor die je herkent in de foto’s.
b
Illustreer elke beïnvloedende factor met een persoonlijk voorbeeld van jou als adolescent.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
1→
128
a
b
b
3→
b
VA
a
N
a
IN
2→
a
b
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
4→
129
Good to know Romeinse maskers Het woord ‘persoonlijkheid’ vindt zijn oorsprong in het klassieke Romeinse theater. Het woord is afgeleid van het Latijnse persona, dat (theater)masker betekent. De acteurs droegen een masker dat verwees naar het uitgebeelde
Het begrip persoonlijkheid
IN
personage.
4.1
Persoonlijkheid kun je omschrijven als het unieke en stabiele patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt.
Eenvoudiger uitgedrukt: het gaat over het typerende gedragspatroon dat je in verschillende
Welke lagen herken je in je persoonlijkheid?
VA
STAP 2
N
situaties aan anderen toont.
De persoonlijkheidspsychologie bestudeert verschillende aspecten van iemands persoonlijkheid, zoals karakter, temperament en constitutie.
Karakter
In de moderne gedragswetenschappen is het begrip karakter beperkt uitgewerkt. Er wordt weinig studie naar gedaan. In
©
ons dagelijks taalgebruik is het begrip wel aanwezig. 1
Wanneer je spreekt over iemands karakter, bedoel je iets anders dan wanneer je het hebt over zijn of haar
persoonlijkheid. Noteer twee uitspraken waarin je in dagelijkse taal het woord ‘karakter’ gebruikt.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
130
2
Lees de verhalen van Nafi en Rania. Ze illustreren het karakter van de personages, zoals bedoeld door psychologen. Beantwoord vervolgens de vragen onder de teksten. a
Wat wordt er verteld over het gedrag van Nafi? Hoe zien anderen dat gedrag?
HET VERHAAL VAN NAFI
IN
Nafi heeft thuis geleerd om bij aankopen
altijd goed op de prijs-kwaliteitsverhouding van de artikelen te letten. Ze doet ook aan
prijsvergelijking, dat zit er bij haar ingebakken. Aankopen doen vergt op die manier wel wat tijd, maar zo slaagt ze erin met haar budget
rond te komen en zich af en toe een verzetje te permitteren. Haar ouders noemen haar
prijsbewust en vinden dat ze knap met geld kan
N
omgaan. Bij uitstappen vinden haar vrienden haar echter bijzonder gierig. Bovendien hebben ze het moeilijk met al dat tijdverlies wanneer Nafi de boodschappen organiseert.
b
Drie partijen benoemen het gedrag van Rania op een andere manier. Waarop baseren ze zich?
VA
HET VERHAAL VAN RANIA
Tijdens een zorgoverleg op school vertellen de ouders van Rania dat hun dochter een gesloten karakter heeft. Ze maken zich wat zorgen, omdat Rania thuis niet vertelt wat ze overdag heeft meegemaakt. De leerlingenbegeleider van de school vindt dan weer dat Rania goed haar mening en gevoelens kan verwoorden, maar wel voldoende tijd nodig heeft om
©
een vertrouwensband op te bouwen. De klastitularis vertelt dat ze in de klas eerder een afwachtende houding inneemt voor ze haar antwoord in de klasgroep kenbaar maakt. Het antwoord is wel altijd goed onderbouwd met de juiste argumenten.
Welke kenmerken van het begrip ‘karakter’ kun je afleiden uit de voorbeelden? Misschien helpt de Good to know op de volgende pagina je wel om het begrip beter te omschrijven.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
c
131
Good to know Karakter: een Griekse oorsprong Het begrip karakter komt van het Griekse woord χαράσσω (spreek uit als charasso). Het betekent ‘kerven, insnijden, graveren’. Het woord komt uit de wereld van het graveren en later het drukken. Het karakter is een uit hout of staal gesneden betekenisvolle code. Het kan ook als stempel gebruikt worden. Het is dus niet moeilijk om te bedenken waarom we het woord karakter gebruiken als een soort stempel die we op iemand zetten om zijn gedrag te
IN
benoemen.
Temperament
Temperament hoort bij een bepaalde persoon. Het is zijn of haar manier om tegen de dingen aan te kijken of op de dingen
N
om zich heen te reageren. Het is de neiging van een persoon om een bepaalde emotie of stemming bij zichzelf op te roepen.
VIP
Al ongeveer 400 jaar voor Christus stelde de Griekse geneesheer Hippocrates (ca. 460 v.C.-377 v.C.) dat de gezondheid wordt bepaald door de juiste menging van vier lichaamssappen (humores): slijm, bloed,
VA
zwarte gal en gele gal. Als één van die vochten
overheerst, dan heeft dat een grote invloed op het temperament, zo dacht hij.
Galenus (129-ca. 199 n.C.) zou zich later op die kennis baseren voor zijn vier persoonlijkheidstypen: flegmaticus, sanguinicus, melancholicus en cholericus. Die persoonlijkheidstypologie zou gedurende vijftien eeuwen onze manier van denken domineren. Nog altijd gebruiken we de vier
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
begrippen om het verschil in temperamenten van
132
mensen aan te duiden: het flegmatische type, het sanguinische type, het melancholische type en het cholerische type.
3
Bestudeer de vier temperamenten. a
Bekijk de onderstaande illustratie. Analyseer aan de hand van de tabel onder de tekeningen de manieren waarop de vier temperamenten zich aan je tonen. Link de juiste eigenschappen aan de overeenkomstige temperamenten door middel van een kruisje in de onderstaande tabel.
Cholerisch
Melancholisch
Flegmatisch
VA
N
IN
Sanguinisch
Hippocrates Galenus 1
Bloed
Gele gal
Zwarte gal
Slijm
Sanguinisch
Cholerisch
Melancholisch
Flegmatisch
Energieke en opgewekte mensen
2
Rustige en weinig
emotionele mensen: ontspannen,
©
nieuwsgierig, oplettend en betrouwbaar
3
Mensen met een veeleer verdrietige kijk op het onvervuld verlangen
4
Mensen die snel driftig worden; veelal doeners, leiders met veel ambitie en energie
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
verleden of met een
133
b
In verhalen en films hebben de hoofdpersonages vaak een uitgesproken temperament. De confrontatie van verschillende temperamenten zorgt immers voor de nodige spanning en sensatie. Geef een voorbeeld van een boek of film waarin er duidelijk verschillende temperamenten botsen met elkaar.
4
Wanneer je het over temperament hebt, bedoel je een aangeboren, typerend reactiepatroon dat iemands gedrag bepaalt. Dat patroon blijft grotendeels onveranderd tijdens het leven. Algemeen neemt men aan dat we ons temperament – een deel van onze persoonlijkheid – kunnen herkennen in drie eigenschappen van ons gedrag. Werk per twee. Kies iemand die jullie kennen (dat mag een bekende persoon zijn). Beschrijf het temperament van die persoon aan de hand van de drie gedragseigenschappen die hieronder opgesomd worden. Gekozen persoon: 1→ De intensiteit van het gedrag
IN
a b
‘Hugo wordt bij een opmerking heel kwaad.’
N
2→ De bereidheid tot actie
‘Ayrton gaat bij de minste provocatie op de vuist. Je hebt hem liever als vriend dan als vijand.’
VA
3→ Het niveau van de activiteit
‘Sabine toont tijdens de lessen LO een groot doorzettingsvermogen. Ze speelt met heel veel
inzet. De lerares LO heeft haar meteen tot kapitein van de volleybalploeg gebombardeerd.’
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
134
5
Wetenschappers vermoeden dat er een verband bestaat tussen de cultuur en je temperament. Hoe zuidelijker je gaat, hoe meer mensen getypeerd worden als personen met een warmer, maar ook meer opvliegend temperament. Dat betekent dat omgevingsinvloeden, waaronder klimatologische omstandigheden, een rol kunnen spelen. a
Bekijk de cartoon. Leg de link uit met wat je zonet hebt gelezen over het temperament.
Gebruik jij soms ook die clichés? Kloppen ze, volgens jou?
VA
N
b
IN
Lees het verhaal De schedel van Gage.
Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
DE SCHEDEL VAN GAGE
Dit verhaal toont aan dat de hersenen niet
alleen verantwoordelijk zijn voor functies zoals ademen, waarnemen of leren, maar dat ze ook mee onze persoonlijkheid bepalen.
In 1848 werkte een groep mannen aan de
aanleg van een spoorbaan door een rotsachtig
©
gebied in Vermont (VS). Om de weg vrij te maken, moesten rotsen worden opgeblazen: de mannen boorden een gat in de rotsen, plaatsten er springstof in en gooiden er zand over dat ze met een staaf aanstampten. Maar door een onoplettendheid stampte Phineas Gage in het gat voordat het zand was toegevoegd. Door de explosie die daarop volgde, boorde de staaf zich in de schedel van Gage. De staaf raakte de linkerwang, doorboorde de oogkas, schoot door het dak van de schedel en belandde tientallen meters verder. Gage overleefde het ongeval, en verloor zelfs het bewustzijn niet! Hij leek achteraf geen moeilijkheden te hebben met geheugen of taalfuncties en nam de werkelijkheid waar zoals ze was, ondanks het verlies van zijn linkeroog.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
6
135
Toen de Amerikaanse neuroloog Antonio Damasio in 1996 dit vreemde verhaal opnieuw onderzocht, kwam hij tot de vaststelling dat er wél een en ander aan het slachtoffer was veranderd: heel zijn manier van tegen de dingen aan te kijken en van reageren was sterk veranderd door de hersenboring. Gage was voor het ongeval te omschrijven als een verstandige, vriendelijke man die zeer gewaardeerd en geliefd was door zijn collega’s. Na het voorval was hij erg opvliegend geworden, ging hij wild tekeer, vloekte hij en schold hij iedereen uit die hem voor de voeten liep. Hij was veranderd van een evenwichtig man in een onuitstaanbare klager die nog wel plannen maakte, maar ze niet uitvoerde door gebrek aan geduld en doorzettingsvermogen. Twaalf jaar na het ongeval stierf hij, vermoedelijk als een laat gevolg van de hoofd- en
IN
hersenwonde. Hij verloor het bewustzijn door een zware epileptische aanval en kwam niet meer bij.
a
Wat was de oorzaak van de gedragswijziging van Gage?
b
Welke wijzigingen traden op in het temperament van Gage?
N
VA
Constitutie
Gespierde kerels en meiden, tengere figuren of eerder mollige types: je kunt je er vast iets bij voorstellen. Al heel lang onderzochten filosofen en nadien exacte wetenschappers het aanvoelen dat het fysieke voorkomen veel zegt over iemands persoonlijkheid. Het gaat dan niet over een oorring, wat lippenstift of piercings, maar wel over de bouw van het lichaam. 7
Bekijk de afbeelding van de drie personen (in voor- en zijaanzicht). a
Beschrijf de constitutie van elke persoon.
b
Door je ervaringen voel je aan dat er een verband lijkt te bestaan tussen hoe iemand eruitziet en zijn
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
of haar persoonlijkheidskenmerken. Wat is je eerste indruk bij de drie personen?
136
1
2
3
1
2
3
Persoon 1 a
b
Persoon 2 a
b
8
a
b
IN
Persoon 3
De Amerikaanse fysioloog William Sheldon (1898-1977) deed rond 1942 een poging om het verband aan te tonen tussen de fysieke eigenschappen – de constitutie – en de persoonlijkheidskenmerken. Bekijk de drie bekende personen hieronder. a
Herken je de personen? Met welke persoonlijkheidskenmerken worden ze vaak gemakshalve geassocieerd door mensen die hen niet goed kennen?
Hoe interpreteer jij hun voorkomen? Met welke constitutie lijken ze overeen te komen?
c
Verschilt je interpretatie van die van de klasgroep? 1→
N
b
a
©
2→
3→
c
a
b
c
a
b
c
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
VA
b
137
VIP Rond 1921 stelde de Duitse psychiater Ernst Kretschmer (1888-1964) een merkwaardig verband vast: personen met dezelfde psychische aandoening hadden vaak dezelfde lichaamsbouw (constitutie) en persoonlijkheidskenmerken. Als uitgangspunt nam hij drie soorten lichaamsbouw:
—
—
leptosoom (lept = fijn, soma = lichaam): —
lang, mager type
—
temperament schommelt tussen ongevoelig en overgevoelig
pycnicus (puknos = gedrongen):
IN
—
—
ontspannen, stevig gebouwde persoon
—
schommelt tussen vrolijk en somber, gezellig en meelevend
atleticus: —
robuust postuur, grote handen, krachtige handen
—
rustig en bedachtzaam
De Amerikaan William Sheldon (1898-1977) deed verder onderzoek naar dat verband. Hij wilde de link ook leggen tussen constitutie en temperament bij niet-psychiatrische patiënten.
N
Sheldons ideeën waren populair (vooral in kringen waarin wordt nagedacht over eugenetica, een strekking die ernaar streeft om met behulp van wetenschappelijke kennis de menselijke soort te verbeteren). Later werden zijn ideeën echter betwist. Herhalingen van Sheldons onderzoek leverden geen bevestiging op en zijn typologie bleek niet bruikbaar bij het voorspellen van toekomstig gedrag van een persoon. Toch ervaren we een intuïtief verband
VA
tussen iemands lichaamstype en zijn persoonlijkheidstrekken. Barbara Honeyman Heath (1910-1998), die Sheldons belangrijkste assistente was bij het samenstellen van zijn Atlas of Men , beschuldigde hem ervan de gegevens die hij bij het schrijven van het boek had gebruikt, vervalst te hebben.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
Naar: nl.qaz.wiki
138
ectomorf
mesomorf
endomorf
Lagen van het begrip persoonlijkheid: karakter, temperament, constitutie 1
4.2
Karakter
Wanneer je spreekt over iemands karakter, dan heb je het over het gedrag dat je bij een persoon waarneemt en hoe je dat benoemt. Afhankelijk van de omgeving en van de persoon die waarneemt, zal eenzelfde gedrag anders worden benoemd. Het benoemen van iemands gedrag wordt dus sterk bepaald door de ingesteldheid en het denken van de waarnemer. 2
Temperament
IN
Wanneer je het over temperament hebt, gaat het over een aangeboren, typerend
reactiepatroon dat iemands gedrag bepaalt. Dat patroon blijft grotendeels onveranderd
tijdens het leven. Het is de neiging van een persoon om een bepaalde emotie of stemming bij zichzelf op te roepen. Het toont zich in: —
de intensiteit van het gedrag;
—
de bereidheid tot actie;
—
het niveau van activiteit.
3
Constitutie
Het begrip constitutie slaat op het fysieke aspect van de persoonlijkheid: de lichaamsbouw
N
en het lichamelijk functioneren. Er lijkt een verband te bestaan tussen uiterlijk en persoonlijkheid.
Zowel via mensenkennis als via de wetenschappelijke psychologie probeert men de persoonlijkheid van anderen te leren kennen. Blijkbaar is het vatten van de persoonlijkheid niet alleen een boeiende bezigheid, maar kent ze ook talrijke toepassingen. Ook in het
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
VA
verleden had men de behoefte om het unieke in de medemens te ontdekken.
139
STAP 3
Welke trekken zouden persoonlijkheidspsychologen Allport en Cattell in jou herkennen?
De in Stap 2 besproken typologieën proberen de verschillen tussen mensen vooral te verklaren op basis van een indeling in types. Rond het midden van de 20e eeuw zijn er psychologen die trachten om het menselijk gedrag te vatten in karakteristieke trekken (traits). Trekken zijn stabiele, persoonsgebonden karakteristieken die de ene mens onderscheiden van de andere. Volgens de trekbenadering kunnen persoonlijkheidsverschillen beschreven worden op basis van een beperkt
1
IN
aantal trekken. In de meeste theorieën bestaat een trek uit een continuüm tussen twee tegengestelde eigenschappen. Kun je zelf een voorbeeld geven van een persoonlijkheidstrek die past in zo’n continuüm? Voorbeeld: somber
opgewekt
N
VIP
Gordon Allport (1897-1967) wordt wel eens de vader van de
VA
persoonlijkheidspsychologie genoemd. Zo ontwikkelde hij onder meer een persoonlijkheidstest. Hij vond dat psychologisch onderzoek praktisch moest zijn. Hij baseerde zich op de woorden die mensen gebruiken om elkaar te beschrijven. Uit woordenreeksen puurde hij maar liefst 18 000 woorden. Nadat hij de synoniemen en de zeldzame woorden had weggelaten, hield hij nog zo’n 5 000 woorden over. Allport probeerde in die adjectieven een onderliggende structuur te vinden om zo te komen tot een beperkt aantal basistrekken die volstaan om iemands persoonlijkheid weer te geven. De Engelse psycholoog Raymond Cattell (1905-1998) werkte verder op de
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
methode van Allport en ontwikkelde rond 1950 een vragenlijst die de score van
140
2
zestien factoren meet, de 16PF (The Sixteen Personality Factor Questionnaire). Met die vragenlijst kunnen onderzoekers een persoonlijkheidsprofiel opstellen. Dat gaf aanleiding tot de trekkentheorie.
In het Forum van de Intro vulde je een testje in dat gebaseerd is op de 16PF. Hieronder vind je de
volledige versie. a
Doe jij de test nog eens bij jezelf?
b
Nadat je de testvragen hebt ingevuld, kun je de volledige test online invullen. Zo zie je hoe de antwoorden je persoonlijkheid in de zestien trekken situeren. Spannend?
16PF testprofiel Geef aan waar jij je bevindt op elke trek. Asociaal, afstandelijk,
Sociaal, warmhartig,
kritisch, afzijdig, stijf
gemakkelijk, meewerkend
Concreetdenkend
Abstractdenkend
Labiel, emotioneel minder
Emotioneel stabiel,
stabiel, gemakkelijk
volwassen, ziet de realiteit
geschokt, veranderlijk
onder ogen, kalm
meegaand, gedienstig Somber, zwijgzaam, ernstig Onbezorgd, opportunistisch, negeert de regels Timide, verlegen, angstgevoelig
Dominant, agressief, koppig,
N
Ongevoelig, nuchter, onafhankelijk
competitief
Vrolijk, enthousiast, impulsief
Gewetensvol, volhardend, moraliserend, onwrikbaar
Brutaal, ongeremd, sociaal doortastend
Gevoelig, zachtaardig, aanhankelijk, overbeschermend Achterdochtig, moeilijk te
voorwaarden aanvaardend
bedotten
Praktisch, nauwgezet,
Vindingrijk, avonturier,
formeel
afwezig
VA
Goedgelovig, de
Naïef, sentimenteel, eerlijk,
Sluw, beschaafd, sociaal
maar sociaal onhandig
bewust
Zelfverzekerd, rustig,
Schuldbewust,
onbekommerd,
zelfverwijtend, wankel,
zelfingenomen, sereen
zorgelijk, piekerend
Conservatief, traditionele
Radicaal, liberaal,
ideeën respecterend
vrijdenkend
Groepsgericht, een
‘meedoener’ en trouwe
©
volgeling
Onafhankelijk, redt zichzelf, verkiest eigen beslissingen
Ongecontroleerd, laks, volgt
Gedisciplineerd,
eigen wetten, houdt geen
zelfcontrole, sociaal correct,
rekening met sociale wetten
dwingend
Ontspannen, rustig, niet
Gespannen, gefrustreerd,
gefrustreerd, beheerst
gedreven, overwerkt
Bron: Psychologie, Marc Brysbaert
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
gemakkelijk te beïnvloeden,
IN
Onderworpen, zachtaardig,
141
De trekkentheorie
4.3
In navolging van Gordon Allport zag de Britse psycholoog Raymond Catell (1905-1998) als eerste de persoonlijkheid als een verzameling van eigenschappen of trekken. Trekken zijn blijvende (min of meer stabiele), persoonsgebonden karakteristieken die de
STAP 4
IN
ene persoon onderscheiden van andere.
Is identiteit hetzelfde als persoonlijkheid?
Zowel persoonlijkheid als identiteit zijn begrippen die over jezelf gaan. Toch zijn er ook verschillen tussen beide termen. 1
Je weet al wat persoonlijkheid is. Van die kennis kun je vertrekken om het verschil met identiteit te bepalen.
Vul de definities aan met de woorden ‘persoonlijkheid’ en ‘identiteit’. Kijk daarbij de definitie na die je
N
a
zelf samenstelde op p. 128. —
Iemands is een uniek en stabiel patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich onderscheidt van de andere.
—
Iemands wordt grotendeels bepaald door de relatie met
VA
anderen en de keuzes die men maakt. b
—
Wie je van buiten bent, dat is je .
—
Wie je van binnen bent, dat is je .
—
Je is vrij stabiel in de loop van je ontwikkeling.
—
Je evolueert in de loop van je ontwikkeling.
Verbind de juiste zinsdelen met elkaar.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
c
Op basis van de analyse van die definities kun je afleidingen maken. Vul aan.
142
1
Je persoonlijkheid
2
Je identiteit
a
is een blijvende zoektocht.
b
zit in jou.
c
wordt bepaald door je omgeving.
d
heb je.
2
Op welke podia sta jij?
VIP Wellicht heb je je al afgevraagd: ‘Wie ben ik? Wie wil ik zijn? Bij wie hoor ik?’ Volgens de Amerikaanse psycholoog en hoogleraar aan de Universiteit van Massachusetts, Jonathan Cheek (°1983), kunnen de kenmerken van je identiteit in vier categorieën worden ingedeeld. Hij stelt elke categorie voor als een podium waarop je (fictief) in de spotlight staat of wilt staan. Op elk van die
a
IN
podia komt je identiteit tot uitdrukking.
Lees de kenmerken die Cheek verbindt aan elk podium. Illustreer vervolgens elk podium met een voorbeeld. 1→ Podium: Persoonlijke identiteit
Als je op dit podium het makkelijkst jouw identiteit laat zien, dan vertel je graag over je persoonlijke eigenschappen.
N
2→ Podium: Sociale identiteit
Als dit podium voor jou belangrijk is, ontleen je je identiteit aan de rol die je in de maatschappij vervult.
3→ Podium: Collectieve identiteit
VA
Op dit podium toon jij je verbondenheid met een groep die een belangrijke rol speelt voor jou.
Het gaat dan bijvoorbeeld over je afkomst of je politieke voorkeur.
4→ Podium: Relationele identiteit
Op dit podium zeg jij met welke ander je een verbondenheid voelt.
Zeg welke rol je hebt op elk van de podia en je zegt iets over je identiteit.
Podium 1 Persoonlijke identiteit Podium 2
Sociale identiteit Podium 3 Collectieve identiteit Podium 4 Relationele identiteit
Jij bent ...
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
b
143
Identiteit 1
4.4
Identiteit
Identiteit en identificatie hebben dezelfde woordstam. Ze komen van het Latijnse werkwoord identificare. Identificeren betekent ‘zich volkomen verbinden met, zich geheel wijden aan iets of iemand’. Identiteit is het geheel van kenmerken die een persoon uniek en herkenbaar maken. Volgens klinisch psycholoog Paul Verhaeghe is je identiteit een constructie, een verzameling van ideeën die de buitenwereld je toegekend heeft. 2
Persoonlijke identiteit en sociale identiteit
sociale identiteit.
IN
Er zijn twee aspecten van identiteit te onderscheiden: de persoonlijke identiteit en de
Soms zie je jezelf als onderdeel van een bepaalde groep en identificeer je je met die groep. Dan gaat het over je sociale identiteit.
Soms heb je het over ‘ik’ tegenover ‘hij’ of ‘zij’. Dan gaat het over je persoonlijke identiteit.
Good to know
N
Antihomogedrag
In het onderstaande fragment beantwoordt de Franse schrijver Éduard Louis (°1993) de vraag waarom adolescenten zich vaak nadrukkelijk als anti-homo gedragen. Het gaat volgens Louis
VA
om een zoektocht naar hun identiteit.
Onderzoek wijst uit dat tienerjongens het negatiefst staan tegenover homoseksualiteit. Hoe komt dat?
‘Iedereen die homo is, weet dat de tienerjaren een
gewelddadige tijd kunnen zijn. Gay zijn op school is meestal een vreselijke nachtmerrie. Tienerjongens bouwen hun
mannelijke identiteit vaak op de gewelddadige verwerping van homoseksualiteit én vrouwelijkheid. Man-zijn betekent níét gay zijn en níét vrouwelijk zijn, want er is niets erger dan dat anderen je zien als een nicht. Ik zag dat ook bij mijn broer en mijn vader. Zij waren – nog meer dan ikzelf – sociaal gedetermineerd door homoseksualiteit, maar dan op een negatieve manier, als iets wat je moet uitspuwen.’
©
(…)
‘De internalisering van die strikte normen over mannelijkheid heeft tot gevolg dat ook hetero’s zichzelf vernielen. Mijn vader bouwde zijn hele mannelijke identiteit op de verwerping van school, omdat in zijn beeld alleen vrouwen en mietjes het goed deden in de klas. Maar op het einde van de rit bleef hij achter zonder diploma en zonder vooruitzicht op goede jobs.’
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
Bron: De Standaard
144
STAP 5
Wat zijn emoties en wat doen ze met jou?
Mensen benoemen elkaar volgens de manier waarop ze hun emoties aan elkaar tonen. Je bent dan bijvoorbeeld een emotioneel of een koel type. Een angstige of blije persoon. Maar wat zijn emoties precies? Kun je ze onderdrukken en is dat
Emoties aflezen
IN
oké? En waartoe dienen emoties?
Emoties van mensen kun je aflezen op hun gezicht. Emoties kun je tonen, al dan niet met succes. 1
Bekijk het filmpje waarin emoties worden getoond. a
Wat valt telkens op in de uiting van de emotie? Welke expressie zie je op het gezicht? En in de lichaamshouding?
Welke meer algemene conclusie kun je daaruit trekken?
Bekijk de foto’s.
VA
2
N
b
a
Kies één hieronder uitgebeelde emotie en bepaal over welke emotie het gaat.
b
Gebruik de afbeelding om die emotie na te spelen voor een klasgenoot. Laat hem raden over welke
emotie het gaat.
c
Bespreek de gezichtsuitdrukking (ogen, mond, wenkbrauwen, handen …) die je hebt gebruikt om de emotie na te spelen.
Kies één foto uit (dat mag dezelfde of een andere foto zijn) en vertel aan een klasgenoot wanneer je
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
een gelijkaardige emotie beleefd hebt.
©
d
145
Good to know Emoties in de mondmaskersamenleving Ons vermogen om de bedoelingen en emoties van anderen te lezen, vermindert aanzienlijk zodra een deel van het gezicht bedekt is. ‘De 42 individuele spieren van ons gezicht zorgen samen voor zowat tienduizend expressies’, zegt hoogleraar sociale psychologie Alain Van Hiel (UGent). In 2017 gingen onderzoekers van de Universiteit Bielefeld na welke delen van het gezicht helpen om een rits van emoties
IN
te herkennen. In de eerste plaats, zo bleek, focussen mensen zich op de ogen en de mond. Om blijdschap af te lezen,
De duchenneglimlach
kijken ze vooral naar de mond. Voor angst en verdriet letten ze op de ogen. In landen en tijden waarin een mondmasker gedragen wordt, is het moeilijk blijdschap te herkennen, terwijl de meeste negatieve gevoelens nog even goed zichtbaar zijn. Veruit de meeste misverstanden ontstaan als gemondmaskerde mensen glimlachen. Er zijn
De wangen worden opgetrokken.
samengevat en veralgemeend twee glimlachcategorieën.
N
De non-duchenneglimlach is een valse, geforceerde of
beleefdheidsglimlach die alleen van de mond af te lezen
valt. Hij wordt onzichtbaar als je een mondmasker draagt.
De duchenneglimlach is wel oprecht en tekent zich aan de mond en rond de ogen af.
VA
Bron: Knack
Schrijf onder elke foto of het de duchenneglimlach of de non-duchenneglimlach is.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
3
146
Bron: Knack
Lijntjes vormen zich rondom en onder de ogen, gecontroleerd door de oogkringspier.
Er verschijnen nasiolabiale plooien (tussen de neus en de mond). De mondhoeken worden naar achteren getrokken, gecontroleerd door de grote jukspier.
Emotie: van impressie tot expressie Emoties komen niet zomaar tot stand, ze hebben altijd een aanleiding. Een emotie kan pas ontstaan wanneer er een uitlokkende prikkel is. Die kan van buiten je komen, maar ook van binnen in jezelf. Zonder die aanleiding, ook wel indruk of impressie genoemd, kun je niet spreken van een emotie. Weet dat eenzelfde aanleiding een andere reactie of emotie kan teweegbrengen bij verschillende personen. 4
Anje en Sander bevinden zich in dezelfde situatie, maar ze kunnen er een andere interpretatie aan geven.
IN
Die interpretatie geeft aanleiding tot een verschillend gevoel, dat op zijn beurt dan weer leidt tot een ander gedrag of een andere reactie op dezelfde prikkel. a
Lees de situatie.
Anje ligt in bed. In de kamer naast haar ligt Sander op zijn bed. Op de benedenverdieping
horen ze een geluid. Anje kijkt even op en slaapt verder. Sander doet de rest van de nacht geen
b
N
oog meer dicht.
Hoe zouden Anje en Sander op hun manier die situatie kunnen beleven? Beschrijf:
1→ de indruk of impressie. 2→ hun interpretatie.
VA
3→ hun gevoel op basis van die interpretatie. 4→ het gedrag dat daarop volgt.
Anje
1
©
2
2
3
3
4
4
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
1
Sander
147
Wat emoties doen binnen in jou De indrukken die je opdoet, worden via de zenuwbanen omgezet in lichaamsreacties (bv. zweten, hartkloppingen …) en psychologische reacties (denkprocessen en gevoelsprocessen). Bekijk het filmpje over het brein. Wat gebeurt er in je hersenen als je angst ervaart? a
Wat zegt men in het filmpje over: —
de thalamus?
—
de cortex?
—
de amygdalae?
—
de hippocampus?
—
de stappen bij de emotie ‘angst’? →
de eerste stap:
IN
5
de tweede stap: →
N
→
de derde stap:
VA
—
de eerste verwerking?
→
de expresweg
©
—
de tweede verwerking?
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
→
148
b
de doordachte route
Gebruik de informatie uit het filmpje om te reconstrueren wat er gebeurt in de hersenen van Sander wanneer hij het geluid op de benedenverdieping hoort.
6
Je kunt drie stappen herkennen die een rol spelen bij het ontstaan van een emotie. Lees de twee situaties. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst. Markeer in de tekst de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
HET VERHAAL VAN MAARTEN Maarten heeft onlangs gebroken met zijn vriendinnetje. Wanneer hij haar tegenkomt in het gezelschap van zijn beste vriend, voelt hij aan alles in hem dat hij stikjaloers is: zijn ademhaling en hartslag versnellen.
IN
‘Ik ben haar duidelijk niet vergeten’, denkt Maarten. Wanneer hij thuiskomt, schrijft hij haar een berichtje.
HET VERHAAL VAN TESS EN SAMIRA
Tess en Samira zitten in spanning te wachten. Het is maandagochtend 11 juni, halfnegen. Op het programma: schriftelijk examen geschiedenis. De leraar deelt meerdere bladzijden examenvragen uit en legt de pagina’s omgedraaid op de schoolbanken. ‘Zoveel vragen’, denkt Samira, ‘dat krijg ik nooit binnen de tijd klaar’. En ook Tess maakt geven.’
N
zich zorgen: ‘Ik heb vast niet genoeg gestudeerd om op al die vragen een antwoord te kunnen Op het teken van de leraar mogen ze – met klamme handen – het blad omdraaien en de vragen inkijken. Hun emoties zijn zo uit hun gedrag af te lezen. Tess blijft versteend naar de
VA
vragen staren, terwijl Samira zenuwachtig op het uiteinde van haar pen bijt.
Emoties in je lichaam (de
fysiologische component)
Maarten
Tess en Samira
Emoties in je denken
Emoties in je gedrag
en voelen (mentale
(gedragsmatige
processen)
component)
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
Analyseer in de twee situaties de drie stappen of componenten van een emotie.
©
a
149
b
Maak een selfie. Beeld daarop een emotie uit die je recent beleefde. Analyseer er de drie componenten in.
Emoties in je lichaam (de fysiologische component)
c
Emoties in je gedrag
en voelen (mentale
(gedragsmatige
processen)
component)
IN
Selfie
Emoties in je denken
Kun je al iets verder analyseren? Lees aandachtig het schema, waarin de mentale component wordt
opgesplitst in denkprocessen en gevoelsprocessen. Duid vervolgens voor elk van de drie situaties aan of het gaat om een denkproces of een gevoelsproces.
indruk/impressie
Emoties in je denken en voelen:
fysiologische component
mentale component
N
Emoties in je lichaam:
psychologische reacties
en
VA
lichaamsreacties
denkprocessen
gevoelsprocessen
uitdrukking/expressie Emoties in je gedrag:
gedragsmatige component Denkproces
©
Maarten
Tess en Samira
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
Selfie
150
Gevoelsproces
Even herhalen. Vul de tabel aan met een persoonlijk voorbeeld. Begrip
2
3
4
5
Emotie
angst
Indruk of
Je ziet een grote spin op je
impressie
schoolbank.
Lichamelijke
Je ademhaling en hartslag
reactie
versnellen.
Psychologische
Je denkt dat de spin naar je toe
reactie
zal komen en je zal bijten.
Uitdrukking of
Je gilt en schuift je stoel
expressie
achteruit.
Good to know
Eigen ervaring
N
1
Voorbeeld
IN
7
Het fysieke effect van emoties
Emoties hebben ook een fysiek effect. Finse wetenschappers hebben de fysieke effecten van emoties in
VA
kaart gebracht. Ze brachten in beeld waar we de gevolgen van elke emotie in ons lichaam kunnen voelen. De onderzoekers baseerden hun conclusies op een online onderzoek onder 700 personen afkomstig uit Finland, Zweden en Taiwan. De onderzoekers zorgden ervoor dat de proefpersonen verschillende emoties meemaakten. De proefpersonen moesten vervolgens op een plaatje van een menselijk lichaam aangeven
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
waar ze activiteit voelden toenemen of afnemen.
151
Emoties 1
4.5
Emotie
Iedereen, ook jij, kent het begrip ‘emotie’, tot men je vraagt er een omschrijving van te geven. Het begrip emotie komt van het Latijnse werkwoord movere. Naargelang de context kan het betekenen: bewegen, roeren, schudden, doen beven, ontroeren, verandering brengen, betekenen. Een emotie is een gemoedstoestand die een expressie of reactie is op een bepaalde prikkel en die aanleiding geeft tot bepaald gedrag. Een emotie is het hele proces van impressie over reactie tot expressie. heeft voor de belangen van de persoon.
IN
Bij emoties treden psychologische reacties op als gevolg van een gebeurtenis die betekenis
verhoogde activering
indrukken/impressies 2
Componenten in emotie
uitdrukking/expressie
In een emotie kun je drie componenten onderscheiden: emoties in je lichaam (fysiologische component);
—
emoties in je denken en voelen (mentale component);
—
emoties in je gedrag (gedragsmatige component).
VA
N
—
De uitdrukking van emoties: zoveel mensen, zoveel verschillen Hoe komt het toch dat mensen soms heel verschillend op een bepaalde emotie reageren? Heeft dat met de persoonlijkheid te maken? Met de opvoeding? Hoe dan ook zetten emoties je tot handelen aan. Trouwens: niet-handelen is ook handelen, want het heeft betekenis! Je merkt dus op dat er een verwantschap bestaat tussen emotie en motivatie (allebei van het Latijnse movere). 8
Stel: je bent op reis, je trekt de wijde natuur in en ... plots staat daar een leeuw met niet bepaald
©
vriendelijke bedoelingen. a
Wat doe je? vluchten
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
b
152
stokstijf blijven staan
je klaar houden om te vechten
Hoeveel leerlingen in de klas gaven deze antwoorden? vluchten
stokstijf blijven staan
je klaar houden om te vechten
Good to know FFF In de psychologie heb je drie reactiemogelijkheden op grote angst: vluchten (flight), bevriezen (freeze) en vechten (fight), of kortweg FFF.
9
Hoe reageer jij meestal in stress-situaties? Lees grondig onderstaand schema. Analyseer vervolgens je eigen gedrag bij de emoties angst en woede
IN
op basis van de informatie in het schema. Wat voel je daarbij?
Overprikkelde reacties: vechten-vluchten, irritatie, boosheid, paniek
N
Optimaal spanningsgebied: kalm, ontspannen, in verbinding, in staat tot reflectie Onderprikkelde reacties: bevriezen, afgestompt, lusteloos, dissociatie, afwezig
VA
Emoties in je lichaam: de fysiologische component In veel gevallen leiden de reacties in je lichaam tot een uitdrukking of expressie. Die zie je in je gedrag. Emoties gaan gepaard met lichamelijke of fysiologische veranderingen. Daardoor zijn emoties heviger dan gewone denkprocessen. Hoe reageert je lichaam als: a
je je verlegen voelt?
© b
je je bang voelt?
c
je heel veel stress hebt voor een examen?
d
je je bedreigd voelt?
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
10
153
11
Emoties leiden tot een lichamelijke reactie. a
Welke emoties liggen aan de basis van de onderstaande lichamelijke reacties? Wat is er gebeurd?
b
Geef zelf nog een persoonlijk voorbeeld van een lichamelijke reactie bij elk van de zes emoties. Lichamelijke reacties 1
Vreugde
Walging
Angst
Woede
Verdriet
Verrassing
Ik moest er bijna van overgeven.
2
Ik voel mij heel ervaar een gevoel van lichtheid in het hoofd.
3
Mijn spieren spannen zich op.
4
Ik voelde mijn hart in mijn keel kloppen.
5
IN
ontspannen, ik
Ik voelde de
N
tranen in mijn ogen komen. 6
Ik kreeg het er warm van.
7
Ik stond te trillen
VA
op mijn benen.
8
Ik voelde
me helemaal
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
opgewonden.
154
Good to know De hypothalamus, een sterk besturingssysteem Fysiologie is de leer van de werking van het lichaam: hersenen, zenuwen, organen, hormonen, cellen ... Het centraal besturingssysteem van veel van de lichamelijke mechanismen wordt geregeld vanuit de hersenen door de hypothalamus. De hypothalamus heeft een regulerende invloed op ons gedrag. hij is betrokken bij drie gedragingen, namelijk: voortplantingsgedrag. Bij prikkeling van de
IN
vlucht- of afweergedrag, voedingsgedrag en hypothalamus kunnen ook woedeaanvallen of net een tevredenheidsgevoel ontstaan. Hij speelt ook
een rol in het ervaren van emoties zoals woede en angst.
De hypothalamus heeft een nauwe verbinding met het limbisch systeem, de regulator van emoties. Steeds meer kunnen breinwetenschappers de plaatsen in de hersenen aanwijzen die een rol
spelen bij bepaalde emoties. Op de afbeelding zie je
autonome zenuwstelsel (vertering)
water- en mineralenbalans
emoties
hypothalamus
reguleert waaken slaapritme
N
de verschillende systemen waar de hypothalamus
voortplantingsgedrag
reguleert hongeren dorstgevoel ofwel voedingsgedrag
hartslag en bloeddruk
een regulerende functie heeft.
vecht- of vluchtgedrag
Lees het verhaal van Laura. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
VA
12
lichaamstemperatuur
endocriene functies (hormonen)
HET VERHAAL VAN LAURA
Laura is met de klas op daguitstap in Antwerpen. Ze brengen een bezoek aan de
dierentuin. Plezier alom! Wanneer ze binnenstappen in de zaal met de reptielen, moeten Laura’s ogen eerst wat wennen aan het donker.
Plots ziet ze een kanjer van een slang liggen, vlak naast haar. Ze gilt en wil weglopen. Tot
ze beseft dat de reuzenslang achter glas zit en kalm blijft liggen zonder aanstalten te maken aan te vallen. Laura komt tot rust en slaakt een zucht van verluchting. Achteraf op het terras
©
kan ze er goed om lachen, maar op het moment zelf voelde ze echt wel angst!
Verklaar het wisselende gedrag van Laura door gebruik te maken van het schema en de bijbehorende uitleg op de volgende pagina. THEMA 2 HOOFDSTUK 4
a
155
WAT GEBEURT ER BIJ LAURA? Een – in dit geval visuele – prikkel loopt van het netvlies (1) via de gezichtszenuw (2) naar de thalamus (3). De thalamus is het verdeelcentrum voor alle binnenkomende prikkels. De thalamus stuurt het grootste deel van de binnengekomen boodschap door naar de visuele cortex (4). Daar wordt de informatie geanalyseerd en krijgt ze een betekenis. Als de conclusie is dat de passende reactie met emoties te maken heeft, wordt de boodschap verstuurd naar de amygdalae (5), waarna een bewuste 3
stimuleren de emotionele centra.
2
Maar de thalamus (3) stuurt ook
6
4
5
IN
reactie plaatsvindt. De amygdalae
1
een deeltje van de binnengekomen
informatie rechtstreeks door naar de
amygdalae (6). Dat zorgt ervoor dat je
snel emotioneel kunt reageren als dat
nodig is. Aangezien het echter maar om een deel van de informatie gaat en de
prikkel geen betekenis gekregen heeft,
Heb jij al eens iets dergelijks meegemaakt?
VA
b
N
is die reactie soms ongepast.
VIP
Bij emotionele gebeurtenissen gebruik je de ene keer wel je verstand en handel je rationeel en heb je de andere keer totaal geen greep op je verstand. De verklaring daarvoor is te vinden in de werking van je hersenen. De Amerikaanse neurowetenschapper Joseph LeDoux (°1949) onderzocht welke hersengebieden belangrijk zijn bij emoties. In 1992 ontdekte hij de niet te onderschatten rol van de amygdalae (enkelvoud: amygdala; amygdalé is Grieks voor amandel), twee amandelvormige gebieden in de hersenen. Via hersenscans en neuropsychologische experimenten kon LeDoux aantonen
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
dat zowel voelen als denken hun oorsprong hebben in de hersenen met tal van
156
verbindingen.
13
‘Ik heb last van mijn zenuwen. Ik heb mijn zenuwen niet onder controle.’ Iedereen kent het gevoel. Het wordt veroorzaakt door het perifeer zenuwstelsel dat signalen krijgt via het centraal zenuwstelsel (de hersenen en het ruggenmerg). Het gebruik van een leugendetector in gerechtelijk onderzoek is gebaseerd op de werking van een onderdeel van het perifeer zenuwstelsel, meer bepaald het autonoom
Bekijk het filmpje over de leugendetector.
IN
zenuwstelsel.
Via welke mechanismen kan het perifeer zenuwstelsel een leugenaar onderscheiden van iemand die de waarheid spreekt?
centrale zenuwstelsel
hersenen
ruggenmerg
somatisch
autonoom
sympatisch parasympatisch
VA
N
perifere zenuwstelsel
Emoties in je lichaam: de fysiologische component
©
Ook vandaag zoeken velen naar het verband tussen ons denken (de rede) en onze gevoelens (emoties). Eigenlijk is er
helemaal geen duidelijke grens die onze emoties onderscheidt van onze rede. Beide werken altijd samen. Emoties wekken immers bepaalde gedachten op en gedachten veroorzaken dan weer bepaalde emoties. Onze emoties hebben meer invloed op ons dan onze rede. Ze vormen de basis voor alles wat we zijn. Onze rede is als
kunnen helpen om een beter leven te leiden.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
een beitel die je kunt gebruiken om je emoties te polijsten, zodat je er iets gemakkelijker mee om kunt gaan, waardoor ze je
157
Good to know Emotie: paard of olifant? Volgens de sociaal psycholoog Jonathan Haidt (°1963) is een van de meest wijdverspreide psychologische observaties dat ons denken verdeeld is in twee krachten die soms botsen. ‘Aan de ene kant heb je de gecontroleerde, rationele psychologische processen. Aan de andere zijn er de automatische, onderbewuste processen.’ Plato sprak in die context van de wagenmenner Naus en zijn twee paarden: het nobele paard Thumos en het weerspannige paard Epithuma. De menner stond bij de Griek voor de ratio, de paarden voor de emotionele driften. ‘Dat beeld is volgens mij fout,’ zegt Haidt. ‘Ik spreek liever van de intuïtieve hond met zijn rationele staart. Of van een jongetje op de rug van een
IN
olifant. Het jongetje – onze ratio – kan wel vriendelijk vragen om van richting te veranderen, maar als
de olifant – onze intuïtie – een andere kant op wil, kan het jongetje daar maar weinig aan veranderen.
Ik verwijs graag naar het beroemde citaat van de Schotse filosoof David Hume: “Reason is a slave of the passions”. Plato’s paarden – mijn olifant – gaan er met de menner vandoor.’
VA
N
Naar: De Standaard
14
Lees de onderstaande situaties. Welk beeld uit de Good to know sluit volgens jou meer aan bij deze
situaties wat de verhouding betreft tussen ratio en emoties? Markeer in de tekst de informatie die je kunt gebruiken in je antwoord.
SITUATIE 1
Wanneer Anouschka in de bioscoop naar die geweldige nieuwe film zit te kijken, krijgt ze het moeilijk. Bij een bepaalde scène vraagt ze haar zus stilletjes of ze geen zakdoek bij zich
©
heeft, omdat ze het bij die scène emotioneel heel lastig heeft en voelt dat ze zal wenen. Haar zus zegt dat ze aan iets anders moet denken. Bij de slotscène houdt niets haar nog tegen om
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
voluit te huilen, want niemand hoort haar snikken bij de luide muziek.
158
SITUATIE 2 Sommige dieren worden volledig verlamd bij groot gevaar. Dat blijkt een heel nuttige angstreactie te zijn. Het roofdier dat op hen jaagt, besnuffelt verlamde prooien alleen maar, zonder ze aan te vallen.
15
IN
Ken je Joseph LeDoux nog (VIP-kader p. 156)? Naast neurowetenschapper is hij ook zanger-gitarist van
The Amygdaloids. De wetenschap bezorgt hem inspiratie voor zijn muziek. ‘Geen heavy metal, maar heavy mental’, zegt de band. a
Lees hieronder een deel van zijn nummer An emotional brain. An emotional brain
N
Deep inside my brain, old memories Hiding in my cells, my anxieties
They won’t go away, they sit and grow bigger They sit and wait, for another trigger Refrein
VA
An emotional brain is a hard thing to tame It just won’t stay in its place Every time I think I got it It gives me another face
Happy Sad Disgusted or Mad
These are the things it shows I keep trying to rein it
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
But it goes and goes and goes
159
b
Heb jij soms ook last van je emotionele brein?
c
Soms lukt het: je emoties beheersen door ‘je verstand te gebruiken’. Bespreek met een klasgenoot een situatie waarin dat goed ging. Analyseer die situatie als een proces. Bespreek ook een situatie waarin het minder goed lukte.
Situatie
1
Je interpreteerde de situatie.
beheersen
beheersen
Je beoordeelde de
het je niet lukte de emotie te
situatie.
Analyse van de situatie waar
het je wel lukte de emotie te
2
Analyse van de situatie waar
IN
d
3
N
Je besloot wel of niet te
Je evalueerde de emotie.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
4
160
VA
reageren.
e
In de psychologie onderscheidt men over het algemeen vijf manieren of strategieën om last van emoties te beheersen of aangename emoties te behouden. Wat doe jij om negatieve emoties te vermijden? En om leuke emoties vast te houden of wat langer te laten duren? Let op: niet elke strategie is van toepassing bij elke emotie.
een situatie selecteren (vermijden van bepaalde situaties, of ze juist opzoeken)
2
de situatie wijzigen (de externe omgeving
emotionele ervaring
anders is)
N
VA de aandacht verleggen
zorgen voor een
cognitieve verandering
©
(een eerdere situatie anders waarderen)
5
(aan iets anders denken)
4
aanpassen zodat de
3
langer laten duren
IN
1
Positieve emotie
Negatieve emotie vermijden
zorgen voor een reactieve aanpassing of modulatie (bv. door te sporten)
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
Strategie
161
Hebben emoties een functie? Of je emoties nu prettig vindt of niet, ze zijn er niet zomaar, je hebt ze zelfs nodig in het dagelijkse leven. De eerste menselijke wezens waren maar wat blij met hun emoties. Ze dienden om te overleven!
16
Stel je de onderstaande situaties voor. SITUATIE A
a
Welke emotie overvalt je? Duid aan. 2
5
VA
4
b
3
N
1
IN
Je rijdt met je fiets naar huis. Plots hoor je achter jou de loeiende sirene van een brandweerwagen.
6
Wat doet de emotie met je gedrag?
1→ Duid aan wat de functie is van je emotie.
2→ Schrijf daarnaast wat je voelt en/of doet.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
1→
162
Functie
Waarschuwingsfunctie
2→
Je emotie waarschuwt je.
Aanpassingsfunctie
Je past je gedrag aan.
Communicatiefunctie
Je gedrag zegt iets aan anderen.
Gevoel/gedrag
SITUATIE B Je bent op uitstap met vrienden. De sfeer is prima. Er worden grappen verteld en er wordt wat gestoeid. a
Welke emotie overvalt je? Noteer het nummer van een emotie uit oefening a.
b
Wat doet de emotie met je gedrag? 1→ Duid aan wat de functie is van je emotie.
1→
Functie Waarschuwingsfunctie
Je emotie waarschuwt je. Aanpassingsfunctie Je past je gedrag aan.
IN
2→ Schrijf daarnaast wat je voelt en/of doet.
Communicatiefunctie
Gevoel/gedrag
N
Je gedrag zegt iets aan anderen.
2→
Emoties en ratio, de functies van emoties 1
4.6
Het verband tussen emotie en motivatie
VA
Emoties motiveren je, zetten je aan om iets te doen, om te reageren. Het begrip motivatie komt van het Latijnse werkwoord movere (bewegen, tot iets aanzetten). Anderen zien je gedrag en interpreteren dat als een bepaalde emotie. Emoties worden opgemerkt door anderen via lichaamstaal, die vervolgens ook bij hen een reactie oproept. 2
Het centraal en perifeer zenuwstelsel
Wat in het lichaam gebeurt, wordt bepaald door het zenuwstelsel. —
Prikkels van buiten en binnen het lichaam worden doorgegeven aan het centraal
zenuwstelsel (de grote en kleine hersenen, de ruggengraat).
—
Van de hersenen wordt de verwerking doorgestuurd naar de rest van het lichaam (bv. de
spieren): dat is het werk van het perifeer zenuwstelsel. Het perifeer zenuwstelsel bestaat uit het autonoom zenuwstelsel en het somatisch
©
—
zenuwstelsel.
3
Het autonoom zenuwstelsel werkt op twee manieren in op ons: —
het sympathisch zenuwstelsel zet aan tot actie, geeft ‘gas’;
—
het parasympatisch zenuwstelsel geeft rust, remt de actie, duwt op het rempedaal.
De spanning tussen rede en emoties
Soms laat je je overweldigen door bepaalde emoties. Maar soms kan je rede, je verstand proberen die emoties te beheersen. In het algemeen kun je dat door drie denkprocessen te gebruiken: —
je interpreteert de situatie;
—
je beoordeelt de situatie en besluit wel of niet te reageren;
—
je evalueert de emotie.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
—
163
4
Emotieregulatie
Door middel van emotieregulatiestrategieën kun je proberen emotionele processen te beïnvloeden. Je kunt bepaalde strategieën (manieren van handelen) gebruiken om zowel positieve als negatieve emoties te vergroten, te behouden of te verminderen. Over het algemeen proberen mensen plezier te vergroten en pijn te voorkomen. Doorgaans kun je vijf strategieën gebruiken: — —
een situatie selecteren (vermijden van bepaalde situaties, of ze juist opzoeken); de situatie wijzigen (de externe omgeving aanpassen zodat de emotionele ervaring anders is); de aandacht verleggen (aan iets anders denken);
—
zorgen voor een cognitieve verandering (een eerdere situatie anders waarderen);
—
zorgen voor een reactieve aanpassing of modulatie (bv. door te sporten).
5
De functies van emoties
IN
—
Emoties kunnen drie verschillende functies hebben: —
De waarschuwingsfunctie houdt in dat emoties een belletje doen rinkelen als er iets misgaat. Ook kunnen emoties aangeven dat een gevaarlijke situatie geweken is.
—
De aanpassingsfunctie houdt in dat emoties helpen om je aan te passen aan een wijzigende omgeving. Ze bereiden je voor om gepaste acties te ondernemen.
—
Emoties hebben een communicatieve functie: ze ondersteunen je communicatie met
anderen. Door je emoties toon je anderen wat er in je omgaat, en zo weet jij ook wat er in
VA
N
anderen omgaat.
STAP 6
Wat heb je al van bij je geboorte en wat komt er achteraf nog bij?
Is het je al opgevallen dat alle baby’s op dezelfde manier lachen en wenen? Kijk maar eens naar oude foto’s van jezelf waarop je uitbundig lacht of huilt. Imiteerde je toen je ouders? Of zat de uitdrukking van die emoties al in jou van in de baarmoeder? 1
Vier werelddelen, dezelfde leeftijd, dezelfde lach, hetzelfde verdriet. Beschrijf de lach en de traan.
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
a
164
Afrikaanse baby
Aziatische baby
Latijns-Amerikaanse baby
West-Europese baby
b
Zet de onderstaande zinsdelen op de juiste plaats om tot betekenisvolle uitspraken over emoties te komen.
Emoties blijken / op dezelfde manier / ze zouden universeel zijn. / overal ter wereld / getoond te worden:
IN
liggen ze vast in de genen / , of een combinatie van beide? / De vraag is: / of zijn ze aangeleerd
2
Lees het verhaal van Emily en Victor. Beantwoord onder de tekst de vragen waar de ouders mee zitten.
N
HET VERHAAL VAN EMILY EN VICTOR
Emily en Victor zijn zus en broer, een tweeling. Behalve hun uiterlijke gelijkenis hebben ze weinig met elkaar gemeen. Victor is een hardwerkende computerfreak. Emily heeft dan weer veel belangstelling voor sport. Je ziet haar niet alleen op sportmeetings, maar ook op heel wat festiviteiten waar plezier te beleven valt. Haar broer blijft meestal thuis om van de rust
VA
te genieten. Hij heeft het niet begrepen op dat gekunstelde plezier maken. Hun ouders vragen zich af wat er nu precies
van hen komt, m.a.w. welke eigenschappen hebben hun kinderen overgeërfd? Welke verschillen ontwikkelden zich door hun opvoeding? En wat hebben Emily en Victor helemaal zelf gekozen?
Erfelijkheid
Worden individuele verschillen veroorzaakt door erfelijke factoren? M.a.w. wat wordt bepaald door
©
wat men aanleg noemt?
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
a
165
b
Omgeving Worden individuele verschillen veroorzaakt door het (opvoedings-)milieu? M.a.w. wat wordt bepaald door wat men de omgeving noemt?
c
Vrije wil
IN
Is de persoon zelf verantwoordelijk voor zijn ontwikkeling? Is de vrije wil het gevolg van de beïnvloeding vanuit het milieu of is ze bepaald door onze aanleg?
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
VA
N
166
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
“Waarop kun je je baseren om jezelf en anderen te leren kennen?”
IN
Forum
Wat denk je hierover na onze bespreking van dit hoofdstuk? Wat haal je uit dit hoofdstuk aan kennis over jezelf? Geef een persoonlijk antwoord op de onderstaande vragen (werk op een apart blad). 1
Kun jij jezelf leren kennen door een persoonlijkheidstest af te leggen?
2
Leert de info over wat ‘temperament’ is, je iets over jezelf?
3
Leert de info over wat ‘karakter’ is, je iets over jezelf?
4
Leert de info over wat ‘constitutie’ is, je iets over jezelf?
5
Wat leerde je over jezelf na de bestudering van wat een ‘emotie’ is?
N
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
VA
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede
↑
Onderzoekscompetentie
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
onderzoeksvraag!
167
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
De lagen in de persoonlijkheid
↑
KENNISCLIP 2
4.1
4.2
Persoonlijkheid is het unieke en stabiele patroon van psychologische kenmerken en gedragskenmerken waardoor de ene mens zich van de andere onderscheidt. Het gaat over het typerende gedragspatroon dat je in verschillende situaties aan anderen toont. Karakter, temperament en constitutie zijn drie lagen van persoonlijkheid. —
Karakter Wanneer je spreekt over iemands karakter, dan heb je het over het gedrag dat je bij een persoon ingesteldheid en het denken van de waarnemer.
—
Temperament
IN
waarneemt en hoe je dat benoemt. Het benoemen van iemands gedrag wordt dus sterk bepaald door de
Wanneer je het over temperament hebt, bedoel je een aangeboren, typerend reactiepatroon dat iemands gedrag bepaalt. Dat patroon blijft grotendeels onveranderd tijdens het leven. Het is de neiging van een persoon om een bepaalde emotie of stemming bij zichzelf op te roepen. Het toont zich in: de intensiteit van het gedrag;
—
de bereidheid tot actie;
—
het niveau van activiteit.
Constitutie
N
—
—
Het begrip constitutie slaat op het fysieke aspect van de persoonlijkheid: de lichaamsbouw en het lichamelijk functioneren. Er lijkt een verband te bestaan tussen uiterlijk en persoonlijkheid.
De trekkentheorie
4.3
VA
Trekken zijn blijvende (min of meer stabiele), persoonsgebonden karakteristieken die de ene persoon onderscheiden van andere.
Identiteit
4.4
Identiteit komt van het Latijnse werkwoord identificare. Identificeren betekent ‘zich volkomen verbinden met, zich geheel wijden aan iets of iemand’. Identiteit is het geheel van kenmerken die een persoon uniek en herkenbaar maken. Volgens klinisch psycholoog Paul Verhaeghe is je identiteit een constructie, een verzameling van ideeën die de buitenwereld je toegekend heeft. Er zijn twee aspecten van identiteit te onderscheiden: de persoonlijke identiteit en de sociale identiteit.
Emotie
4.5
©
Het begrip emotie komt van het Latijnse werkwoord movere. Een emotie is een gemoedstoestand die een expressie of reactie is op een bepaalde prikkel en die aanleiding geeft tot bepaald gedrag. Een emotie is het hele proces van impressie over reactie tot expressie. Bij emoties treden psychologische reacties op als gevolg van een gebeurtenis die betekenis heeft voor de
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
belangen van de persoon.
168
—
Drie componenten In een emotie kun je drie componenten onderscheiden:
—
emoties in je lichaam (fysiologische component);
—
emoties in je denken en voelen (mentale component);
—
emoties in je gedrag (gedragsmatige component).
4.6
—
Het verband tussen emotie en motivatie Emoties motiveren je, zetten je aan om iets te doen, om te reageren. Ook het begrip motivatie komt van het Latijnse movere. Anderen zien je gedrag en interpreteren dat als een bepaalde emotie. Emoties worden opgemerkt door anderen via lichaamstaal die vervolgens ook bij hen een reactie oproept.
—
De spanning tussen rede en emoties Soms laat je je overweldigen door bepaalde emoties. Maar soms kan je rede, je verstand proberen die emoties te beheersen. In het algemeen kun je dat door drie denkprocessen te gebruiken: je interpreteert de situatie;
—
je beoordeelt de situatie en besluit wel of niet te reageren;
—
je evalueert de emotie.
Emotieregulatie
IN
—
—
Emotieregulatie tracht emotionele processen te beïnvloeden. Je kunt bepaalde strategieën (manieren van
handelen) gebruiken om zowel positieve als negatieve emoties te vergroten, te behouden of te verminderen. Doorgaans kun je vijf strategieën gebruiken: een situatie selecteren;
—
de situatie wijzigen;
—
de aandacht verleggen;
—
zorgen voor een cognitieve verandering;
—
zorgen voor een reactieve aanpassing of modulatie.
N
—
—
De functies van emoties
Emoties kunnen drie verschillende functies hebben: —
De waarschuwingsfunctie houdt in dat emoties een belletje doen rinkelen als er iets misgaat. Ook kunnen emoties aangeven dat een gevaarlijke situatie geweken is.
—
De aanpassingsfunctie houdt in dat emoties helpen om je aan te passen aan een wijzigende omgeving.
VA
Ze bereiden je voor om gepaste acties te ondernemen.
Emoties hebben een communicatieve functie: ze ondersteunen je communicatie met anderen. Door je
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
emoties tonen we anderen wat er in ons omgaat, en zo weten we ook wat er in anderen omgaat.
©
—
169
Bordschema
karakter identiteit
persoonlijkheid
(bepaald door de omgeving)
(zit in jou)
temperament
trekken
indruk (impressie)
IN
constitutie
fysiologische component
emoties
mentale component
denkprocessen
uitdrukking
N
(expressie)
gevoelsprocessen
interpretatie
regulatie
beoordeling besluit
VA
evaluatie
waarschuwing
functies
aanpassing
THEMA 2 HOOFDSTUK 4
©
communicatie
170
3
IN
THEMA
THEMA 3
©
VA
N
WIJ VOELEN ELKAAR AAN
171
HOOFDSTUK 5
I
K HEB WEL WAT TE ZEGGEN, MAAR HOE?
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Samenleven doen we elke dag omdat we nu eenmaal samen leven. Graag willen we dat het samenleven altijd aangenaam is, dat we kunnen zijn wie we zijn, dat er geen of weinig misverstanden
IN
zijn … Meestal lukt dat wel, hoewel we soms met de ogen rollen als we anderen horen praten of zien handelen op een manier waar we het niet mee eens zijn.
In dit hoofdstuk proberen we oplossingen te vinden om die misverstanden te vermijden. Het helpt als we rekening houden met anderen, door oorzaken van spanningen en misverstanden te
zoeken bij ons en bij de ander. Daarvoor moeten we de ander willen en kunnen inschatten. Welke cultuur bepaalt het denken, spreken en handelen van de ander in vergelijking met die van mezelf?
Daarom moeten we duidelijk kunnen maken wat we willen zeggen. Het is toch de bedoeling om het samenleven aangenaam te houden. Of niet?
N
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK? Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik kan onder woorden brengen welk aandeel ik heb in de manier waarop personen en groepen die dicht bij mij staan met elkaar omgaan.
Ik gebruik inzichten uit de communicatieleer om spanningen tussen mensen te begrijpen, te
VA
vermijden of op te lossen.
Ik verduidelijk in mijn gesprekken wanneer iets een objectief verwoorde waarneming is of een oordeel gebaseerd op een interpretatie.
Ik bewaak in mijn communicatie de effecten van vervormde waarneming die te wijten zijn aan het ding zelf dat we waarnemen en ook aan de beperkingen in mijzelf gelegen. Ik kan de grenzen aangeven zowel van mijn denken en mijn mening als die van een ander opdat gesprekken en de sfeer niet verstoord geraken. Ik licht aan de hand van voorbeelden mechanismen toe die de waarneming beïnvloeden. Ik kan interpersoonlijke communicatiekaders (zoals axioma’s uit de gespreksvoering)
©
toelichten aan de hand van voorbeelden.
Ik hanteer interpersoonlijke communicatiekaders en strategieën in een gesprekscontext rekening houdend met de impact van mijn eigen referentiekader en dat van de ander. Ik hanteer verbindende communicatie in een gesprekscontext rekening houdend met de
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
impact van mijn eigen referentiekader en het referentiekader van de ander.
172
BEGRIPPEN interactie – observeren – interpreteren – waarnemingsfouten – binnen- en buitenkant – referentiekaders
INTRO Wat we doen heeft voor anderen een betekenis, maar ook wat we níet doen heeft altijd betekenis. Het is een hele kunst om aan anderen precies te tonen en te zeggen wat we bedoelen. Ook door niets te doen. De context en de situatie waarin we ons bevinden speelt altijd een rol, maar ook de soort boodschap die we brengen en hoe we die het best tonen en zeggen aan anderen. Soms maken we een rommeltje van onze communicatie en ontstaan er misverstanden. Hoe kunnen we dat vermijden? Door een grondige kennis over hoe we communiceren en hoe we ons verstand gebruiken.
1
IN
Bekijk de onderstaande afbeeldingen, lees de teksten erbij en beantwoord de vragen.
Aurelie en Hans zijn doorgaans een aangenaam koppel. Leuk in de omgang, ook met elkaar. Maar die avond ging het even fout. Tijdens de afwas na het avondeten vielen er enkele
N
onaangename woorden.
VA
Wat denk je dat hier is gebeurd?
©
2
David en Yaël Pinto zijn twee marketeers bij een firma die babypoeder produceert. Ze zetten destijds een grote reclamecampagne op om de verkoop van hun product te promoten. Ze gebruikten daarvoor een fotomontage volgens het principe “voor en na”. De verkoop
op basis van die communicatie was behoorlijk, behalve in Algerije. Daar kwam de verkoop helemaal niet van de grond. David en Yaël zochten naar allerlei mogelijke verklaringen: Algerijnen houden niet van babymelk, het regime boycot westerse producten … Maar de anders waren in België dan in Algerije.
Wat denk je dat hier is gebeurd?
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
verklaring lag ergens anders. Pas later beseften ze namelijk dat de context en de situatie
173
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in vijf stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Wat kun je in een sms’je vertellen en wat vertel je beter in levende lijve?”
Forum
Stellingen
IN
Wat denk je nu al? Op welke manier deel jij onderstaande boodschappen mee? … een vriendin
… je leerkracht
Medeleven tonen bij verlies van
een familielid van ...
Gelukkige verjaardag wensen
aan ...
Een geheim toevertrouwen aan
...
Een vraag stellen over huiswerk
aan ...
VA
N
© THEMA 3 HOOFDSTUK 5
174
PARCOURS STAP 1
Waarnemen of voor waar nemen?
IN
Waarnemen Om misverstanden te vermijden en zo aangenaam mogelijk met elkaar om te gaan, is het om te beginnen nodig dat we goed waarnemen wat er gebeurt in de situatie waarin we samen zijn. Een kind zegt: ‘Dat is toch gemakkelijk? Ik zie een boom.’ Maar een leerling uit humane wetenschappen weet al iets meer en zegt: ‘Wacht eens even, niet alles is wat het lijkt!’ 1
Mensen laten zich beetnemen bij de waarneming van objecten. a
Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal en beantwoord de vraag die daarin wordt gesteld. Was je antwoord juist? Heb je alles goed gezien?
b
N
Heb je ook last van de omgeving waarin iets zich bevindt om iets juist waar te nemen? Bekijk de onderstaande illustraties en beantwoord de vragen.
1→ Staat het rode vierkant vooraan of achteraan in de kubus?
VA
2→ Schat het verschil in diameter van de binnenste cirkels.
©
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
3→ Hoeveel gezichten heeft de tekenaar verstopt in de boom?
175
Elk zijn standpunt, elk zijn referentiepunt a
Verklaar in eigen woorden wat de illustraties willen zeggen.
N
IN
2
VA
Onze hersenen laten ons dikwijls dingen zien die er niet zijn.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
b
176
Hier zou een dier te zien zijn. Zie je het ook?
Als je naar de prent kijkt, kun je iets zien gebeuren (dat er niet is).
c
Goed waarnemen doe je met je hersenen: we geven verschillende betekenissen aan een waarneming. Als je goed kijkt, of lang genoeg staart, krijg je iets anders te zien van iets of iemand. Noteer wat je eerst ziet. Noteer daarna wat je na goed kijken ziet of nadat iemand je zei dat het ook
IN
iets anders voorstelt. Tip: verander in je denken wat je als achtergrond ziet.
Waarneming 1:
Waarneming 1:
Waarneming 2:
Waarneming 2:
Waarneming 2:
N
Waarneming 1:
d
Hoe kwam je tot de tweede waarneming van de afbeeldingen?
e
Hetzelfde gedrag heeft soms een andere betekenis: we interpreteren op basis van de info die we
VA
hebben, maar vaak hebben we niet alle info om de foto juist te interpreteren. Wat is de oorzaak van de tranen in de drie illustraties? Zijn het tranen van verdriet, van blijdschap of
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
van medeleven?
177
3
Test jezelf eens. a
Je komt binnen in het secretariaat van de school en dan zie je dit. Beschrijf wat je ziet. Klopt alles wel?
c
Wat is er mis met de foto? Of met je
N
waarneming?
IN
b
Waarnemen en observeren 1
5.1
Gewaarworden en waarnemen
VA
Onze zintuigen worden prikkels gewaar. Ze registreren wat er gebeurt. In de voorbeelden bij de opdrachten kwamen prikkels binnen via onze ogen. Het eigenlijke waarnemen gebeurt door de hersenen. De gezichtszenuw loopt naar de hersenen, meer bepaald naar een centrum dat die prikkels moet verwerken om ze een betekenis te kunnen geven. Waarnemen is dus een ingewikkelde samenwerking tussen de zintuigen, de zenuwbanen en de hersenen. In de aangegeven zones wordt betekenis gegeven aan de binnengekomen prikkel.
©
Als je een gebeurtenis meemaakt, onthoudt en later oproept, verloopt dit proces op meer plekken in de hersenen. De herinnering gaat van de tijdelijke opslag in de hippocampus naar een permanente opslag in de schors.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
1 2 3 4
5 6 7
Meemaken: HetAls zicht eenmeemaakt, gebeurtenis op. je eenvangt gebeurtenis onthoudt en later oproept, verloopt dit proces op meer plekken Doorgeven: De indruk gaat naar de occipitale kwab. in de hersenen. De herinnering gaat van de tijdelijke opslag in de hippocampus Registreren: In de frontale kwab word jenaar je een van de permanente opslag in de schors. zintuiglijke indrukken bewust. 1 Meemaken: Het zicht vangt een gebeurtenis op. Associëren: De hippocampus, de tijdelijke opslag 2 Doorgeven: De indruk gaat naar de occipitale kwab. voor belangrijke informatie, smeedt woord, beeld, 3 Registreren: In de frontale kwab word je je van de zintuiglijke indrukken bewust. geur en geluid samen tot een herinnering. 4 Associëren: De hippocampus, de tijdelijkeaan. opslag Koppelen: De amygdala koppelt er gevoelens voor belangrijke informatie, smeedt woord, Opslaan: De hersenschors veelal intotde beeld, geur en–geluid samen eenpariëtale herinnering. Koppelen: De op. amygdala koppelt er gevoelens aan. kwab – slaat de5informatie 6 Opslaan: De hersenschors – veelal in de Herinneren: Je roept de herinnering weer op. pariëtale kwab – slaat de informatie op.
pariëtale kwab 6 frontale kwab 3
7
hippocampus 4 amygdala
1
7 Herinneren: Je roept de herinnering weer op.
VI_AGO3_LWB_SocPsych_Hoofd_Hersenen_Herinnering.ai
178
occipitale 2 kwab 5
2
Observeren
Observeren komt van het Latijnse woord observare en het betekent ‘op iets letten’. Iemand observeren wil zeggen dat je het gedrag van die persoon doelgericht, nauwkeurig, systematisch en objectief waarneemt. Het gaat om de objectieve werkelijkheid. Wat je waarneemt, beschrijf je dan. Je legt het vast en registreert het. Daarna kun je dat wat je hebt opgeschreven gaan ordenen en interpreteren (evalueren, conclusies trekken, betekenis van gedragingen nagaan). Dan pas kun je doelgericht handelen met de minste kans op het maken van fouten.
geloof of onze gevoelens.
IN
Met objectieve werkelijkheid bedoelen we de dingen die bestaan onafhankelijk van ons Bv. De zwaartekracht bestond al voordat Newton ze bedacht.
Met subjectieve werkelijkheid bedoelen we de dingen die afhankelijk zijn van mijn geloof, opvattingen en gevoelens. Bv. ‘Ik vind geschiedenis niet interessant.’ 3 Fouten bij de interpretatie
Sommige prikkels nemen ons bij de neus. Enkele verklaringen:
De verhouding tussen de figuur en de achter- of voorgrond speelt ons soms parten.
VA
N
—
Door contrastwerking krijgen we een vervormde waarneming.
© —
Bewegende figuren zien we vlugger dan stilstaande figuren.
Bv. Reclamemakers maken hiervan handig gebruik. Op voetbalwedstrijden laten ze reclamepanelen wentelen of bewegen. De kijker zal zo het reclamelandschap sneller opmerken, terwijl vaste panelen die eromheen staan, hem ontgaan. THEMA 3 HOOFDSTUK 5
—
179
4
Even toetsen of dit ook zo is bij de waarneming van mensen door mensen. Analyseer de situaties. Welke ‘waarnemingsfout’ merk jij op? 1→ Joren moet omwille van zijn opvallend gedrag naar het CLB of naar een vertrouwensleerkracht van de school. Het stille gedrag van Leida valt vrijwel niemand op. Een bemoedigend woordje van de leraren zou ze nochtans best kunnen gebruiken; het gaat niet goed met Leida.
IN
2→ Oona is nieuw op school. Ze is nogal schuchter. De klasgenoten merken haar andere eigenschappen niet op. Het duurt tot na de kerstvakantie vooraleer haar intelligentie meer opvalt. Oona wordt nu niet meer aanzien als het schuchtere meisje van 3A, maar veeleer als de knappe kop van de klas. Tenminste voor de klasgenoten, zij kunnen het weten!
3→ Lucas noemen ze in de klas een beetje plagerig ‘de reus’, maar hij kan ermee lachen en voelt zich zelfs wat fier. Maar in de basketploeg waar hij een sterkhouder is, moet hij zijn best doen met de
anderen onder de ring. Hij compenseert een tekort aan lengte tegenover de anderen door een grote
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
N
sprongkracht.
180
STAP 2
Kan ik mijn interpretaties vertrouwen?
Interpreteren Observeren is het samenspel van zintuigen, zenuwbanen en hersenen. Wat we van een waarneming maken en wat we
1
Let op je emotionele ingesteldheid.
IN
erover zeggen is het werk van de hersenen. Dat hebben we niet altijd onder controle.
Lees het verhaal van de vader van Inte en beantwoord de vragen.
De vader van Inte is beroepsmuzikant en moet tijdens het weekend tot laat in de nacht
muziek spelen. Op zondagochtend vindt hij zijn twee speelse dochters bijzonder lastig en
ongedisciplineerd. Hij laat hen dat ook duidelijk merken. Wanneer hij echter een weekendje vrij heeft, vindt hij hen heel amusant, wel een beetje druk maar toch amusant. Op die
N
zondagen moet Inte niet wachten tot maandagmorgen om haar agenda met een nota te laten tekenen door haar vader.
1→ Hoe verklaar jij het wisselende communicatiegedrag van de vader van Inte?
VA
2→ Herken je dat bij jezelf? Besef je dat zelf of moeten anderen je erop wijzen dat je niet op een correcte manier met hen praat?
Bekijk niet alles vanuit je eigen persoon. Let op vooroordelen.
©
Bekijk het filmpje over change blindness bij het onlinelesmateriaal. 1→ Welke verklaring geef je aan wat telkens opnieuw gebeurt?
2→ Beschrijf iemand waar je naar opkijkt, een favoriete artiest of sporter bijvoorbeeld.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
2
181
3→ Beschrijf iemand die je niet kunt uitstaan. 4→ Welke adjectieven gebruik je in beide beschrijvingen? Ken je voorkennis. a
Omdat je voorkennis hebt, kun je de volgende tekst toch lezen. Eens proberen?
IN
3
Vlgones een oznrdeeok op een Eglnese uvinretsiet mkaat het neit uit in wlkee vloogdre de ltteers in een wrood saatn, het einge wat blegnaijrk is is dat de eretse en de ltaatse ltteer op de jiutse patals saatn. De rset van de ltteers mgoen wllikueirg gpletaast wdoren en
je knut vrelvogens gwoeon lzeen wat er saatt. Dit kmot odmat we neit ekle ltteer op zcih lzeen maar het wrood als gheeel.
b
Analyseer de volgende situatie. Geef de tekstdelen de juiste volgorde door de cijfers 1 t.e.m. 4
N
eronder te zetten. Verbind daarna de juiste letter van A tot D met het juiste tekstdeel.
Toen je bij oma aankwam om een dagje bij haar te zijn, had moeder oma al verwittigd zonder daar iets tegen jou over te zeggen: ‘Kijk eens of ze wel eet, want ze doet zo raar’. Tijdens het middageten zag oma dat je je gehaktballetjes in tomatensaus niet had
VA
opgegeten. Ze had ze nochtans speciaal voor jou klaargemaakt omdat je dat graag eet. Daarom lette ze er extra goed op of je het fruit wel opat dat ze voor jou tegen vier uur met liefde had klaargezet. Achteraf zei oma tegen je moeder dat ze zich afvroeg of je misschien ziek bent of dat je met iets in je maag zit.
Misschien is mijn
Oma keek goed na of je
Je at het middageten
kleinkind ziek. Of zit ze
het fruit al dan niet opat.
niet op.
Oma zag het.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
verveeld met iets.
182
A interpreteren (je eigen
B waarnemen (prikkels
C gedrag/gebeurtenis
D observeren
gedachten over wat je
opnemen en verwerken
(doelgericht
observeert)
in de hersenen)
waarnemen, objectief)
4
Hetzelfde gedrag kan vanuit een verschillende context worden benoemd. Gedragskenmerken van een ander krijgen een andere betekenis naargelang ze worden geïnterpreteerd door mensen die meestal positief oordelen dan door mensen die globaal genomen negatief oordelen. Hetzelfde gedrag krijgt dus kleur door de omgeving en de context. a
Plaats de onderstaande woorden bij het passende gedragskenmerk en de juiste context. geestig – heimelijk – meewerkend – tactvol – roekeloos – knap – sluw – berekend – onderdanig –
Gedragskenmerk
IN
sereen – vrijmoedig – cynisch – met zelfrespect – moedig – verwaand – bot
Positieve context
Negatieve context
kalm
satirisch
discreet
fier
gehoorzaam
vol durf
Pff,
aansteller ...
Die trick is echt lit!
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
openhartig
N
handig
183
5
Laat in je beschrijving van gedrag de oordelen weg. a
Duid bij de onderstaande uitspraken aan of het een waarneming is of een interpretatie/een oordeel.
b
Duid de woorden die een uitspraak tot een oordeel maken, aan in de zinnen. Uitspraak
Waarneming
Interpretatie/oordeel
Gisteren was Jens zonder reden boos op mij. Gisterenavond beet Michèle op haar nagels terwijl ze televisie zat te kijken. vergadering. Mijn vader is eigenlijk een goede man. Janis werkt te veel. Vic is agressief.
IN
Sam vroeg niet naar mijn mening tijdens de
N
Loubna was die dag de eerste in de rij. Mijn zoon poetst zijn tanden te weinig.
Luke vertelde me dat ik er niet goed uitzag in gele kleren.
VA
Mijn tante klaagt als ik tegen haar praat.
Interpreteren
Bij het proces dat we interpretatie noemen, gaat het om een eigen betekenis geven aan iets. Het gaat daarbij vaak om een oordeel dat uitgesproken wordt, een benoeming van gedrag. En dat is niet neutraal. Het is bepaald door de persoon die interpreteert. Hij of zij doet dat onder andere vanuit:
een emotionele ingesteldheid op dat moment;
—
een zelfgevoel;
—
voorkennis en vroegere ervaringen;
—
mogelijke vooroordelen.
©
—
De sociale psychologie onderzoekt hoe mensen het gedrag van anderen interpreteren. Hoe mensen eigenschappen of bedoelingen toeschrijven aan mensen op grond van wat men van
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
hen ziet en hoort (attributie) en hoe dit vaak tot misverstanden leidt.
184
Het proces van waarneming tot interpretatie leidt tot heel wat denkactiviteiten. In elk van die activiteiten kan er weleens iets fout lopen.
5.2
STAP 3
Ben ik een goede communicator?
Communiceren Als je nu antwoordt ‘ja, want ik kan goed praten’ dan moet je toch eens verder doordenken. Praten is niet hetzelfde als communiceren. Bij communiceren komt veel meer kijken dan alleen woorden uitspreken. Ook een goede prater kan fouten
1
IN
maken en voor misverstanden zorgen. Hebben we het wel over hetzelfde?
Soms verbaast het ons dat anderen ons wel horen maar ons niet begrijpen. Soms begrijpen we niet dat iemand om een grapje goed kan lachen en een ander op hetzelfde grapje agressief reageert. a
’Het was maar om te plagen!’
Hoe vaak horen we dat niet bij gedrag waar de een de ander wat jent? Maar gaat het wel steeds
om plagen? Of is het soms toch pesten? Wat bedoelt iemand met zijn of haar gedrag? Wat ervaart de ander door dat gedrag? Elk gedrag lokt gevoelens en emoties uit, en roept herinneringen en
N
gedachten op.
Wat versta jij onder ‘plagen’? En wat versta je onder ‘pesten’? Kruis hieronder aan of de uitspraak bij plagen of bij pesten hoort.
VA
Uitspraak
Plagen
Pesten
Het duurt niet lang.
Het gaat altijd over hetzelfde slachtoffer.
Achteraf verloopt alles opnieuw normaal. Je blijft bij de groep horen.
Je kunt je niet verdedigen. Je gaat je heel ongelukkig en eenzaam voelen. Het is maar voor de grap. Het gedrag is gemeen.
©
De ene heeft veel meer macht dan de andere. Degene die het gedrag ondergaat, wordt gekwetst. Er staat een groep tegenover één slachtoffer.
Nu eens de één, dan eens de ander. Er is geen winnaar of verliezer. Het speelt zich af tussen twee personen die gelijk zijn. Wanneer het niet meer leuk is, kun je het tegen elkaar zeggen. Het gebeurt vaak.
Bron uitspraken: Claevervelt, Krant voor ouders en leerlingen, Projectweek tegen pesten
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
De sfeer in de groep wordt slecht.
185
2
Wat is dan communiceren? Hoor jij ook ‘uni’ in het woord communiceren? Uni betekent ‘samen’, dus communiceren is een proces tussen twee of meer personen. Alles wat we communiceren is te herleiden tot een schema. Vul in het schema aan wat er precies gebeurt in elke stap van het communicatieproces.
a
16 : 04
mama bus gemist 16 : 03
IN
kom je me
N
halen?
zender
ontvanger
boodschap
VA
doel
effect
kanaal
©
16 : 04
Maar hier eindigt de communicatie niet tussen de moeder en haar zoon. De moeder ontvangt dit bericht
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
met een reden. Er zat een bedoeling achter de boodschap van de zender, die hij via een berichtje
186
communiceerde. Hij wou zijn moeder iets laten doen, haar op het bericht laten reageren. Ze kon na het lezen van het bericht ook besluiten om niet te reageren. Maar niet reageren is ook reageren!
b
Stel je voor dat jij de zender bent van het bovenstaande berichtje. Vul in het schema aan wat je communiceert. Bedenk ook mogelijke reacties van je moeder op het berichtje. •
Je binnenkant: Wat was jouw bedoeling?
•
Je buitenkant: Hoe heb je de boodschap gebracht?
•
De binnenkant van je moeder: Wat doet dit met je moeder?
•
De buitenkant van je moeder: Hoe heeft ze gereageerd? Zender (jij)
Ontvanger (je moeder)
Binnenkant
Buitenkant
IN
Binnenkant
‘Bus gemist, haal je me op?’
Op het ogenblik dat je moeder reageert (buitenkant), wordt zij zender en word jij ontvanger. Ontvanger (jij) Buitenkant
Zender (je moeder)
Binnenkant
N
VA
Buitenkant
De ene binnenkant is de andere niet. a
Stel dat jij aan iemand de vraag stelt: ‘Weet je hoe laat het is?’ Hoe kunnen vier verschillende mensen er vanuit hun binnenkant dan over denken? •
Je moeder:
•
Een onbekende op straat:
•
Je leraar:
•
Je broer:
© b
Formuleer bij elke persoon een buitenkant als reactie op zijn of haar binnenkant. •
Je moeder:
•
Een onbekende op straat:
•
Je leraar:
•
Je broer:
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
3
187
c
Communicatie is dus een proces waarbij een zender codes uitstuurt, die vervolgens door een ontvanger moeten worden geïnterpreteerd of gedecodeerd. In dat proces kan er storing optreden. We spreken dan van ruis in de communicatie. Ruis zorgt voor slecht gegeven boodschappen, slecht
IN
gedecodeerde boodschappen en dus foutief begrepen boodschappen.
zender
boodschap
decodering
ruis
ontvanger
decodering
codering
boodschap
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
N
ruis
188
1→ Geef bij elke soort ruis in het schema hieronder mogelijke storingen in de communicatie aan. 2→ Heb je al meegemaakt dat die ruis zorgde voor een communicatieprobleem? Noteer kort. 3→ Wat kun je bij elke soort ruis doen om die ruis te beperken? 4→ Heb jij al zo’n soort ruis meegemaakt die de boodschap echt niet liet overkomen bij de zender? Wat doe je in zo’n geval? Heb je het al meegemaakt?
Wat kun je eraan doen?
Fysieke/mechanische ruis
van een signaal dat de
communicatie verstoort
storing bij de fysieke transmissie
Psychologische ruis: Interne gedachten maken de
Semantische ruis:
gebrek aan kennis of verkeerde codes
Fysiologische ruis:
Je fysieke toestand maakt de
©
communicatie moeilijk.
VA
interpretatie van gebruikte
N
communicatie moeilijk.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
of kanaalruis (‘noise’):
IN
Soort ruis
189
d
Bepaal bij de onderstaande situaties om welke soort ruis het gaat. Overleg met je buur wat jullie zouden doen opdat de communicatie niet fout loopt en noteer kort. Situatie
Soort ruis
Op het antwoordapparaat zegt
kanaalruis
iemand dat hij je de volgende
psychologische ruis
dag komt bezoeken, maar toen
semantische ruis
hij zijn naam zei, was er storing
fysiologische ruis
op de lijn.
Hoe pakken jullie het aan?
IN
Je leest op je gsm ‘varken’. Het is een bericht van je moeder die je vraagt om varkenslapjes mee te brengen, maar je denkt dat je van je kamer opnieuw een varkensstal hebt gemaakt.
kanaalruis
psychologische ruis semantische ruis
fysiologische ruis
N
De leraar Nederlands wilt
kanaalruis
grappig doen en zegt: ‘De
psychologische ruis
gevangene luisterde geboeid
semantische ruis
naar de rechter.’ Hij denkt
fysiologische ruis
dat de klas tegen hem is
VA de leerlingen begrepen de woordspeling niet.
De nieuwe leraar geschiedenis
kanaalruis
kwam de eerste les van het
psychologische ruis
jaar de klas binnen en wou de
semantische ruis
leerlingen vragen welke les ze
fysiologische ruis
we voor geschiedenis?’ Een
leerling zei goedbedoeld: ‘de
©
prehistorie’. Hij begreep niet
waarom hij dan een uitbrander
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
kreeg van de leraar.
190
omdat niemand lacht, maar
voordien hadden: ‘Wat hebben
Het communicatieproces en waar het mis kan gaan
5.3
Communicatie is het overbrengen van informatie van een zender naar een ontvanger. Als de ontvanger op een boodschap reageert, spreek je van feedback of terugkoppeling. De ontvanger geeft feedback aan de zender. De rollen zijn dan omgedraaid: de ontvanger wordt zender en de zender wordt ontvanger. Zo krijgt de zender informatie over de manier waarop de ontvanger zijn boodschap ontvangt. Met ruis bedoelen we de verstoring van een boodschap tussen de zender en de ontvanger. Er ontstaat miscommunicatie. Interne ruis betekent dat de miscommunicatie ontstaat tussen de zender en ontvanger: Ofwel ligt de storing bij de zender, bv. hij articuleert niet goed of spreekt een andere taal dan de ontvanger. —
IN
—
Ofwel ligt de storing bij de ontvanger, bv. hij verwerkt de boodschap anders dan de zender dat bedoelde.
Externe ruis ontstaat door factoren die zich buiten het communicatieproces afspelen:
STAP 4
Bv. lawaai van machines of auto’s of de gsm-verbinding die soms uitvalt.
Hoe fouten of misverstanden vermijden?
N
—
VA
Verbindend communiceren
Hoewel we over een enorme taalkennis en woordenschat beschikken, communiceren we geregeld ondermaats. Hierdoor
VIP
Marshall B. Rosenberg (1934-2015) was een Amerikaanse psycholoog die vaststelde dat onze manier van communiceren – meestal zonder het te beseffen – gewelddadiger of vooral meer beschuldigend is dan we denken. Hij is vooral bekend als de ontwerper van het model van geweldloze communicatie (Nonviolent Communication, NVC). Wij gebruiken ook het begrip verbindende communicatie. In dat model wil Rosenberg ons intenser naar elkaar laten luisteren en ons laten komen tot meer en dieper respect voor elkaar en tot een groter inlevingsvermogen in de ander (empathie). Dat kan door rekening te houden met de behoeften van de ander, moralistische oordelen te vermijden en het positieve in onszelf te gebruiken. Let op: het model van de verbindende communicatie is bedoeld voor situaties waarin iemand jou onbedoeld pijn doet. Verbindende of geweldloze communicatie werkt niet als je met iemand communiceert die jou opzettelijk wilt kwetsen.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
ontstaan misverstanden en soms zelfs ruzies. Wat kunnen we doen om beter te communiceren?
191
Good to know Jakhals of giraf? De jakhals is in de communicatie resultaatgericht, oordelend en autoritair. De giraf is zowel zachtaardig als sterk, kijkt met mildheid naar wat hij hoort of ziet, communiceert vanuit zijn hart en zoekt naar verbinding en helderheid. Als de jakhals zegt ‘Jij luistert nooit naar mij’, dan reageert de ander met ‘Dat is niet waar!’ of met ‘Ik luister heel vaak en lang naar jou, maar ik kan niet meer tegen jouw gezeur.’ Wat bereikt de jakhals dus met zijn oplossing.
IN
sterke uitspraak? Ontkenning, tegenaanval en tegenverwijt. Dat kan lang aanhouden en zorgt niet voor een Maar als de giraf zegt ‘Ik voel me niet gehoord’, dan kan de ander moeilijk zeggen dat dat niet waar is. Je kunt niet tegen iemand zeggen ‘Dat voel je helemaal niet!’ Een tegenaanval wordt hierdoor onnodig en onmogelijk.
Valkuil: Zeg niet als een semi-giraf ‘Ik voel dat jij nooit naar me luistert.’
Dat blijft een verwijt, dus zeg iets niet op die manier als je niemand boos wilt maken. 1
Ervaar het verschil.
Je bent te laat voor het eten. Je ouders kunnen reageren als een jakhals of als een giraf. Welk verschil
N
ervaar jij in beide reacties? Jakhals: ‘Je bent te laat.’
VA
2
Giraf: ‘Je bent later dan ik had gedacht.’
Jakhals of giraf?
Het is 22 uur en je bent razend moe na een dag sporten. Je broer vindt dit het perfecte moment om zijn radio luid op hardrock te zetten. Het is begrijpelijk dat je niet wilt dat hij dat doet. Maar hoe zeg je zoiets? Communiceer jij als een jakhals of als een giraf? Hoe zal je broer jouw communicatie ervaren? Jakhals: ‘Het is veel te laat om nog muziek te
Giraf: ‘Het is 22 uur geweest en je speelt nog
luisteren. We hebben er allemaal last van.’
hardrock.’
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
192
3
Uitdrukkingen kunnen soms onnodig beschuldigend of nodeloos agressief overkomen. a
Duid aan of de zin een beschuldigende of een agressieve boodschap inhoudt.
b
Door welke woorden kan de boodschap als beschuldigend of agressief ervaren worden? Duid die woorden aan in de zin.
c
Plaats de letter van de beter geformuleerde zinnen onder het schema bij de oorspronkelijke zin die erbij past. Uitspraak - Beschuldigend of agressief? - Betere formulering? beschuldigend
1
Je bent weer te laat.
2
Je zou beter op je uurwerk kijken.
3
Je bent altijd te laat.
4
Het is toch niet normaal hoe jij eet?
5
Wat je zegt, is niet correct.
6
Hoe kun je zo ongevoelig zijn voor het lijden van dieren?
7
Ik kan nooit op je rekenen.
8
‘t Is weeral hetzelfde met jou.
IN
agressief agressief
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief
beschuldigend agressief beschuldigend
N
VA 9
agressief beschuldigend agressief beschuldigend agressief beschuldigend
Mijn hart bloedt.
A
agressief
Zou je, zodra je weet dat je niet op de afges proken tijd kunt komen, mij willen sms'en dat je later zult zijn? Dan kan ik ook mijn planning aanpassen.
en te eten.
t niet gezellig om sam
©
D C
at ...
Ik ervaar d
I
ak te laat.
Ik had je vroeger verwacht.
Ik wou dat ik al tijd op jou kon
G
Je was wel al va
rekenen.
E
t hoe laat
Wist je nie
H Stel je eens voor dat je zo met mensen zou
het was?
Ik formuleer het anders.
omgaan ...
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
Als je zo eet, vind ik he
B
F
beschuldigend
193
Kan ik verbindend communiceren? a
Bekijk het filmpje over verbindende communicatie bij het onlinelesmateriaal.
b
Vul bij elke stap van verbindende communicatie aan wat je doet.
c
Noteer bij elke stap welk zinsdeel erbij hoort.
A ‘… voel ik me … ‘ C ‘Als ik zie/ hoor dat …’
Stap
Wat doe je?
1 Waarnemen
B ‘… omdat ik behoefte heb aan … ‘ D ‘Ik wil graag dat …’
IN
4
Zinsdeel
2 Gevoelens
N
VA
3 Behoeften
4 Verzoek
©
5
Even giraffen?
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
a
194
Bedenk samen met een klasgenoot een situatie onder familie of vrienden waarbij je een boodschap
krijgt van een jakhals.
b
Beschrijf voor die situatie de vier stappen waarin jij reageert als een giraf. 1→ Dit speelt er (observatie): … 2→ Dat stimuleert deze gevoelens: … 3→ De behoeften die vervuld moeten worden, zijn: … 4→ Dit is mijn verzoek voor concrete actie: …
Verbindende communicatie
5.4
Verbindende communicatie is een manier van communiceren tussen mensen waarbij de kans vergroot dat mensen op een respectvolle en constructieve manier met elkaar omgaan. Een belangrijke reden om verbindend te communiceren is dat er een grote kans bestaat dat de andere bereid is om in contact te komen met jou, zodat open communicatie mogelijk is. We gaan ervan uit dat mensen graag iets goeds doen voor iemand anders. Dat kan het geval zijn als: mensen ervaren dat hun behoeften gezien worden en dat er rekening mee wordt gehouden; —
IN
—
mensen zelf vrij kunnen bepalen of ze ingaan op de verzoeken van de ander en niet omwille van druk of angst voor straf.
Een gepast communicatiemedium goed gebruiken 6
The medium is the message, part I. Uit onderzoek blijkt dat niet alle kanalen waarop een boodschap wordt meegegeven, even effectief zijn.
N
Hieronder bespreken we een top tien van jouw favoriete communicatiemedia. a
Welke kanalen gebruik jij het meest/het liefst?
b
Duid bij elk kanaal aan of het voor jou efficiënt werkt of niet, met andere woorden ontstaan er via dat
c
Leg kort uit waarom wel of niet. Efficiënt?
Waarom wel/waarom niet?
ja/nee
Telefoon
ja/nee
Videochat
ja/nee
Sms-berichten
ja/nee
Face to face
ja/nee
Brief
ja/nee
ja/nee
ja/nee
Ander kanaal:
ja/nee
©
Kanaal
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
VA
kanaal weinig of geen misverstanden bij de communicatie? Omcirkel wat past.
195
Good to know Trends in het gebruik van sociale media voor communicatie Gebruik totaal van social media (%) 100
Elk jaar onderzoekt men in Nederland hoe het sociale medialandschap evolueert. Ook in 2020 werd dit Whatsapp LinkedIn Twitterjaar op rij. De gegevens worden Nationale Social Media-onderzoek van Newcom gehouden, Facebook voor het tiende
80
Youtube
voornamelijk opgevraagd door marketeers, communicatiespecialisten en strategen. 60
Gebruik totaal van social media (%)
80
Youtube
40
60
20
40
0
IN
100
2011
20
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
VI_AGO3_LWB_SocPsych_Grafiek_Soc_Med.ai
0 2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
N
VI_AGO3_LWB_SocPsych_Grafiek_Soc_Med.ai
% gebruik
% gebruik
15-19 jaar
20-39 jaar
40-64 jaar
65-79 jaar
80 +
79 %
89 %
90 %
78 %
56 %
20-39 jaar
40-64 jaar
65-79 jaar
80 +
51 %
82 %
77 %
67 %
59 %
89 %
90 %
78 %
56 %
90 %
79 %
63 %
46 %
35 %
VA
79 %
15-19 jaar
82 %
77 %
67 %
59 %
82 %
57 %
33 %
18 %
16 %
90 %
79 %
63 %
46 %
35 %
9%
47 %
37 %
19 %
15 %
82 %
57 %
33 %
18 %
16 %
21 %
32 %
25 %
19 %
11 %
9%
47 %
37 %
19 %
15 %
17 %
26 %
21 %
11 %
11 %
21 %
32 %
25 %
19 %
11 %
72 %
35 %
8%
2%
3%
17 %
26 %
21 %
11 %
11 %
17 %
9%
2%
1%
0%
72 %
35 %
8%
2%
3%
17 %
9%
2%
1%
0%
©
51 %
VI_AGO3_LWB_SocPsych_Tabel_Soc_Med.ai
Figuur: SEQ Figuur \* ARABIC 1Gebruik per leeftijdsgroep in 2020 in Nederland
VI_AGO3_LWB_SocPsych_Tabel_Soc_Med.ai
De highlights voor 2020: Zijn ze ook in Vlaanderen herkenbaar? -
Nederlanders maken meer gebruik van sociale media; ondanks een gering vertrouwen, nemen onze
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
noorderburen er geen afstand van;
196
-
Gemiddeld zitten Nederlanders in 7 WhatsApp-groepen.
-
In een jaar zonder grote schandalen weet Facebook lichtjes te groeien in gebruikers, behalve onder jongeren.
-
De groei van Instagram vlakt af, vooral in de doelgroep 15-19 jaar.
-
TikTok wordt op dit moment gebruikt door 700 000 gebruikers die ouder zijn dan 15 jaar, maar ook door 425 000 gebruikers van 6 t.e.m. 14 jaar.
7
The medium is the message, part II. Een analyse van frequent gebruikte communicatiemiddelen gaf als resultaat dat niet elke manier van communiceren tot goede communicatie leidt. We kunnen ons daarbij baseren op drie communicatiekanalen, die elkaar aanvullen. Op elk van die kanalen kunnen fouten een aanleiding zijn voor misverstanden en misinterpretaties. Je kunt dit vermijden door de kanalen op een goede manier te gebruiken. a
Lees de info over de drie communicatiekanalen. 1→ Verbale communicatie is de informatieoverdracht tussen een zender en een ontvanger waarbij geschreven of gesproken woorden worden gebruikt: Bv.: Je stelt de vraag aan je buur ‘Weet jij hoe laat het is?’
IN
2→ Non-verbale communicatie is de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij geen woorden worden gebruikt maar afgesproken gebaren, mimiek, tekens, afbeeldingen …
3→ Paraverbale communicatie is de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij
bijkomende informatie gegeven wordt via o.m. de toon waarop iets gezegd wordt, de pauzes die je tussen zinnen laat … Wie actief luistert, zal ook die elementen mee gebruiken bij de interpretatie van de boodschap van de zender.
Bv. ‘Weet jij hoe laat het is?’: Je kunt dit op verschillende manieren laten klinken, telkens met
N
een andere betekenis voor dezelfde woorden. Eens proberen?
En ik dacht dat we
gezellig samen zouden
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
eten …
197
b
Geef aan op welk van de drie soorten communicatie het ene kanaal beter of minder scoort dan het andere.
Verbale communicatie
Non-verbale communicatie
Paraverbale communicatie
Face to face
Telefoneren
Een brief schrijven
Chatten
VA
N
Videochat
IN
Kanaal
Sms
©
Messenger
Facebook-
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
status
198
c
Om het gebrek aan vooral paraverbale boodschappen op te vangen, hebben bepaalde media trucjes gevonden. Gebruik jij ze ook? Hoe toon je bij kanalen die geen paraverbale boodschappen kunnen geven, hoe je …
d
•
blij bent:
•
verrast bent:
•
boos bent:
Soms hebben die vervangers van paraverbale communicatie niet altijd het gewenste effect. Ze zijn niet subtiel en ook niet altijd gewenst omdat je niet weet in welke gemoedstoestand de ontvanger is.
IN
Beschrijf een situatie waarin je dit herkent. e
Soms gaat de communicatie via emoji’s fout. Hier in het Westen interpreteren we de grappige emoji’s
anders dan bijvoorbeeld in Japan. Sommige besturingssystemen van apparaten maken er iets anders van dan wat je intikte en dat leidt tot misverstanden. Heb je dat al meegemaakt bij de volgende
N
emoji’s? Ken je de officiële betekenis zoals opgenomen is in de Emojipedia, de ‘bijbel van de emoji's’?
Gaat het om een
Emoji gebruikt als een
Je tong uitsteken
dat dit biddende
arrogant glimlachje?
huilende smiley?
vanwege een
handen zijn.
Ben je aan het flirten?
Een emoji die zijn
Soms wordt deze
Een vrouw die een
Handen roepen uit
handen laat zien?
emoji gebruikt om
soort dansje doet?
‘Hallelujah’?
plagerijtje of een grap?
aan te geven dat je
bijzonder hard moet lachen met een grap.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
Veel chatters denken
199
Good to know Zeg niet ‘emoticon’ tegen een emoji De eerste keer dat een emoticon echt bewust werd gebruikt, was in 1982. Scott Fahlman, hoogleraar computerwetenschap aan de Carnegie Mellon University van Pittsburgh (VS), stuurde een e-mail naar een aantal collega’s waarin hij voorstelde om in berichten die grappig bedoeld waren het symbool ‘:-)’ te gebruiken en in serieuze berichten een ‘:-(‘. Zijn bedoeling was om misverstanden in onderlinge communicatie te voorkomen. In 2001 werd het woord ‘emoticon’ officieel opgenomen in de Oxford
IN
Dictionary. Maar waarom zeggen sommige mensen dan ‘emoji’? Heel simpel. De emoticon is het typografische symbool, :) bijvoorbeeld. Heb je het over emoji's, dan heb je het over de pictogrammen waaruit je kunt kiezen als je aan het whatsappen of mailen bent.
De Japanner Shigetaka Kurita is het brein achter de allereerste emoji. Hij creëerde in 1999 een complete set van 176 pictogrammen, die stuk voor stuk
niet groter waren dan 12 bij 12 pixels. Hij kreeg de opdracht om de icoontjes te ontwerpen voor de Japanse telecomgigant NTT DoCoMo. Zij boden toen al
mobiel internet aan, maar hun e-mailsysteem kon niet meer dan 250 tekens versturen. En één zo'n geinig tekentje gaf gebruikers de mogelijkheid meer
informatie te sturen met minder woorden. Sindsdien zijn de emoji's niet meer Bron: Quest
N
weg te denken uit onze digitale communicatie.
Soorten communicatie
VA
Je communicatie kan fijn en correct werken als je als zender op basis van de drie soorten communicatie aandachtig omgaat en rekening houdt met een ander. Wie actief luistert, zal al die elementen mee gebruiken bij de interpretatie van de boodschap van de zender. Bij verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen een zender en een ontvanger waarbij geschreven of gesproken woorden worden gebruikt. Bij non-verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij geen woorden worden gebruikt maar afgesproken gebaren, mimiek, tekens, afbeeldingen …
©
Paraverbale communicatie is de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij bijkomende informatie gegeven wordt via o.m. de toon waarop iets gezegd wordt, de pauzes
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
die je tussen zinnen en woorden laat …
200
5.5
STAP 5
Wat weten we zeker als we communiceren met anderen?
Communicatie met anderen Tot nu toe oefenden we op enkele valkuilen waar het fout kan gaan als we er niet met ons verstand bij zijn. Er zijn echter vijf zekerheden waar je niet aan moet twijfelen. We gebruiken daarvoor een begrip uit de wiskunde: axioma’s. Een axioma
IN
is een stelling die zonder bewijs moet worden aangenomen. Als humane wetenschapper is dat misschien moeilijk om te aanvaarden, maar daar zul je na het lezen van deze stap anders over denken.
VIP
"Het geloof dat onze eigen visie op de werkelijkheid de enige waarheid is, is de gevaarlijkste waan."
Paul Watzlawick (1921-2007) was een Oostenrijkse psycholoog. Hij wordt
beschouwd als een van de meest beroemde communicatiewetenschappers. Hij was ervan overtuigd dat effectieve communicatie van fundamenteel
N
belang is voor het begrijpen en verbeteren van menselijke relaties, vooral op het niveau van familie. Vanuit analyse van die relaties kwam hij op zijn vijf axioma's.
Hij geniet internationale bekendheid door zijn werk The Situation Is Hopeless, But Not Serious: The Pursuit of Unhappiness, gepubliceerd in 1983. Zijn vijf 5 axioma’s beschreef hij in zijn werk De pragmatische aspecten van de
VA
menselijke communicatie (1974). Deze niet-bewezen stellingen, die wel als grondslag worden aanvaard, zijn de basis voor iedere communicatie.
Axioma 1 - Je kunt niet niet communiceren. Je kunt onmogelijk niet communiceren. Alles wat je doet, zelfs als je ‘niets’ doet, heeft invloed op anderen. Ieder gedrag is een boodschap die je uitstuurt, en dus een vorm van communicatie. Het is net als dit: LEES DIT NIET. Elk gedrag is communicatie.
© a
Lees de volgende situatie en beantwoord de vragen.
Kasper stuurt een berichtje naar drie van zijn vrienden. Hij ziet het even niet zitten nu het vakantie is en er zo weinig contact is met hen. Hij wil hen uitnodigen voor een tochtje naar zee. De batterij van Maités gsm is al een aantal dagen plat, dus van haar krijgt Kasper geen antwoord. Mitch heeft het echt te druk met vakantiewerk en reageert ook niet. Mika antwoordt dat ze nu een vriendje heeft en dat er andere prioriteiten zijn dan met Kasper naar zee te gaan.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
1
201
Er zijn drie vormen van gedrag. Analyseer de drie ‘reacties’ en besluit of er communicatie is of niet. Denk aan het comunicatieproces en aan de binnen- en buitenkant van de vier personages. 1→ Maité: Besluit:
IN
2→ Mitch: Besluit: 3→ Mika: Besluit:
Heb je ook al meegemaakt dat je een negatieve opmerking krijgt van een leraar over je gedrag, zelfs als je
N
b
niets hebt gedaan? Leg kort de situatie uit.
VA
Axioma 2 - Iedere communicatie heeft een inhouds- en betrekkingsaspect. Je herkent het beslist: Je zit rond 16.45 uur in de keuken en hoort gerommel in je buik. ‘Ik heb honger’, zeg je wat geërgerd. Je vader antwoordt ‘Ik ben je slaafje niet.’ Je staat op ontploffen … 2
Wie zegt wat waarom?
Naast de inhoud van de interactie speelt ook altijd de relatie tussen de personen in de communicatie een
rol. Als die goed is, dan is er meer wederzijds begrip en dat heeft invloed op de inhoud. Bekijk het filmpje ‘het kerstontbijt’ bij het onlinelesmateriaal. Hoe is de relatie tussen de drie leden van
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
het gezin? Vul de tabel op de volgende bladzijde verder aan.
202
Hoe zien ze zichzelf?
Hoe ziet de ander hem of haar?
Zoon
Vader
Moeder
tegenover elkaar? gelijkwaardig ongelijkwaardig zich op de ander afstemmend
gelijkwaardig ongelijkwaardig zich op de ander afstemmend
gelijkwaardig
ongelijkwaardig
zich op de ander afstemmend
N
Good to know
Hoe zien ze de relatie
IN
Personage
De ene handdruk is de andere niet
Je kunt op verschillende manieren elkaar de hand geven. Bekijk de beelden bij deze tekst. De inhoud is
VA
eigenlijk elke keer dezelfde: ze geven elkaar een hand. Maar je kunt nog veel meer aflezen uit de exacte manier waarop ze het doen. Die zegt veel over hoe de personen tegenover elkaar staan, hoe de relatie is
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
tussen hen. Merk je dat ook bij jezelf? Herken jij je eigen stijl van een hand geven?
203
Axioma 3 - Ieder heeft zijn waarheid. In onze interacties zijn we geneigd om de situatie vanuit ons eigen standpunt te bekijken. De zender en de ontvanger interpreteren hun eigen gedrag als een reactie op het gedrag van de ander. 3
‘Ja, maar hij is begonnen!’ a
Leg de onderstaande communicatie uit vanuit het axioma ‘ieder heeft zijn waarheid’.
X: ‘Ik ben boos omdat jij boos bent.’
IN
Y: ‘Waarom moet je zo boos zijn als je iets zegt?’ Y: ‘Ja, maar ik ben boos omdat jij te laat bent.’ X : ‘Maar moet je daarvoor zo boos zijn?’ Y: ‘Ja, want je bent altijd te laat!’ X: ‘Altijd? Gisteren was ik wel op tijd!’ Y: … b
Beschrijf een communicatie, die je zelf hebt meegemaakt, vanuit dit axioma. Waarop legde jij het accent? Wat was voor jou de oorzaak van de fout gelopen communicatie?
We hernemen enkele situaties uit vorige stappen. Stel daarbij telkens de vragen ‘Wie heeft gelijk?’,
N
c
VA
‘Wie zegt de waarheid?’
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
204
Axioma 4 – We beïnvloeden elkaar digitaal én analoog. 4
Woorden en gebaren Communicatie gebeurt vaak met woorden of afgesproken tekens. Dat noemt men digitale communicatie. Maar ook zonder die woorden of signalen zeggen we veel. Dat heet dan analoge communicatie. Geef aan om welke taal het gaat: analoge taal of digitale taal.
b
Leg uit waarom je dat zo benoemt.
IN
a
VA
N
Axioma 5 - Communicatie verloopt symmetrisch of complementair. Zijn we gelijken in de relatie of ongelijken? Dat praat anders!
©
De manier waarop mensen communiceren zegt iets over hun relatie. Je kunt er in elke situatie uit afleiden of de mensen gelijkwaardig zijn aan elkaar of net niet. In dat laatste geval zijn ze aanvullend: —
Als mensen in een communicatie als gelijken praten, dan zitten ze in een symmetrische relatie.
Bijvoorbeeld: vrienden die echt goed overeenkomen.
—
Als mensen in een communicatie als ongelijken praten, dan zitten ze in een complementaire relatie. Bijvoorbeeld: een ouder en een kind.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
5
205
a
De communicatie straalt steeds het soort relatie uit. Bekijk de foto’s hieronder en schrijf onder elke foto of de relatie symmetrisch of complementair is. Waaraan merk je dat?
b
Je taalgebruik is anders, afhankelijk van de relatie met je gesprekspartner. Welk tekstballonnetje met gedachten of uitspraken hoort bij welke illustratie?
2
Yes, dit deden we mooi samen.
4
3
Door jouw treuzelen waren we te laat op de afspraak.
Ik zeg het jou een laatste keer: doe dit nooit meer.
6
5
Dankzij jou verloren we het spel.
IN
1
Ons krijgen ze niet uit elkaar.
Goed dat we het eens tegen
VA
N
elkaar kunnen zeggen.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
206
Axioma’s in de communicatie 1
5.6
Het is onmogelijk niet te communiceren
Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft betekenis voor de ander. Elk gedrag (ook slapen is gedrag!) is een vorm van communicatie. Er bestaat niet iets zoals ‘niet-gedrag’. 2
Elke communicatie heeft een inhoudsniveau én een betrekkingsniveau
Inhoudsniveau = de letterlijke inhoud van de boodschap, wat er gezegd wordt. Betrekkingsniveau = de manier waarop iemand de boodschap moet opvatten, hoe iets gezegd wordt. Door verschillend te interpreteren heeft ieder zijn waarheid
IN
3
De zender en de ontvanger interpreteren hun eigen gedrag als een reactie op het
gedrag van de ander. Jouw reactie ontlokt bij de ander een reactie … en dat draait maar door. Communicatie is een circulair proces. In de communicatieleer spreekt men van
interpunctie als men het heeft over oorzaak en gevolg in de communicatie bv. ‘Jij bent begonnen!’ tegenover ‘Neen, jij bent begonnen!’ 4
Mensen beïnvloeden elkaar zowel digitaal als analoog
Digitale taal is communicatie die gebruikmaakt van tekens die door conventie vastgelegd
zijn. Het gaat om woorden, symbolen en afgesproken gebaren. Digitale communicatie maakt gebruik van het verbale kanaal (woorden) en het non-verbale kanaal (tekens, symbolen). Je
N
moet dit leren of iemand moet het je uitleggen.
Analoge taal is communicatie die gebruikmaakt van tekens die niet door conventie zijn afgesproken. Men gebruikt die tekens niet altijd bewust. Analoge taal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Dit kan leiden tot misverstanden in de communicatie. 5
Communicatie verloopt symmetrisch of complementair
VA
In een relatie hebben we een bepaalde positie die afhangt van de situatie. Ofwel ben je leidend, ofwel ben je volgend, ofwel ben je de gelijke. In de communicatieleer spreekt men van een symmetrische relatie wanneer twee personen eenzelfde positie innemen. —
De zwijger in de klas kan maar de zwijger blijven als de leraar en de medeleerlingen de zwijger het zwijgen toelaten.
Een complementaire relatie is een relatie waarin de ene persoon de leidende rol op zich
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
neemt en de ander de rol van de volger.
207
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
Forum
IN
“Wat kun je in een sms’je vertellen en wat vertel je, volgens jou, beter in levende lijve?”
Wat denk je nu op basis van wat we hebben besproken in de vijf stappen? Noteer erbij waarom je ja of neen antwoordde. Gebruik daarbij de begrippen die in de kenniskaders staan.
Stellingen
… een vriendin
… je leerkracht
een familielid van ...
Gelukkige verjaardag wensen
aan ...
Een geheim toevertrouwen aan
...
Een vraag stellen over huiswerk
aan ...
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
N
Medeleven tonen bij verlies van
208
Vraag het aan de wetenschap! Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van deel 1 van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
IN
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
N
Onderzoekscompetentie
209
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
↑
KENNISCLIP 2
Waarnemen en observeren
5.1
Het eigenlijke waarnemen gebeurt door de hersenen. De gezichtszenuw loopt naar de hersenen, meer bepaald naar een centrum dat die prikkels moet verwerken om ze een betekenis te kunnen geven. Waarnemen is dus een ingewikkelde samenwerking tussen de zintuigen, de zenuwbanen en de hersenen. Observeren komt van het Latijnse woord observare en het betekent ‘op iets letten’. Iemand observeren wil zeggen dat je het gedrag van die persoon doelgericht, nauwkeurig, systematisch en
IN
objectief waarneemt. Het gaat om de objectieve werkelijkheid. Wat je waarneemt, beschrijf je dan. Je legt het vast en registreert het.
Daarna kun je dat wat je hebt opgeschreven gaan ordenen en interpreteren (evalueren, conclusies trekken,
betekenis van gedragingen nagaan). Dan pas kun je doelgericht handelen met de minste kans op het maken van fouten.
Sommige prikkels nemen ons bij de neus. Enkele verklaringen:
De verhouding tussen de figuur en de achter- of voorgrond speelt ons soms parten.
—
Door contrastwerking krijgen we een vervormde waarneming.
—
Bewegende figuren zien we vlugger dan stilstaande figuren.
Interpreteren
N
—
5.2
Bij het proces dat we interpretatie noemen, gaat het om een eigen betekenis geven aan iets. Het gaat daarbij vaak om een oordeel dat uitgesproken wordt, een benoeming van gedrag. En dat is niet neutraal. Het is bepaald door de persoon die interpreteert.
VA
De persoon die interpreteert doet dat onder andere vanuit: —
een emotionele ingesteldheid op dat moment;
—
een zelfgevoel;
—
voorkennis en vroegere ervaringen;
—
mogelijke vooroordelen.
De sociale psychologie onderzoekt hoe mensen het gedrag van anderen interpreteren. Hoe mensen eigenschappen of bedoelingen toeschrijven aan mensen op grond van wat men van hen ziet en hoort (attributie) en hoe dit vaak tot misverstanden leidt.
Het proces van waarneming tot interpretatie leidt tot heel wat denkactiviteiten. In elk van die activiteiten kan er
©
weleens iets fout lopen.
Het communicatieproces en waar het mis kan gaan Communicatie is het overbrengen van informatie van een zender naar een ontvanger.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
Als de ontvanger op een boodschap reageert, spreek je van feedback of terugkoppeling. De ontvanger geeft
210
feedback aan de zender. De rollen zijn dan omgedraaid: de ontvanger wordt zender en de zender wordt ontvanger. Zo krijgt de zender informatie over de manier waarop de ontvanger zijn boodschap ontvangt. Met ruis bedoelen we de verstoring van een boodschap tussen de zender en de ontvanger. Er ontstaat miscommunicatie.
5.3
Interne ruis betekent dat de miscommunicatie ontstaat tussen de zender en ontvanger: —
Ofwel articuleert de zender niet goed of spreekt hij of zij een andere taal dan de ontvanger.
—
Ofwel verwerkt de ontvanger de boodschap anders dan de zender dat bedoelde.
Externe ruis ontstaat door factoren die zich buiten het communicatieproces afspelen: Bv. lawaai van machines of auto’s of de gsm-verbinding die soms uitvalt
Verbindende communicatie
5.4
Verbindende communicatie is een manier van communiceren tussen mensen waarbij de kans vergroot dat
IN
mensen op een respectvolle en constructieve manier met elkaar omgaan. Een belangrijke reden om verbindend te communiceren is dat er een grote kans bestaat dat de andere bereid is in contact te komen met jou, zodat open communicatie mogelijk is.
Soorten communicatie
5.5
Bij verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen een zender en een ontvanger waarbij geschreven of gesproken woorden worden gebruikt.
Bij non-verbale communicatie is er informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij geen woorden
N
worden gebruikt maar afgesproken gebaren, mimiek, tekens, afbeeldingen … Paraverbale communicatie is de informatieoverdracht tussen zender en ontvanger waarbij bijkomende informatie gegeven wordt via o.m. de toon waarop iets gezegd wordt, de pauzes die je tussen zinnen en woorden laat …
5.6
VA
Axioma’s in de communicatie 1
Het is onmogelijk niet te communiceren
Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft betekenis voor de ander. Elk gedrag (ook slapen is gedrag!) is een vorm van communicatie. Er bestaat niet iets zoals ‘niet-gedrag’. 2
Elke communicatie heeft een inhoudsniveau én een betrekkingsniveau
Inhoudsniveau = de letterlijke inhoud van de boodschap, wat er gezegd wordt. Betrekkingsniveau = de manier waarop iemand de boodschap moet opvatten, hoe iets gezegd wordt. 3
Door verschillend te interpreteren heeft ieder zijn waarheid
De zender en de ontvanger interpreteren hun eigen gedrag als een reactie op het gedrag van de ander. Jouw
©
reactie ontlokt bij de ander een reactie … en dat draait maar door. Communicatie is een circulair proces. In de communicatieleer spreekt men van interpunctie als men het heeft over oorzaak en gevolg in de communicatie bv. ‘Jij bent begonnen!’ tegenover ‘Neen, jij bent begonnen!’ Mensen beïnvloeden elkaar zowel digitaal als analoog
woorden, symbolen en afgesproken gebaren. Digitale communicatie maakt gebruik van het verbale kanaal (woorden) en het non-verbale kanaal (tekens, symbolen). Je moet dit leren of iemand moet het je uitleggen. Analoge taal is communicatie die gebruikmaakt van tekens die niet door conventie zijn afgesproken. Men gebruikt die tekens niet altijd bewust. Analoge taal kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Dit kan leiden tot misverstanden in de communicatie.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
4
Digitale taal is communicatie die gebruikmaakt van tekens die door conventie vastgelegd zijn. Het gaat om
211
5
Communicatie verloopt symmetrisch of complementair
In een relatie hebben we een bepaalde positie die afhangt van de situatie. Ofwel ben je leidend, ofwel ben je volgend, ofwel ben je de gelijke. In de communicatieleer spreekt men van een symmetrische relatie wanneer twee personen eenzelfde positie innemen. De zwijger in de klas kan maar de zwijger blijven als de leraar en de medeleerlingen de zwijger het zwijgen toelaten. Een complementaire relatie is een relatie waarin de ene persoon de leidende rol op zich neemt en de ander de
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
©
VA
N
IN
rol van de volger.
212
Bordschema
1
Waarnemen en interpreteren gewaarworden (zintuigen)
beweging
waarnemen
IN
figuur / achtergrond
(hersenen)
contrast
objectieve werkelijkheid
observeren (bewust waarnemen)
subjectieve werkelijkheid emotionele ingesteldheid
interpreteren
vooroordelen
N
voorkennis context
zelfgevoel
Communicatieproces
VA
2
feedback
informatie: van zender naar ontvanger
verbale communicatie non-verbale communicatie
ruis
paraverbale communicatie
©
verbindend communiceren
waarnemen
open communicatie mogelijk
gevoelens
behoefte
verzoek
Axioma’s in communicatie -
Je kunt niet niet-communiceren.
-
Iedere communicatie heeft een inhouds- en betrekkingsaspect.
-
Ieder heeft zijn waarheid.
-
We beïnvloeden digitaal en analoog.
-
Communicatie verloopt symmetrisch of complementair.
THEMA 3 HOOFDSTUK 5
3
de ander is bereid in contact te blijven
213
HOOFDSTUK 6
E
EN SPIEGEL VOOR MEZELF
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Jezelf leren kennen is iets waar je in deze leeftijdsfase volop mee bezig bent. Dat leerden jullie al in hoofdstuk 4. Maar hoe je naar jezelf kijkt, is niet hetzelfde als ‘jezelf kennen’. Je kunt bepaalde
IN
verwachtingen hebben voor of een oordeel vellen over jezelf. In dit hoofdstuk leer je op verschillende manieren naar jezelf kijken en kritisch over jezelf en anderen oordelen zonder dat de relatie met
die ander verzuurt of kapotgaat. Misschien is het goed dat je eens luistert naar hoe anderen naar jou
kijken ... En kunnen anderen je kennen? Is het mogelijk dat iemand anders jou beter kent dan jijzelf?
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
N
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd. Ik beschrijf de kennis over mezelf (zelfkennis) zoals ik in dit hoofdstuk 4 heb geleerd. Ik kan met behulp van reflectie-instrumenten over verschillende delen van mezelf reflecteren.
Ik maak duidelijk hoe ik over mezelf nadenk.
VA
Ik reflecteer over wat ik van mezelf toon aan anderen en welk effect dat heeft op de interactie met anderen.
Ik maak gebruik van de inzichten over mezelf uit de axenroos als ik in interactie ga met anderen.
Ik kan kernkwaliteiten, valkuilen en uitdagingen bij mezelf benoemen, bespreken en analyseren.
Ik sta open voor feedback over mijn persoonlijkheid, gedrag en houding.
©
BEGRIPPEN
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
zelfkennis – introspectie – reflecteren – metacognitie – kernkwaliteit – feedback
214
INTRO Duizenden jaren geleden kwamen mensen van overal naar de tempel van Apollo in Delphi om het orakel te raadplegen. Het orakel was een priesteres die speciale gaven zou hebben bezeten en hierdoor raadgevingen van de goden kon doorgeven. Ze werd vaak geraadpleegd voor het nemen van belangrijke of moeilijke beslissingen. Op de wanden van de tempel stonden allerlei opschriften die (levens)wijsheden uitdrukten, zoals ‘alles met
VA
N
IN
mate’. Boven de ingang van de tempel stond gebeiteld ‘ken uzelf’.
Tempel van Apollo (Delphi, Griekenland)
Waarom zou het belangrijk kunnen zijn om jezelf te kennen? Zijn er situaties of contexten waarin dat
©
handig kan zijn?
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
215
BREINBREKER In dit hoofdstuk zul je in vier stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
“Hoe kan ik mezelf het best leren kennen?”
Forum Wat denk je nu al? Duid aan waarmee je het (on)eens bent. Geef daarna twee argumenten voor je gekozen
Stellingen 1
Jezelf kennen is mogelijk door jezelf te observeren en goed na te denken over hoe/wie je bent.
2
IN
stelling.
Anderen kennen je beter dan jezelf. Zelf zie je bepaalde zaken niet en ben je
niet kritisch genoeg of net te kritisch om iets objectiefs te zeggen over jezelf. 3
Jezelf kennen is niet eenvoudig, want bestaat dat wel, jezelf zijn? We
Argumenten 1
VA
N
evolueren de hele tijd.
2
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
216
PARCOURS STAP 1
Een voorafje: wat heb je nu aan zelfkennis?
In hoofdstuk 4 heb je jezelf leren kennen aan de hand van een wetenschappelijke test. Maar daarnaast bestaan er ook nog andere testjes, die je kunt invullen (online of in een magazine) om erachter te komen of je jaloers, een sterke planner,
IN
een goede vriend … bent. Meestal zijn die testjes wetenschappelijk gezien niet veel waard en vaak weet je al wat je moet
antwoorden om een bepaald resultaat te krijgen. Toch vullen veel mensen ze graag in, want ze vinden het leuk om iets over zichzelf te weten te komen. De resultaten zijn weinig betrouwbaar, maar ze zetten ons wél aan het denken. 1
Duid bij de volgende uitspraken aan of ze bij jou van toepassing zijn. (1 = helemaal niet van toepassing, 5 = helemaal van toepassing) Ik huil snel bij een film.
1
2
3
4
5
2
Ik vind het vervelend als iemand zich met mijn zaken bemoeit.
1
2
3
4
5
3
Ik heb snel het idee dat ik iets niet kan.
1
2
3
4
5
4
Ik ben lenig.
1
2
3
4
5
5
Ik ben goed in wiskunde.
1
2
3
4
5
N
1
VA
Het kostte je waarschijnlijk niet veel moeite om deze uitspraken te beoordelen. Je kunt best wat vertellen over hoe emoties bij jou tot stand komen, wat je lichamelijke en cognitieve talenten en beperkingen zijn of hoe je bent in de omgang met andere mensen. Om een antwoord te geven, deed je een beroep op je zelfkennis.
Zelfkennis, wat is dat volgens jou?
VIP
Psycholoog Paul Verhaeghe (°1955) zegt dat een mens nooit tot echte (volledige) zelfkennis kan komen. We zijn voortdurend in wording. Ervaringen die we hebben, en dingen die we leren, vormen ons. We passen ons voortdurend aan: aan de situatie waarin we ons bevinden, de cultuur en het tijdperk waarin we leven. We zijn geen eilanden die onveranderlijk zijn, maar wezens die in verbinding staan met anderen en in die verbinding beïnvloeden en zelf beïnvloed worden. Meer nog: we hebben anderen nodig om onszelf te leren kennen. Via interacties met anderen leren we veel over onszelf. Ook feedback op onze eigenschappen en op ons gedrag kan een nieuw licht werpen op wat we denken te weten over onszelf.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
2
217
3
Kun je zelf aan situaties of interacties met anderen denken die jou iets geleerd hebben over een stukje van jezelf? Wat heb je dan geleerd? a
Op emotioneel vlak:
b
Op sociaal vlak:
c
Op cognitief vlak:
d
Op fysiek vlak:
Zelfkennis
IN
6.1
Zelfkennis is de informatie die we hebben, of denken te hebben, over onszelf. De informatie
N
gaat over onze identiteit, waarden en overtuigingen, sterke en zwakke kanten, interesses, ambities en gedragingen.
Zelfkennis is ook steeds in ontwikkeling. Door nieuwe dingen die we meemaken, en nieuwe interacties met anderen leren we telkens weer andere stukken van onszelf kennen.
VA
Om tot zelfkennis te komen, heb je anderen nodig: iedere persoon heeft delen van zichzelf die hij alleen in contact met anderen (in sociale situaties dus) kan leren kennen.
Ook al is je zelfkennis voortdurend in ontwikkeling, je kunt steeds als het ware een foto maken van wat je op een bepaald moment over jezelf weet of denkt te weten. Daarvoor bestaan reflectie-instrumenten die op verschillende manieren een kijk kunnen bieden op jezelf. In de volgende stappen gaan we proberen om onszelf 'in kaart te brengen’. De reflectie-instrumenten die we bespreken en gebruiken, zitten
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
veel beter in elkaar dan een testje in een magazine. Maar let op!
218
Zo’n reflectie-instrument is een constructie van onze menselijke geest. Het is als een rooster dat over de werkelijkheid – in dit hoofdstuk over jezelf – wordt gelegd en ons helpt om bepaalde aspecten van onszelf te zien en te begrijpen. Tegelijkertijd laat het maar een bepaald stuk zien, vanuit een bepaald standpunt, met een bepaalde focus. Dat betekent ook dat er aspecten van onszelf naar de achtergrond verdwijnen.
Good to know De kaart is niet het landschap. Je kunt een reflectie-instrument vergelijken met een landkaart. Van eenzelfde gebied bestaan er verschillende soorten kaarten: kaarten die steden en dorpen aanduiden, kaarten die hoogtes aangeven, kaarten met rivieren of wandelwegen ... Allemaal tonen ze een bepaald aspect van het landschap, terwijl andere aspecten worden weggelaten. Anders wordt je kaart te druk en moeilijk leesbaar. Op een kaart die hoogtes moet tonen, worden best niet ook nog eens de snelwegen aangeduid. Kaarten maken ons wegwijs. En afhankelijk van wat we willen weten, kiezen we dus een andere kaart. Je gebruikt bijvoorbeeld de eerste kaart hieronder om met de auto via de snelweg naar de Ardennen te rijden,
N
IN
maar je gebruikt de tweede kaart om in diezelfde Ardennen een wandeling te maken.
Aangezien de focus van een kaart op bepaalde kenmerken van het landschap ligt en andere kenmerken
VA
naar de achtergrond schuiven, is die kaart niet hetzelfde als het landschap dat ze representeert. Het is een vereenvoudigde weergave. Dus, wanneer we een reflectie-instrument gebruiken, gaan we enkel focussen op bepaalde aspecten van onszelf. Bijvoorbeeld: karaktereigenschappen of manieren waarop we met anderen omgaan. We bekijken dus stukjes van onszelf aan de hand van een bepaalde ‘kaart’.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
Naar: Wikipedia, Ferdinand Cuvelier
219
4
Je praat of denkt vaak maar na over een deel van wie je bent. We verkiezen bepaalde aspecten van onszelf. Over welk aspect van jezelf praat jij graag of gemakkelijk? Wat zeg je dan over jezelf? Vul aan in de kaders hieronder.
Cognitief
IN
Emotioneel
VA
N
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
220
Sociaal
STAP 2
Wat leer ik over mezelf uit mijn kernkwadranten?
Om onszelf te leren kennen, gebruiken we verschillende bronnen van informatie. Iederen kijkt dagelijks wel een keer in de spiegel. We bekijken ons lichaam, ons gezicht en onze houding. We kijken dan naar onze buitenkant. Maar we kunnen ook naar onze binnenkant kijken (zie hoofdstuk 5, kenniskader 5.3). Dat ‘naar binnen kijken’ noemen we introspectie.
6.2
IN
Introspectie
Introspectie is een term uit de psychologie. Bij introspectie ga je nadenken over je eigen
gedachten, gevoelens en karaktereigenschappen. Jij kunt weten wat je voelt, omdat jij het voelt. Jij kunt weten wat je denkt, omdat jij het denkt.
Je zou kunnen zeggen dat introspectie uit twee delen bestaat: 1
Je neemt bepaalde dingen bij jezelf waar.
2
Je reflecteert vervolgens over die dingen. Je onderzoekt
hetgeen je waarneemt bij jezelf. Hierbij kun je jezelf allerlei
N
vragen stellen zoals ‘Waarom doe ik dit?’, ‘Waarom voel ik dit?’, ‘Waarom wil ik dit?’, ‘Is dit normaal?’…
Introspectie is mogelijk omdat we in staat zijn tot metacognitie. Metacognitie is de mogelijkheid om kennis te hebben over je eigen kennis en na te denken over je eigen denken.
VA
Bijvoorbeeld: Jij denkt dat je beter kunt redeneren dan je vriend.
In hoofdstuk 4 kreeg je al een goed idee over wie je bent. a
Welke karaktereigenschappen zijn typisch voor jou? Schrijf er enkele op. Het gaat er niet om of dit klopt, wel om hoe jij jezelf ziet.
b
‘Je leert het meest van mensen die je irriteren’, zegt men weleens. Zijn er eigenschappen van
©
anderen waar jij je soms aan stoort, die jou ergeren? Schrijf er enkele op.
c
Om na te denken over jezelf, ontwikkelde Daniel Ofman in 2000 de kernkwadranten. Het is een manier om karaktereigenschappen, maar ook valkuilen, uitdagingen en ergernissen in kaart te brengen én met elkaar in verband te brengen. Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
1
221
Kernkwadranten – Ofman
6.3
Je kernkwaliteit is een specifieke eigenschap van je. Je vindt die eigenschap bij jezelf
1
vanzelfsprekend en verwacht die vaak ook bij anderen terug te vinden. Het is vaak ook een eigenschap die anderen in jou waarderen. 2
Je kernwaliteit kan echter ook ‘doorschieten’. Je hebt die kwaliteit dan ‘te sterk’ of ‘te veel’. Dat noemen we je valkuil. Als je zelf over die eigenschap spreekt, zul je geneigd zijn om die te rechtvaardigen en ook bij anderen zul je die sneller door de vingers zien. Maar iemand anders zal jou eerder verwijten: ‘Je bent veel te … ’
IN
Je uitdaging is het tegenovergestelde van je valkuil. Ze vormt doorgaans een goede
3
aanvulling op je kernkwaliteit. Het is een eigenschap die je bij jezelf mist en bewondert in een ander. Een ander zal je dit toewensen of aanreiken als goede raad.
Tot slot is er nog je allergie. Net zoals je kernkwaliteit kan doorschieten in je valkuil,
4
kan je uitdaging doorschieten in je allergie. Het is een eigenschap die je niet wilt zien
bij jezelf en die jou ergert bij iemand anders. Anderen zullen je aanraden deze, voor jou
N
vervelende, eigenschap te relativeren.
Kernkwaliteit
tegenstelling
tegenstelling
Allergie
©
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
222
Valkuil
VA
te veel
te veel
Uitdaging
2
Lees de onderstaande tekst.
Youssef houdt van orde. Op zijn bureau heeft alles een plekje. Zijn vader zegt dat hij later ingenieur moet worden. ‘Als Youssef een brug bouwt, mag je op twee oren slapen, die brug blijft honderden jaren staan. Niemand zal zo nauwkeurig de berekeningen doen als hij!’ Youssefs beste vriend is het ermee eens. ‘Hoewel’, zegt die vriend, ‘soms is het wel vermoeiend hoor! Als hij gestresseerd is, zit hij te vitten op elk detail. Soms doet zo’n detail er écht niet toe.’ Youssef weet het wel. Hij heeft het soms moeilijk met loslaten en zou zelf ook wel willen dat hij soms gewoon kan zeggen ‘nu is het af’. Maar dat is niet
IN
zo eenvoudig: hij heeft een hekel aan mensen die de dingen te snel doen en hun werk
niet nakijken. Zoals die ene keer dat hij moest samenwerken met Jasmien, dat was echt
vreselijk. Na vijf minuten zei ze klaar te zijn, maar Youssef heeft alles moeten verbeteren!
Vul nu het kernkwadrant in. Wat zijn Youssefs kernkwaliteit, valkuil, uitdaging en allergie? Valkuil
Kernkwaliteit
N go e
positief
de
aa
VA
tegenovergestelde
Allergie
nv u
te veel
positief
llin
g
tegenovergestelde Uitdaging
En nu over jezelf!
Vertrek vanuit een van je kernkwaliteiten. Als je het moeilijk vindt om die zelf te ontdekken, dan kun je ook inspiratie halen uit de lijst bij het onlinelesmateriaal.
Opgelet: het is de bedoeling dat je kernkwaliteit, valkuil, uitdaging en allergie met elkaar in verband staan zoals bij het voorbeeld hierboven.
© a
Neem een van de eigenschappen die je bij oefening 1 hebt opgeschreven als karaktereigenschap (kenniskader 4.2) . Vul die in bij ‘kernkwaliteit’ in het schema op de volgende bladzijde.
b
Denk nu na over wat er gebeurt als je deze eigenschap te veel vertoont. Misschien heb je er wel al eens een opmerking over gekregen van je ouders of een vriend(in). Hoe ervaren ze jou als je gestresst ben? Vul deze eigenschap in bij ‘valkuil’.
c
Wat is het tegenovergestelde van je valkuil? Op welke eigenschap ben je stiekem jaloers of welk advies krijg je weleens van anderen? Vul deze eigenschap in bij ‘uitdaging’.
d
Stel je nu voor dat de eigenschap die je bij uitdaging hebt genoteerd, te veel aanwezig is bij iemand anders. Dan zal die eigenschap jou ergeren bij die persoon. Schrijf deze eigenschap op bij ‘allergie’.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
3
te veel
223
Valkuil
Kernkwaliteit
te veel go e
de
positief
aa
Allergie
llin
g
tegenovergestelde Uitdaging
IN
te veel
4
positief
nv u
tegenovergestelde
Je kunt ook heel wat leren van je eigen gevoel bij de eigenschappen van een ander. Je kunt je kernkwadrant ook beginnen in te vullen op een ander punt, bijvoorbeeld bij je allergie. a
Neem een van de eigenschappen uit oefening 1 waaraan je je ergert. Vul die in bij ‘allergie’.
b
Welke eigenschap zou het positief tegenovergestelde kunnen zijn én is een eigenschap die je bij jezelf ook terugvindt? Schrijf die eigenschap bij ‘kernkwaliteit’. Bij welke eigenschap kom je terecht als je kernkwaliteit doorschiet en je ze te sterk vertoont? Schrijf
N
c
die eigenschap bij ‘valkuil’.
Wat is het positief tegenovergestelde van je valkuil en dus iets om te leren voor jou? Schijf die
d
eigenschap bij ‘uitdaging’. Als het goed is, kom je nu bij de eigenschap – als je die te veel hebt, lijkt op
VA
je allergie – uit waarmee je dit kwadrant bent begonnen.
Valkuil
Kernkwaliteit
te veel
go e
positief
tegenovergestelde
Allergie
©
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
5
224
de
aa
nv u
te veel
positief
llin
g
tegenovergestelde Uitdaging
Wat kun je doen met deze informatie?
6
Bekijk je kernkwadranten en kies uit één ervan een uitdaging voor jezelf. Formuleer hier een voornemen:
STAP 3
Het Johari-venster: wat wil ik bekendmaken van mezelf aan anderen?
Bij stap 2 vertrokken we vooral vanuit introspectie om iets te weten te komen over jezelf. De rol van de ander is hierbij eerder passief: je haalt informatie over jezelf uit je eigen reactie op eigenschappen van iemand anders. Maar misschien heb je ook al eens aan een vriend of familielid gevraagd welke eigenschappen zij vinden dat je hebt. Misschien was je zelfs
1
Ken je mij?
Ken je mij? Wie ken je dan? Weet jij mij beter dan ik? Ken je mij? Wie ben ik dan? Weet jij mij beter dan ik? Bron: Ken je mij, Trijntje Oosterhuis
Aan wie laat je, denk je, het meest van jezelf zien? Maak een vergelijking tussen ouders, broers/
N
a
IN
verrast over wat er werd gezegd?
zussen, klasgenoten, vrienden, mensen in de sportclub of jeugdbeweging …
VA
b
Laat je aan iedereen dezelfde kanten van jezelf zien? Waarom wel/niet?
©
Zijn er mensen die jou – zoals in de tekst hierboven – misschien wel beter kennen dan jijzelf?
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
c
225
d
Van wie heb je al iets over jezelf gehoord dat nieuw was voor jou? Wat was dat dan? En in welke situatie gebeurde dit?
e
En hoe reageerde jij daar vervolgens op?
f
IN
Op welke manier heb je feedback gekregen en hoe voelde dat voor jou?
g
N
Waarmee hou je rekening wanneer je feedback geeft?
VA
Feedback en zelfrepresentatie
In relaties betekent feedback of terugkoppeling dat je van de ander een (kritische) reactie krijgt op je gedrag, functioneren of eigenschappen. Bij een compliment speken we over positieve feedback. Bij kritiek spreken we over negatieve feedback. Feedback kan erop gericht zijn ons gedrag in een bepaalde richting te sturen. Maar we kunnen ook zelf feedback vragen om meer over onszelf te weten te komen in een bepaalde
©
relatie of situatie.
Hoe anderen ons zien wordt mee beïnvloed door hoe wij onszelf tonen aan anderen. Dat noemen we zelfrepresentatie: hoe we ons ‘presenteren’ aan anderen. Hoe we ons tonen aan
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
anderen heeft te maken met wie die andere is en in welke situatie we ons bevinden. We laten
226
dus niet altijd dezelfde kant van onszelf zien en zeker ook niet altijd in dezelfde mate.
6.4
2
Je hebt al nagedacht over je kwaliteiten, valkuilen, uitdagingen en allergieën. Maar ook waarden, gevoelens en motieven (waarom je iets wel of niet doet) vertellen iets over wie je bent. Zijn al die dingen ook zichtbaar voor anderen? a
Zeg jij alles tegen iedereen? Denk eens na over wat je liever niet aan (sommige) anderen zegt.
b
IN
Zijn er kanten die je leerkrachten wel kennen en je ouders niet?
Het Johari-venster
N
6.5
Joseph Luft en Harry Ingham bedachten in 1955 een manier om in kaart te brengen welke stukken van jezelf zichtbaar zijn voor anderen én voor jezelf. Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
Bekend bij jezelf
Onbekend bij jezelf
open ruimte
blinde vlek
verborgen gebied
onbekend gebied
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
Bekend bij de andere Onbekend bij de andere
©
VA
Het Johari-venster (naar Joseph Luft en Harry Ingham) heeft vier kwadranten:
227
De open ruimte staat voor gedrag, gevoelens en motieven die bij beiden bekend zijn. Hier kan over worden gecommuniceerd. Voorbeelden hiervan zijn dat je beiden weet dat eerlijkheid heel belangrijk voor je is of dat je optimistisch bent. De blinde vlek is wel bekend bij anderen, maar niet bij jezelf. Anderen zullen soms hun gedrag daaraan aanpassen, maar voor jou zal dan moeilijk te begrijpen zijn waarom de ander dat doet. Voorbeelden hiervan zijn dat je ouders weten dat je vaak een bepaald stopwoord gebruikt of je vrienden weten dat je een slechte adem hebt, maar dat jij dat zelf allemaal niet door hebt. In het eerste geval zou het kunnen dat je je moeder ziet glimlachen elke keer dat je het stopwoord gebruikt. In het tweede geval spreken.
IN
zou het kunnen dat mensen hun gezicht wegdraaien of een grote afstand houden wanneer ze met je
Het verborgen gebied houden mensen bewust verborgen voor anderen. Hier kunnen we
goede redenen voor hebben. Iets kan niet van belang zijn of te privé zijn. Het kan ook zijn dat je de ander (nog) niet voldoende vertrouwt. Je hebt grotendeels zelf in de hand hoe groot dit gebied is.
Voorbeelden hiervan zijn dat je leerkracht niet weet dat je gespiekt hebt of dat je voor je lief verbergt dat je eigenlijk jaloers bent.
Het onbekende gebied is zowel voor jezelf als voor anderen onbekend. Je komt er veeleer
N
toevallig achter door omstandigheden waarin je terechtkomt. Aangezien het onbekend en onbewust is, kan er niet rechtstreeks over worden gecommuniceerd. Je kunt hoogstens achteraf – wanneer het onderwerp in open gebied terecht is gekomen – iets zeggen over hoe het was voor je je er bewust van werd.
Een voorbeeld hiervan is dat je na je studies Humane Wetenschappen gaat verder studeren en doctor in de fysica wordt. Noch jij, noch je ouders en leerkrachten hadden je talent en interesse voor exacte
VA
wetenschappen opgemerkt. Je bent er toevallig achter gekomen door een reportage over ruimtevaart die je zag op National Geographic.
Wat en hoeveel je van elkaar weet, kan een invloed hebben op de interactie en communicatie. De verschillende vakken van het venster kunnen bovendien vergroten en verkleinen. Als je feedback vraagt over jezelf, verklein je je blinde vlek en vergroot je de open ruimte. Wanneer je iemand vertelt dat je verliefd bent op die persoon, verklein je het verborgen gebied en vergroot je de open ruimte. Het doel in relaties is dus om de open ruimte te vergroten. Toch is het ook afhankelijk van de situatie hoe groot gebieden kunnen worden. Zo is de open ruimte in relatie tot je vrienden waarschijnlijk groter dan in relatie tot je leerkrachten. Het
©
is bijvoorbeeld misschien beter dat je leerkracht niet weet dat je regelmatig spiekt of dat je
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
eigenlijk helemaal niet hebt opgelet in de les.
228
3
Beantwoord de onderstaande vragen over het Johari-venster. a
Wat zou een voordeel kunnen zijn van een grotere open ruimte? Hoe kun je het verborgen gebied verkleinen?
IN
b
Wat is er nodig om het verborgen gebied te willen verkleinen?
Geef zelf een voorbeeld van een situatie waarin je bepaalde zaken beter (nog) verborgen houdt en
VA
d
N
c
waarom je dat zou doen.
Hoe kun je je blinde vlek verkleinen?
©
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
e
229
Good to know Feedback ontvangen: niet altijd even gemakkelijk Feedback krijgen is niet vanzelfsprekend. Van een compliment worden we vaak wat ongemakkelijk en we hebben de neiging om te relativeren wat iemand anders zegt. Negatieve feedback is nog moeilijker: het zorgt ervoor dat we in de verdediging gaan. Nochtans kan feedback ook heel fijn en zinvol zijn. Hier zijn twee handvatten die het gemakkelijker kunnen maken om feedback te ontvangen: —
Vraag zelf om concrete feedback: Niet: ‘Wat vind je van me?’
IN
Wel: ‘Als je één positieve eigenschap en één eigenschap waaraan ik moet werken, zou moeten noemen, welke zouden dat dan zijn?’ Of: ‘Wat kan ik doen zodat jij je gesteund voelt?’ —
Wees stil en luister naar wat iemand te zeggen heeft en laat de persoon uitspreken (niet gemakkelijk!). Achteraf kun je altijd nog verdere uitleg vragen: Niet: ‘Ja, maar …’
Wel (nadat je hebt geluisterd): ‘Begrijp ik het goed dat je zegt dat ik je minder moet onderbreken?’ Of: ‘Ik weet niet helemaal wat je bedoelt, kun je me een concreet voorbeeld geven?’ Of: ‘Bedankt voor dit compliment, ik weet even niet wat ik moet zeggen.’
Om rustig te kunnen reageren op feedback, helpt het ook als die feedback goed gegeven wordt. Daarom lees
N
je hieronder ook enkele tips voor het geven van feedback.
Constructieve feedback geven, zo doe je dat!
Constructieve feedback is feedback over iemand anders zijn gedrag, prestaties, eigenschappen … en is bedoeld om die persoon verder te helpen. Je geeft de feedback dus zonder te kwetsen, op een manier dat de
VA
ander er iets mee kan doen. Dat betekent niet dat je alleen maar positieve dingen kunt zeggen. Ook iets Je kunt ook minder goede dingen vermelden, zolang het maar op een manier is waarop de ander eruit kan leren. Dat klinkt gemakkelijker dan het is, daarom volgen hier enkele tips: —
Als je feedback geeft, moet je ook feedback kunnen ontvangen. Bv. ‘Misschien was er iets wat ik deed dat vervelend was voor jou, waardoor je zo kort reageerde?’
—
Geef niet alleen negatieve feedback (kritiek), maar benoem ook wat goed is, wat je apprecieert (positieve feedback). Dat hoeft zeker niet op hetzelfde moment. Zolang je maar niet vergeet om ook positieve dingen op te merken en te benoemen.
Probeer zo duidelijk mogelijk te communiceren waarover je het hebt:
©
—
Niet: ‘Dat was erg fijn van je!’ Wel: ‘Ik vond het leuk dat je de moeite deed om even naar me te luisteren, want ik weet dat je veel aan
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
je hoofd hebt.’
230
—
Spreek over het gedrag en niet over de persoon. Niet: ‘Wat ben je toch een egoïst, jij moet altijd jouw verhaal kunnen vertellen!’ Wel: ‘Ik vind het niet fijn als je me niet laat uitspreken.’
—
Benoem bij negatieve feedback wat iemand kan doen om zijn of haar gedrag te verbeteren en bied eventueel hulp aan. Bv. ‘Misschien kun je de volgende keer …’ Of: ‘Zou het helpen als ik ... ?’
STAP 4
Hoe ben ik in interactie met anderen?
Hoe we in interactie gaan met anderen is heel verschillend van persoon tot persoon. Misschien behoud je graag vrede of vind je het net belangrijk om heel kritisch te staan tegenover wat anderen doen en zeggen. Wat het ook is, uit onze interactie met anderen kunnen we ook weer heel wat leren over onszelf. De axenroos helpt ons aan de hand van een vergelijking met
1
Beantwoord de vragen. a
Schrijf hieronder je naam met de hand waar je normaal mee schrijft.
b
Schrijf nu opnieuw je naam, maar gebruik deze keer je andere hand.
Hoe voelt het om met je ‘normale’ hand te schrijven?
d
N
c
IN
dieren om onze interactiegewoonten te onderzoeken.
Hoe voelt het om met je andere hand te schrijven?
VA
Als je schrijft met de hand die je normaal gebruikt, voelt dat natuurlijk aan. Eén ding is zeker, het gaat vanzelf, je moet er niet veel moeite voor doen. Met de andere hand schrijven, kost je meer moeite. Je zou kunnen oefenen om te schrijven met je andere hand. Maar schrijven met je voorkeurshand zal altijd gemakkelijker zijn. Zo is het ook met gedragingen en manieren waarop je met anderen omgaat. Elke persoon heeft bepaalde voorkeuren. Het zijn manieren die bij je passen en ze gebeuren vanzelf. Je kunt je ook anders gedragen dan normaal. Dat kost wat inspanning – net zoals schrijven met je andere hand – maar hoe meer je oefent, hoe beter je erin zult worden.
Beantwoord de vragen. a
Hoe ben jij meestal in interactie met bijvoorbeeld je vrienden, je ouders en je leerkrachten?
©
b
Zijn er gedragingen in interacties met anderen die niet zo comfortabel voelen voor jou? Als je bijvoorbeeld altijd alles voor iedereen doet, dan kan het moeilijk zijn om te aanvaarden dat anderen iets voor jou doen. Maar je kunt het wel leren. THEMA 3 HOOFDSTUK 6
2
231
3
Ga zelf aan de slag! De axenroos gebruikt dieren om een bepaalde interactiewijze te beschrijven. Moet je nu op zoek gaan naar welk dier je bent? Nee, dat niet. Het gaat niet over wie of wat je bent, maar over hoe je handelt. Ieder dier staat symbool voor een manier van handelen of communiceren. Je gebruikt verschillende omgangs- en communicatievormen tijdens een interactie, zoals de verschillende dieren, maar je hebt wel een voorkeur.
IN
Dit is je sterkte.
N
Hoe mensen met elkaar omgaan kun je indelen in drie grote zones: –
Harmonieus: samen
–
Conflictueus: tegen elkaar
–
Afstandelijk
Ga via het onlinelesmateriaal naar de axenroos-test. Je moet telkens kiezen tussen twee
VA
a
voorbeelden van gedrag. Selecteer de optie waarvan jij denkt dat die het meest bij jou aansluit. Doorloop de vragen zonder er te lang bij na te denken. Voorbeeldjes van deze vragen zijn: Ik hou me eerder afzijdig.
Ik leg gemakkelijk contact.
Ik ben nogal beschermend. Ik ben meewerkend.
©
Ik bied mijn hulp aan.
Ik toon graag wie ik ben.
b
Op welke twee dieren scoor je het hoogst?
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
232
c
Op welke twee dieren scoor je het laagst?
We gaan nog even dieper in op de eigenschappen van de verschillende dieren. Bekijk de afbeelding van de axenroos op p. 232 nog eens om de kleuren van de dieren te linken aan de eigenschappen. 4
Harmonie: geven en aannemen We kunnen iets geven aan de ander, iets uitlenen of iets cadeau doen. We kunnen iets dat gegeven wordt aannemen, ontvangen, ervan genieten en ervoor bedanken. Omdat er zoveel is dat je kunt geven en aannemen, verdelen we deze twee manieren van omgang allebei nog eens in drie delen: Het geven of aannemen van iets wat met een persoon te maken heeft.
•
Het geven of aannemen van zorg, goederen en diensten.
•
Het geven of aannemen van informatie, richtlijnen en leiding.
IN
•
GEVEN
Zorg/goederen/diensten
Info/richtlijnen/leiding
toenaderen, zich tonen, contact
zorgen, iets doen voor iemand,
leiden, informatie geven, kennis
opnemen, nabij komen
iemand een cadeau geven
geven
Pauw
Bever
Leeuw
VA
N
Persoon
AANNEMEN
Persoon
Zorg/goederen/diensten
Info/richtlijnen/leiding
waarderen, opkijken naar
genieten van zorg, cadeaus of
volgen, aanvaarden van gezag,
iemand, openstaan voor
van wat iemand voor je doet
vragen naar informatie
Poes
Kameel
©
Wasbeer
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
iemand, iemand aanvaarden
233
5
Conflictueus: aanvechten en weerstaan We kunnen iets aanvechten, ergens tegenin gaan, iets aanvallen, iets bestrijden, iets door elkaar schudden om het uit te testen, iets verwijten, ergens zeer kritisch tegenover staan … We kunnen ook aan iets weerstaan, iets verdedigen, tegenstand bieden, iets in bescherming nemen, iets weigeren, verdedigen … WEERSTAAN
aanvallen, uittesten …
verdedigen, tegenstand bieden …
Havik
Steenbok
IN
AANVECHTEN
Afstandelijk: houden en lossen
N
6
We kunnen iets voor ons houden, iets achterhouden, iets niet geven, geheimhouden, verbergen … We kunnen iets lossen, loslaten, aan ons voorbij laten gaan, iets ondergaan, ergens niet mee meekunnen …
LOSSEN
zich afkeren van de ander, zich afsluiten, dingen
iets laten ontglippen, iets lossen, twijfelen
voor zich houden, alles opsparen
over wat men moet doen, zich ongemakkelijk
VA
HOUDEN
©
Uil
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
7
234
voelen, twijfelen zonder te oordelen Schildpad
Bekijk opnieuw je resultaat. Herken je je in de uitslag van de test? En zo niet, wat had je dan verwacht?
8
Bekijk de volgende situaties door de bril van de axenroos en beantwoord de vragen. a
Je krijgt van een leerkracht een opmerking op het feit dat je aan het babbelen bent. 1→ Hoe zou je reageren? 2→ Waarom reageer je zo?
3→ Welk dier is dit? 4→ Welk effect kan je reactie hebben?
IN
N
5→ Als welk dier zou je nog kunnen reageren?
VA
6→ Welk effect zou dat kunnen hebben?
Bij een groepswerk voor geschiedenis probeert een medeleerling werk naar jou door te schuiven. 1→ Hoe zou je reageren?
2→ Waarom reageer je zo?
©
3→ Welk dier is dit?
4→ Welk effect kan je reactie hebben?
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
b
235
5→ Als welk dier zou je nog kunnen reageren? 6→ Welk effect zou dat kunnen hebben? c
Beschrijf nu zelf een situatie die je hebt meegemaakt en die niet helemaal goed verliep.
1→ Hoe zou je reageren? 2→ Waarom reageer je zo?
IN
Beantwoord dezelfde vragen.
N
3→ Welk dier is dit?
4→ Welk effect kan je reactie hebben?
VA
5→ Als welk dier zou je nog kunnen reageren?
6→ Welk effect zou dat kunnen hebben?
Geen enkele houding is op zich goed of slecht. Je kunt wel te veel of te weinig van een bepaalde
©
9
houding hebben. Als je bijvoorbeeld te veel aanneemt (poes), profiteer je. Als je te veel geeft (bever), zou het kunnen dat je jezelf vergeet of de ander betuttelt. Te weinig houden (uil) kan ervoor zorgen dat
je geheimen verklapt en te weinig lossen (schildpad) kan ervoor zorgen dat je moeilijk contact legt met
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
anderen. Denk aan een situatie waarin je beter wat meer of minder van een bepaald gedrag had getoond.
236
a
Beschrijf de situatie.
b
Hoe weet je dat je te ver bent gegaan?
c
Als welk dier heb je je toen gedragen?
d
Was het volgens jou voldoende om je gedrag iets af te zwakken of had je je beter als een ander dier gedragen? Zo ja, welk dier?
e
IN
Welke reactie denk je dat je dan had gekregen van je omgeving?
N
Axenroos
6.6
De axenroos is een methode om te kijken hoe wij ons tegenover anderen gedragen en hoe wij
VA
met hen communiceren en in interactie gaan. De axenroos is onderverdeeld in drie zones met elk twee grote gebieden: 1
Harmonieus (samen) -
Geven: leiden, zorgen, zich tonen
-
Aannemen: opkijken, genieten, volgen
2
-
Weerstaan
-
Aanvechten
Afstandelijk -
Lossen
-
Houden
©
3
Conflicteus (tegen elkaar)
Geven en aannemen worden, zoals je ziet, elk nog eens onderverdeeld in drie delen. voorgesteld als een dier dat aan een typisch gedrag verbonden is. Elke manier van omgaan met een ander is dus in principe goed. Verschillende situaties vereisen van ons immers verschillende manieren om met mensen om te gaan. Maar je kunt elk gedrag ook te veel of te weinig doen. Dan wordt het een probleem. De axenroos is gebaseerd op de roos van Leary, waarover je de komende jaren nog zult leren.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
Zo komen we uiteindelijk tot tien omgangs- en communicatievormen. Elke vorm wordt
237
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
Forum Wat denk je nu, na dit hoofdstuk? Stellingen 1
IN
“(Hoe) kan ik mezelf leren kennen?”
Jezelf kennen is mogelijk door jezelf te observeren en goed na te denken over hoe/wie je bent.
2
Anderen kennen je beter dan jij zelf. Zelf zie je bepaalde zaken niet en ben je niet kritisch genoeg of net te kritisch om iets objectiefs te zeggen over jezelf.
3
Jezelf kennen is niet eenvoudig, want bestaat dat wel, jezelf zijn? We
Argumenten 1
VA
N
evolueren de hele tijd.
2
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van deel 1
©
van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
238
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
Onderzoekscompetentie
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
Zelfkennis
6.1
Zelfkennis is de informatie die we hebben, of denken te hebben, over onszelf. De informatie gaat over onze identiteit, waarden en overtuigingen, sterke en zwakke kanten, interesses, ambities en gedragingen. Zelfkennis is ook steeds in ontwikkeling. Door nieuwe dingen die we meemaken, en nieuwe interacties met anderen leren we telkens weer andere stukken van onszelf kennen.
IN
Om tot zelfkennis te komen, heb je anderen nodig: iedere persoon heeft delen van zichzelf die hij alleen in contact met anderen (in sociale situaties dus) kan leren kennen.
Introspectie
6.2
Introspectie is een term uit de psychologie. Bij introspectie ga je nadenken over je eigen gedachten, gevoelens en karaktereigenschappen. Jij kunt weten wat je voelt, omdat jij het voelt. Jij kunt weten wat je denkt, omdat jij het denkt.
Je zou kunnen zeggen dat introspectie uit twee delen bestaat: Je neemt bepaalde dingen bij jezelf waar.
4
Je reflecteert vervolgens over die dingen. Je onderzoekt hetgeen je waarneemt bij jezelf. Hierbij kun je
N
3
jezelf allerlei vragen stellen zoals ‘Waarom doe ik dit?’, ‘Waarom voel ik dit?’, ‘Waarom wil ik dit?’, ‘Is dit normaal?’…
Introspectie is mogelijk omdat we in staat zijn tot metacognitie. Metacognitie is de mogelijkheid om kennis te
VA
hebben over je eigen kennis en na te denken over je eigen denken.
Kernkwadranten - Ofman 1
6.3
Je kernkwaliteit is een specifieke eigenschap van je. Je vindt die eigenschap bij jezelf vanzelfsprekend en verwacht die vaak ook bij anderen terug te vinden. Het is vaak ook een eigenschap die anderen in jou waarderen.
2
Je kernwaliteit kan echter ook ‘doorschieten’. Je hebt die kwaliteit dan ‘te sterk’ of ‘te veel’. Dat noemen we je valkuil. Als je zelf over die eigenschap spreekt, zul je geneigd zijn om die te rechtvaardigen en ook bij anderen zul je die sneller door de vingers zien. Maar iemand anders zal jou eerder verwijten: ‘Je bent veel te …’
Je uitdaging is het tegenovergestelde van je valkuil. Ze vormt doorgaans een goede aanvulling op je eigen
©
3
kernkwaliteit. Het is een eigenschap die je bij jezelf mist en bewondert in een ander. Een ander zal je deze eigenschap toewensen of ze aanreiken als goede raad. Tot slot is er nog je allergie. Net zoals je kernkwaliteit kan doorschieten in je valkuil, kan je uitdaging doorschieten in je allergie. Het is een eigenschap die je absoluut niet wilt zien bij jezelf en die jou ergert bij iemand anders. Anderen zullen je aanraden deze, voor jou vervelende, eigenschap te relativeren.
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
4
239
Feedback en zelfrepresentatie
6.4
In relaties betekent feedback of terugkoppeling dat je van de ander een (kritische) reactie krijgt op je gedrag, functioneren of eigenschappen. Bij een compliment speken we over positieve feedback. Bij kritiek spreken we over negatieve feedback. Feedback kan erop gericht zijn ons gedrag in een bepaalde richting te sturen. Maar we kunnen ook zelf feedback vragen om meer over onszelf te weten te komen in een bepaalde relatie of situatie. Hoe anderen ons zien wordt mee beïnvloed door hoe wij onszelf tonen aan anderen. Dat noemen we zelfrepresentatie: hoe we ons ‘presenteren’ aan anderen. Hoe we ons tonen aan anderen heeft te maken met
Het Johari-venster
IN
wie die andere is en in welke situatie we ons bevinden. 6.5
Het Johari-venster is een methode om in kaart te brengen welke stukken van jezelf zichtbaar of gekend zijn voor anderen en jezelf. Het duidt ook aan over wat er wel en niet gecommuniceerd wordt of kan worden. Het Johari-venster heeft vier kwadranten:
Onbekend bij jezelf
N
Bekend bij de andere
Bekend bij jezelf
Onbekend bij de andere
VA
open ruimte
verborgen gebied
blinde vlek
onbekend gebied
©
De open ruimte staat voor gedrag, gevoelens en motieven die bij beiden bekend zijn. Hier kan over worden gecommuniceerd.
De blinde vlek is wel bekend bij anderen, maar niet bij jezelf. Anderen zullen soms hun gedrag daaraan
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
aanpassen, maar voor jou zal dan moeilijk te begrijpen zijn waarom de ander dat doet.
240
Het verborgen gebied houden mensen bewust verborgen voor anderen. Hier kunnen we goede redenen voor hebben. Het onbekende gebied is zowel voor jezelf als voor anderen onbekend en daarmee geen onderwerp van communicatie. Aangezien het onbekend en onbewust is, kan er niet rechtstreeks over worden gecommuniceerd.
Axenroos
6.6
De axenroos is een methode om te kijken hoe wij ons tegenover anderen gedragen en hoe wij met hen communiceren en in interactie gaan. De axenroos is onderverdeeld in drie zones met elk twee grote gebieden:
2
3
Harmonieus (samen) -
Geven: leiden, zorgen, zich tonen
-
Aannemen: opkijken, genieten, volgen
Conflicteus (tegen elkaar) -
Weerstaan
-
Aanvechten
Afstandelijk -
Lossen
-
Houden
IN
1
Geven en aannemen worden, zoals je ziet, elk nog eens onderverdeeld in drie delen. Zo komen we uiteindelijk
tot tien omgangs- en communicatievormen. Elke vorm wordt voorgesteld als een dier dat aan een typisch gedrag
N
verbonden is. Elke manier van omgaan met een ander is dus in principe goed. Verschillende situaties vereisen van ons immers verschillende manieren om met mensen om te gaan. Maar je kunt elk gedrag ook te veel of te weinig doen. Dan
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
VA
wordt het een probleem.
241
Bordschema
ZELFKENNIS
De kaart is niet het landschap.
Kan het? Wat heb je eraan?
cognitief sociaal
Hoe?
emotioneel …
feedback
➜ reflectie ➜ metacognitie
interactie
IN
introspectie
kernkwadranten – Ofman
Johari-venster – Luft en Ingham
axenroos – Cuvelier (→ Leary)
—
kernkwaliteit
—
open ruimte
—
—
valkuil
—
blinde vlek
•
geven
—
uitdaging
—
verborgen gebied
•
aannemen
—
allergie
—
onbekend gebied
N
—
THEMA 3 HOOFDSTUK 6
©
VA
—
242
harmonieus
conflictueus •
aanvechten
•
weerstaan
afstandelijk •
houden
•
lossen
4
IN
THEMA
THEMA 4
©
VA
N
HEDENDAAGSE SAMENLEVINGEN
243
HOOFDSTUK 7
M
IJN CULTURELE IDENTITEIT
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Cultuur vormt de inhoud van het samenleven. In dit hoofdstuk bekijk je kritisch hoe wij het begrip ‘cultuur’ gebruiken in onze dagelijkse taal en hoe sociologen dit gebruiken. Je past het begrip ‘cultuur’
IN
toe in de meest beperkte betekenis in de omgangstaal én zoals de sociologen dit doen. Je beoordeelt
diverse cultuurcomponenten in je omgeving: kennis, waarden, normen, symbolen en rituelen. Je past de begrippen ‘dominante cultuur’, ‘subcultuur’ en ‘tegencultuur’ toe op hedendaagse samenlevingen.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik onderzoek of mijn gedrag aantoont tot welke culturele groep ik behoor.
N
Ik maak een onderscheid tussen het begrip ‘cultuur’ zoals het in de omgangstaal gebruikt wordt enerzijds en zoals het in de sociologie gebruikt wordt anderzijds. Ik zoek uit welke kenmerken typisch zijn voor westerse en niet-westerse culturen. Ik ontleed de cultuur van een samenleving in de cultuurcomponenten: kennis, waarden en normen, symbolen en rituelen.
VA
Ik bepaal wat in een samenleving de dominante cultuur, de subculturen en de tegenculturen zijn.
BEGRIPPEN
cultuur: in de omgangstaal en in de sociologie – cultuurcomponenten: waarden, normen, symbolen,
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
rituelen, tradities, kennis – dominante cultuur – subcultuur – tegencultuur
244
INTRO Brood wordt altijd gemaakt van deeg, water en bloem, maar het resultaat verschilt van land tot land. Brood geeft een eigen culturele identiteit aan een land en vertelt veel over de plaats waar het gemaakt werd, de cultuur waar het deel van uitmaakt en de mensen die het eten. Zo zijn Vlamingen het meest verlekkerd op bruin brood en eet men in Wallonië liever wit brood.
het wordt zelden belegd. Belegde baguettes zijn voor
IN
De Fransen gaan op een heel bijzondere manier met hun brood om. Het staat steeds op tafel, maar
toeristen of noodgevallen. Brood is voor de Fransen een echt bijgerecht, van het voorgerecht tot de kaas.
Typisch Duits is dan weer de mengeling van rogge en tarwe. Door de rogge krijgt het brood een volle, zure smaak. De broden worden op een afstand van elkaar in de oven gelegd. Zo krijgen ze hun knapperige korst. In
Duitsland wordt brood wel altijd met beleg gegeten. De Duitsers zouden de meeste soorten brood hebben en zijn dan ook bijzonder fier op hun broodcultuur.
Het respect dat Italianen voor brood hebben, blijkt uit de zegswijze buono come il pane, wat letterlijk wilt
1
N
zeggen ‘zo goed als brood’ en betekent dat iemand een bijzonder goed mens is.
Uit het woord ‘eetcultuur’ kunnen we afleiden dat eten tot de cultuur van een volk behoort. Welke gerechten behoren tot jouw eetcultuur? Zijn daar ook gerechten bij die je op speciale dagen eet?
VA
2
In veel culturen spelen brood en gebak een hoofdrol tijdens religieuze feesten. Welke voorbeelden kun je hiervan geven?
©
Bekijk via de link bij het onlinelesmateriaal de foto's van gezinnen die poseren met hun voedsel. Herken je culturele verschillen in de eetgewoonten? Wat zeggen deze beelden over de cultuur van het land waar de foto’s genomen zijn?
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
3
245
Good to know Hungry Planet Beelden zeggen soms meer dan woorden. De Californische fotograaf Peter Menzel maakte samen met zijn vrouw en journaliste Faith D’Aluisio foto’s van 35 gezinnen in 26 verschillende landen. De foto’s verschenen in het boek Hungry Planet. What the world eats (2007). Ze tonen wat mensen in een week eten en hoeveel ze eraan uitgeven. Het zijn mooie foto’s die ook duidelijk aantonen hoe ongelijk voedsel in de wereld is verdeeld. Zo is de foto van de familie Aboubakar getrokken in een vluchtelingenkamp in Tsjaad. Hun wekelijkse voeding kost 1,3 dollar. De Britse familie Bainton staat op de foto met een voedselvoorraad ter waarde van 253,15 dollar. Dat bedrag is inclusief het eten voor de hond en de kat van het gezin. De Turkse familie Celik heeft een rekening van 145,28
4
IN
dollar.
Welke culturele verschillen zijn er in de eetgewoonten binnen de klas?
BREINBREKER
In dit hoofdstuk zul je in drie stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
N
“Hoe kunnen anderen aan mijn gedrag zien tot welke sociale en culturele groepen ik behoor?”
Forum
Wat betekent cultuur eigenlijk voor jou? Noteer een tiental woorden die volgens jou met onderstaande
VA
culturen te maken hebben.
westerse cultuur
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
‘vreemde’ cultuur
246
thuiscultuur
Cultuur
Arabische cultuur
jongerencultuur
schoolcultuur
PARCOURS STAP 1
Cultuur: een begrip uit de omgangstaal of de sociologie?
Wat betekent het woord ‘cultuur’ eigenlijk? Het schoolreglement spreekt van ‘onze schoolcultuur’, de leraar kunstbeschouwing zegt dat jullie ‘aan cultuur doen’ en in de krant lees je ‘er heerst in onze ploeg een cultuur om elkaar te
1
IN
steunen en toch kritisch te zijn voor de andere ploegleden.’ Kun jij nog volgen?
Het begrip ‘cultuur’ kent duidelijk verschillende betekenissen. In de omgangstaal bedoelen we met
‘cultuur’ allerlei kunstvormen, maar in de sociologische betekenis is cultuur het geheel van gewoonten en gebruiken binnen een samenleving.
Wordt in de onderstaande voorbeelden ‘cultuur’ gebruikt als sociologisch begrip of als begrip in de omgangstaal? Kruis bij elk voorbeeld aan wat past. a
In de bijlagen van kranten zie je het woord
‘cultuur’ vaak opduiken in combinatie met een
N
ander begrip, zoals in ‘kunst en cultuur’, ‘cultuur en media’ of ‘cultuur en lifestyle’.
cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal b
In een reisgids vind je bij elke streek
VA
een overzicht van het aanwezige
cultuurpatrimonium. Het gaat dan om de
beelden, schilderijen, kunstvoorwerpen en
gebouwen die je zeker gezien moet hebben. cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal
c
Sommige bedrijven bieden hun werknemers wekelijks een fruitmand aan en richten een
fitnessruimte in om een gezonde bedrijfscultuur te bevorderen.
©
cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal
In culturele centra is er elk seizoen een nieuw en gevarieerd aanbod van muziek, ballet, theater, opera ... cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
d
247
e
In een mannencultuur zal een prestatiewaardering altijd gebaseerd zijn op een waardesysteem gecreëerd door mannen en gedefinieerd door mannelijke normen. Zo ontstaan vooroordelen die typisch machogedrag in stand houden. cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal
f
Als het schoolreglement vooral de nadruk legt
IN
op verwachtingen en niet zo zeer op straffen, dan heerst er een cultuur van vertrouwen in die school. cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal g
In het Rijksmuseum in Amsterdam kun je
verschillende schilderijen uit de Gouden Eeuw bewonderen. cultuur als sociologisch begrip
h
N
cultuur in de omgangstaal Het Alhambra in Granada is een middeleeuws paleis dat onder andere vanwege de fijn
uitgevoerde islamitische kunst horden toeristen aantrekt.
cultuur als sociologisch begrip
VA
cultuur in de omgangstaal
i
In Japan is het bij het eten van noedels
volkomen normaal om slurpachtige geluiden te
maken. Door de noedels naar binnen te slurpen, versterk je hun smaak. Je kunt ook sneller eten, omdat het voedsel sneller afkoelt in je mond. cultuur als sociologisch begrip cultuur in de omgangstaal
j
Het boek Kwestie van konijnen beantwoordt
©
vragen over alledaagse rituelen zoals ‘Waarom zetten mensen een kerstboom in huis? Waar komen aprilvissen vandaan? Waarom eten we popcorn in de cinema?’
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
cultuur als sociologisch begrip
248
cultuur in de omgangstaal
VIP De westerse cultuur heeft haar historische oorsprong in West-Europa, maar heeft zich door kolonisatie, handel en massamedia verder verspreid. Ook Noord-Amerika, Nieuw-Zeeland en Australië worden tot de westerse cultuur gerekend. De Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington (1927-2008) schreef in 1996 het boek Botsende beschavingen waarin hij aangaf dat de culturele en religieuze identiteit van mensen de belangrijkste bron van conflicten werd in de periode na de Koude Oorlog, na 1990 dus. Huntington verdeelde de wereld in negen ‘hoofdbeschavingen’. Die
IN
beschavingen kunnen bestaan uit staten maar ook uit sociale groepen (zoals
etnische en religieuze minderheden). De belangrijkste religie in een gebied lijkt het hoofdcriterium te zijn bij zijn classificatie, maar in sommige gevallen zijn geografische nabijheid en taalverbanden ook belangrijk.
Een kaart van de verschillende beschavingen gebaseerd op het werk
VA
N
van Huntington:
Turks
Boeddhistisch
Orthodox
Hindoeïstisch
Sub-Sahara
Latijns-Amerikaans
Oost-Aziatisch
Afrikaans
Islamitisch
Japans
Ethiopisch
Ga zelf op cultureel onderzoek!
Maak een collage van westerse en niet-westerse cultuuruitingen. 1→ Zoek vijf afbeeldingen van westerse cultuuruitingen en vijf afbeeldingen van verschillende nietwesterse cultuuruitingen.
2→ Geef telkens aan naar welke cultuuruiting (eten, wonen, begroeten, muziek …) de afbeelding verwijst.
3→ Maak een mooie collage van je materiaal op papier of in een digitale toepassing naar keuze. Ga naar het onlinelesmateriaal voor enkele voorbeelden van digitale toepassingen. Voorzie elke afbeelding van een correcte bronvermelding.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
a
©
2
Westers
249
b
Maak een portfolio met artikels over een niet-westerse cultuur. 1→ Zoek minstens vijf artikels waarin verschillende cultuuruitingen aan bod komen. 2→ Stel een literatuurverslag op met samenvattingen van de artikels. Geef daarin met voorbeelden uit de teksten aan over welke cultuuruiting het gaat (eten, wonen, begroeten, muziek …). 3→ Vergeet ook niet om van elk artikel een correcte bronvermelding te geven.
c
Zoek een muziekfragment waarin een niet-westers muziekinstrument te horen is. Zoek een
d
—
Muziekinstrument:
—
Cultuur:
Zoek een filmpje van een niet-westerse cultuuruiting. Geef aan over welke cultuuruiting en welke cultuur het gaat.
3
IN
afbeelding van het instrument en geef aan in welke cultuur het instrument bespeeld wordt.
—
Cultuuruiting:
—
Cultuur:
Stel dat je in India was geboren, welke culturele kenmerken zou je dan met je landgenoten in India delen?
VA
N
Zoek afbeeldingen en maak een digitaal prikbord om deze vraag te beantwoorden.
4
De islamitische en westerse beschavingen zijn niet zo verschillend. Lees de onderstaande tekst en
beantwoord de vraag.
Koffie komt oorspronkelijk uit Ethiopië, werd in de middeleeuwen verbouwd in Jemen en
©
vanaf de 15de eeuw werd het verspreid in het Ottomaanse Rijk. Vanaf het begin van de 17de eeuw was koffie ook te vinden in Europa. Handelaars die er tijdens hun reizen naar het Oosten van proefden, verspreidden de koffie in onze gebieden. Wanneer Soleiman Aga, de ambassadeur van de sultan bij Lodewijk XIV, in 1669 zijn gasten koffie aanbiedt, begint men
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
aan het hof in Parijs met veel enthousiasme koffie
250
te drinken. Kort daarna worden in de grote Europese steden de eerste cafés geopend. Het werden sociale ontmoetingsplaatsen. Net zoals in Constantinopel wordt het cafébezoek deel van een levensstijl. Bron: Expo Islam dit is ook onze geschiedenis. Europa en zijn islamitische erfenis, 2017
Koffie behoort tot de Ottomaanse erfenis en ‘suiker’ komt van de Arabische term ‘sukkar’. Kun je nog met andere voorbeelden aantonen dat de islamitische en westerse beschaving niet zo verschillend zijn? Wat hebben die beschavingen nog gemeenschappelijk? Zoek indien nodig informatie op het internet.
Het begrip ‘cultuur’
7.1
In de omgangstaal wordt het woord cultuur vooral gebruikt om vormen van kunst aan
IN
te duiden. Vormen van cultuur die onder deze definitie vallen, zijn dan kunst, literatuur,
architectuur, theater en andere kunstmanifestaties. Die zijn niet altijd voor een breed publiek toegankelijk, omdat ze vaak wat voorkennis of een inspanning vragen om ze te kunnen
begrijpen of waarderen. In de omgangstaal worden met ‘cultuur’ dus doorgaans alle vormen van kunst en kunstmanifestaties bedoeld.
Cultuur kan echter ook een bredere betekenis hebben. In de sociologie omvat ‘cultuur’
alles wat te maken heeft met wat de mens in de loop van de tijd voortbrengt en overdraagt. We spreken van ‘cultuur’ als een sociologisch begrip wanneer het gaat om kennis, ideeën, technieken, zeden, gewoonten, gedragingen, rituelen, tradities, waarden, normen en
N
symbolen … die een groep mensen deelt en doorgeeft. Zodra er sprake is van een groep mensen, is er sprake van cultuur. Omdat de cultuur van een groep wordt doorgegeven van generatie op generatie, is cultuur bijgevolg aangeleerd. Dit wordt aangeduid met de Engelse term ‘nurture’, wat verwijst naar een proces van aanleren.
VA
Cultuurvorming kan zich afspelen op het macroniveau (beschavingen, nationale culturen, regionale culturen, de cultuur van een generatie, de cultuur van een samenleving), maar ook op het mesoniveau (de cultuur van een sekse, de cultuur van een sociale klasse, de cultuur van een bedrijf of een organisatie).
Cultuur omvat alles wat in de loop van de tijd door de mens werd gecreëerd. We kunnen een onderscheid maken tussen: —
de materiële cultuur (alles wat in stoffelijke vorm kan worden vastgelegd, de zogenaamde culturele artefacten);
—
de immateriële cultuur (de manier waarop groepen mensen handelen en denken, hun waarden en normen).
Deze brede definitie van cultuur houdt ook het leefbaar maken van het landschap in door het
©
in cultuur te brengen. In die zin is cultuur (door de mensen gecreëerd) het tegengestelde van
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
natuur (wat al bestond voor het menselijk ingrijpen).
251
5
De leden van een groep onderscheiden zich van de leden van een andere groep door hun cultuur op vlak van taal, gebruiken, bereiding van voedsel, omgaan met elkaar … Plaats de letter van de onderstaande beschrijvingen bij de juiste afbeelding. a
De bindi op het voorhoofd van Indiase vrouwen is een lichaamsversiering die het spirituele derde oog (ajnamet) symboliseert. Het woord ‘bindi’ is Hindi voor ‘druppel’ of ‘stip’. De decoratie wordt gedragen omdat men gelooft dat het vrouwen en hun echtgenoten zal beschermen.
b
Geisha’s staan bekend om hun witte gezicht. Japanse vrouwen maken al ruim 1 500 jaar hun gezicht wit om aan te geven dat ze een vrouw van stand zijn. Met krijt, kalk, cyanide, rijstpoeder of gedroogde uitwerpselen van nachtegalen beschilderden de vrouwen hun gezicht. Hoe witter de make-up, hoe op haar huid.
c
IN
hoger de stand: een witte vrouw hoefde immers niet buiten te werken en kreeg dus weinig zonlicht Tijdens het Suikerfeest kleuren moslima’s hun handen vaak oranje met henna. Over de hele
wereld nemen moslims deel aan de ramadan, een periode waarin er gevast wordt tussen de fajr
(ochtendgebed) en maghrib (avondgebed). De ramadan is een traditionele periode van tolerantie,
liefdadigheid, verbroedering en bezinning waarin mensen extra vrijgevig en verdraagzaam zijn. Na
de ramadan volgt Ied-al-Fitr: het Suikerfeest. Het is traditie dat familie en vrienden samenkomen om gezellig te tafelen. Er wordt veel zoetigheid gegeten: vandaar de naam ‘Suikerfeest’. d
De rituele krijgsdans van de Maori maakt deel uit van de culturele traditie van Nieuw-Zeeland. De
dans wordt meestal uitgevoerd door een groep mannen en heeft als bedoeling de Maorigoden gunstig te stemmen. Traditioneel werd de haka uitgevoerd ter verwelkoming van andere stammen of om zich
N
op te maken voor veldslagen. Het rugbyteam van Nieuw-Zeeland heeft de haka populair gemaakt. e
Wanneer een jongen in Papoea-Nieuw-Guinea volwassen wordt, brengt een stamlid met een scherpe bamboestok sneetjes aan over het hele lichaam van de jongen. De littekens die overblijven, lijken het resultaat van een krokodillenbeet. Zo wordt verwezen naar de overlevering dat de stam afstamt van krokodillen.
f
In de westerse wereld geldt zwart als de rouwkleur, maar elders in de wereld gelden soms andere
VA
rouwkleuren. Zo is in Japan, China en tal van landen in Zuidoost-Azië wit de kleur voor rouwbetoon.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
Door zwart te dragen toont men in die landen juist vreugde.
252
Good to know Inheemse volken zijn de oorspronkelijke bewoners van een grondgebied. Ze behoren tot een land door geboorte, niet door migratie. Inheemse volken leven vaak dicht bij de natuur en afgezonderd. Daardoor zijn ze vrij onzichtbaar. Toch gaat het over grote groepen mensen. De schatting is dat er zo’n 350 miljoen mensen tot inheemse volken behoren, wat neerkomt op vijf procent van de totale wereldbevolking. De situatie van inheemse volken is moeilijk. Ze worden ook wel inboorlingen, inlanders, aborigines, native people of first people genoemd. In contacten met onze westerse wereld blijkt dat hun manier van leven vaak slecht aansluit op de westerse samenleving. Dit zorgt regelmatig voor conflicten over rechten en plichten.
IN
Er zijn internationale afspraken gemaakt waarin staat dat deze volken rechten hebben met betrekking tot hun voorvaderlijk gebied en naar eigen inzicht mogen leven, maar deze worden vaak niet nageleefd. Hun
land wordt vaak toch door nationale regeringen opgeëist en het leefgebied wordt verstoord. Daarom is het
belangrijk dat de samenwerkingsverbanden met de inheemse volken verstevigd worden, zodat hun cultuur wordt beschermd en gerespecteerd.
In Europa zijn onder andere de Saami in Scandinavië en de Basken ten westen van de Pyreneeën inheemse volken. In Amerika heb je onder meer de Inuïts, de Navajo, de Mayo,
de Yaqi, de Yacateken, de Inca’s en nog vele, vele anderen.
N
In Azië zijn de inheemse volken het talrijkst. Daar leeft
ongeveer 70 procent van alle volken die als inheems worden aangeduid, zoals de Tibetanen, Ainu, Adivasi, Qashquai …
om er maar enkele te noemen. De inheemse bevolking van Australië zijn de Aboriginals. In Afrika zijn de inheemse
volken moeilijker om aan te duiden. Toch zijn er daar enkele
VA
stammen die zeker bekend staan als inheems, onder andere de Berbers en de pygmeeën.
Mensen reizen om andere culturen te leren kennen en te beleven. Vaak brengen ze een voorwerp mee naar huis dat ze mooi of boeiend vinden als herinnering aan die reis. a
Ga thuis of bij familie en vrienden op zoek naar een voorwerp uit een andere cultuur en breng het Stel het voor en vertel het verhaal van dat voorwerp aan je klasgenoten.
c
Je kunt in de klas ook een tentoonstelling organiseren met de verschillende voorwerpen.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
mee naar de klas.
b
©
6
253
7
Interview je moeder, je vader of een ouder van iemand anders om zijn of haar culturele identiteit te weten te komen. Welke kenmerkende, culturele aspecten kun je herkennen in hun gedrag? a
Maak voor je aan het interview begint een lijst met mogelijke topics en vragen. Je wilt door het interview te weten komen met welke groepen in de samenleving de geïnterviewde zich identificeert, welke ideeën en opvattingen het gedrag van de geïnterviewde bepalen, wat voor hem of haar culturele identiteit is ...
b
Schrijf op basis van de antwoorden tijdens het interview een antwoord op de onderzoeksvraag uit de opgave.
IN
Kenmerkend voor een cultuur is haar vanzelfsprekendheid
Cultuurverschillen beschrijven en vergelijken is moeilijk, omdat er altijd een zekere
vooringenomenheid is van degene die de beschrijving geeft. Je vertrekt namelijk altijd vanuit je eigen cultuur. Meestal zijn we ons ook niet bewust van de eigenheid van onze cultuur. Pas
wanneer we geconfronteerd worden met een andere cultuur, worden we ons bewust van
het specifieke aan onze eigen cultuur. Soms leidt de confrontatie tussen de eigen cultuur en
N
andere culturen ertoe dat de eigen cultuur als superieur wordt aanzien. De leden van een groep onderscheiden zich van de leden van een andere groep door hun cultuur op vlak van gebruiken, taal, bereiding van voedsel, omgaan met elkaar … Emoties zoals vreugde en verdriet behoren tot de menselijke natuur. Hoe een groep die emoties uit, is cultureel bepaald door de groep waartoe je behoort. Ook hoe jij omgaat met
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
emoties wordt bepaald door de cultuur van de groep waartoe je behoort.
254
7.2
STAP 2
Welke sociologische componenten kenmerken een cultuur?
Heb je dat ook, dat ouderen je een ‘gebrek aan manieren’ verwijten? Oké, hun manieren, maar hun manieren zijn niet altijd die van ons! Lees de tekst over Jay Shells. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
IN
1
KUNSTENAAR MAAKT EIGENZINNIGE VERKEERSBORDEN
Jason Shelowitz uit New York, ook wel bekend als kunstenaar
Jay Shells, denkt aan de verkeersveiligheid in zijn thuisstad. Hij
ontwierp zelfs enkele nieuwe verkeersborden, passend bij deze moderne tijden. 'Let op als je wandelt, je Facebook-status kan
wachten' of 'Trek je broek op, niemand wilt je ondergoed zien' zijn enkele van zijn slogans.
VA
N
Bron: De Standaard
a
Aan welk gedrag stoort Jay Shells zich?
©
Aan welke gedragingen van anderen in het openbaar stoor jij je het meest?
c
Wat vind je van de aanpak van Jay Shells om bepaalde gedragsregels duidelijk te maken?
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
b
255
d
Zou deze aanpak op jouw school ook werken?
2
Waarden gaan over wat een groep of een samenleving belangrijk vindt. a
Organisaties als Amnesty International dragen bepaalde waarden hoog in het vaandel. 1→ Welke waarden zijn voor Amnesty International belangrijk? Denk eerst zelf na, raadpleeg daarna
IN
de website van Amnesty International Vlaanderen.
2→ Welke waarde komt er voor Amnesty International op de eerste plaats? b
Welke waarden zijn voor jou persoonlijk belangrijk?
N
1→ Maak een top 5.
LIJST VAN WAARDEN
gerechtigheid
netheid
beleefdheid
gevoeligheid
nieuwheid
behulpzaamheid
groei
onafhankelijkheid
bescheidenheid
gulheid
ondernemendheid
betrokkenheid
hartstocht
oorspronkelijkheid
creativiteit
humor
oprechtheid
dapperheid
innerlijke rust
openheid
discipline
integriteit
orde
doorzettingsvermogen
inzicht
persoonlijke groei
echtheid
leiderschap
plezier
ecologisch leven
leren
positiviteit
eerlijkheid
liefde
prestatie
eenvoud
loyaliteit
rechtvaardigheid
erkenning
macht
respect
expressie
mededogen
samenleving
bescheidenheid
naastenliefde
schoonheid
geduld
natuur
sensatie
genot
nederigheid
speelsheid
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
authenticiteit
256
vaderlandsliefde
waarheid
spontaniteit
verantwoordelijkheid
wijsheid
stabiliteit
verdraagzaamheid
zachtmoedigheid
status
verscheidenheid
zelfbeheersing
tolerantie
volmaaktheid
zorgvuldigheid
traditie
vriendelijkheid
zorgzaamheid
trouw
vriendschap
uitmuntendheid
vrijheid
IN
spiritualiteit
2→ Vergelijk jouw top 5 met de waarden van de klas.
3→ Ga in discussie met je klasgenoten om jouw top 5 te verdedigen.
4→ Zoek op internet bij elke door jou gekozen waarde een passende foto. —
Voorzie elke foto van een bijschrift waarin je verduidelijkt waarom je precies deze foto hebt gekozen.
Voorzie elke afbeelding van een correcte bronvermelding.
—
Maak hiervan een collage op papier of digitaal die je kort voorstelt in klas.
N
3
—
Normen zijn ongeschreven gedragsregels waar je je in het dagelijks leven naar gedraagt. Meestal vind je normen volstrekt logisch en vanzelfsprekend. Ga maar na hoe je in de onderstaande situaties zou handelen. Welke waarden plaats je bij de genoemde normen? Wat doe je als de trein aankomt?
VA
a
Waarde:
b
Er staat een lange rij voor de kassa …
Waarde:
c
Je bent het niet eens met iemand …
©
Waarde: Je hebt een lief, dus …
Waarde:
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
d
257
e
Je opent de deur en gaat naar binnen. Er komt nog iemand achter jou, dus … Waarde:
f
Hoe spreek je iemand aan die ouder is dan jij? Waarde: Wanneer iemand iets in vertrouwen aan jou verteld heeft, dan … Waarde:
h
Als je iets doet, dan … Waarde:
i
IN
g
Je hebt iets gestolen en de winkelier heeft je betrapt, dus …
N
Waarde: j
Wanneer je aan iemand voorgesteld wordt, dan …
VA
Waarde:
4
Met een symbool kun je een abstract begrip op een eenvoudige manier verbeelden. Zo zijn de badges en
schouderlinten belangrijke en betekenisvolle symbolen bij jeugdbewegingen. a
Ben jij lid van een jeugdbeweging?
Welke badges hangen er op jouw uniform?
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
258
b
Godsdiensten over de hele wereld gebruiken symbolen. Waar staan onderstaande religieuze
N
c
IN
symbolen voor?
Het zelfportret van David Bailly (1584-1657) toont verschillende symbolen die de tijdelijkheid van het
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
aardse leven symboliseren. Welke voorwerpen staan symbool voor de vergankelijkheid van het leven?
259
d
Wat stelt het onderstaande symbool voor en voor welke waarden staat het? Symbool: Waarden:
e
Noteer het symbool voor Venus en Mars, of vrouw en man. Geef zelf nog drie voorbeelden van symbolen.
VIP
IN
f
Volgens de Amerikaanse sociologe Lyn White Miles (°1944) bestaat het
fundamentele verschil tussen mens en dier in het gebruik van symbolen. White deed onder meer onderzoek naar de verschillende vormen van communicatie
N
tussen mensapen. Zo probeerde ze bij haar experimenten gebarentaal te leren aan mensapen.
De orang-oetan Chantek behoorde tot de bewoners van Zoo Atlanta, maar verbleef in een eigen verblijf in de buurt van de dierentuin. Hij groeide op in een woning met Miles, die hem van 1978 (toen negen maanden oud) tot
VA
1986 opvoedde als een menselijk kind. Chanteks naam is afgeleid van cantik (uitgesproken als tjantik), wat lieflijk of mooi in het Maleis en Indonesisch betekent. Chantek overleed in 2017 op de leeftijd van 39 jaar. Miles leerde Chantek communiceren met mensen door het gebruik van meer dan 150 tekens uit de gebarentaal. Bovendien bleek Chantek in staat zelf gebaren te
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
verzinnen.
260
5
Rituelen en tradities geven op uiteenlopende manieren uiting aan culturen. Wanneer mensen eenzelfde ritueel uitvoeren, schept dat een gemeenschapsgevoel. a
Duid aan of de onderstaande afbeeldingen rituelen of tradities voorstellen en leg uit waarom. ritueel traditie
IN
ritueel
traditie
N
ritueel
traditie
ritueel
traditie
ritueel
traditie
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
261
ritueel traditie ritueel
IN
traditie
ritueel
traditie
N
b
Rituelen leiden tot tradities. Ze kunnen doorheen de tijd veranderen, in vraag gesteld worden of een
VA
andere uitingsvorm krijgen. De onderstaande afbeeldingen illustreren dat.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
1→ Geef aan hoe en waarom rituelen veranderen. Betrek de afbeeldingen in je antwoord.
262
vrouwenbesnijdenis
kruisje voor het slapengaan
vrouwenbesnijdenis
studentendoop
afscheidsrituelen
2→ Geef een voorbeeld van een nieuw ritueel in onze samenleving. 3→ Postkaartjes sturen was vroeger een vaste traditie op kamp of op vakantie. Nu doet niemand dat
IN
nog, of wel?
4→ Geef zelf nog een voorbeeld van een traditie die verdwenen is of dreigt te verdwijnen.
Een samenleving wilt kennis bewaren en doorgeven. a
N
6
In de jaren 1950 en 1960 werden heel veel keukenspullen en keukentoestellen uitgevonden zoals de wasmachine, de mixer of de diepvriezer. Beluister het interview met Els Veraverbeke van het Huis van Alijn via het onlinelesmateriaal. Ze vertelt over twee ‘keukenuitvindingen’ van Belgische makelij.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
Over welke toestellen heeft ze het en waarvoor dienen ze?
263
b
De lijst met immaterieel erfgoed in Vlaanderen is lang. Processies, de frietkotcultuur tot zelfs het
1→ Wat is immaterieel erfgoed?
IN
hanenzetten is beschermd.
2→ Bekijk de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal om meer te weten te komen over immaterieel
N
erfgoed.
3→ Over welke vormen van immaterieel erfgoed hebben we het hier? —
Het is nu een zeldzame hobby geworden, maar het gebeurt nog steeds. Je kunt landen verzamelen, een type of een serie, een thema of je toespitsen op een specifieke reeks of
VA
een bepaalde periode.
—
Het is een typische kusttraditie tijdens de zomermaanden. De traditie lijkt zich te beperken tot de Belgische kustlijn en wordt enkel op het strand uitgeoefend. Je betaalt met een
©
specifieke soort van schelpjes.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
—
264
Het is een wedstrijd met houten blokjes van 1 cm op 1 cm, die in een raamwerk gepind staan, op een 14 meter hoge mast, ook wel ‘boom’ genoemd.
—
In de week voor 11 november verwelkomen heel wat jongens en meisjes in de Westhoek deze goedheiligman door mee te lopen in een stoet.
—
Het is een bron van trots voor Antwerpenaren, ‘het moet klinken, maar mag niet blinken’. Het is ‘een slag rond uw oren, een citroen op uw smoel, een peer tegen uw appel’. Die beeldspraak maakt het uniek.
Cultuurcomponenten
IN
7.3
Elke cultuur heeft zijn eigen cultuurcomponenten: waarden, normen, symbolen, rituelen en kennis.
Waarden geven richting aan het handelen en het gedrag van mensen. Ze beïnvloeden voor een groot deel ons gedrag. Ze zijn het hart van onze cultuur. Waarden gaan over wat een groep belangrijk vindt. Het zijn algemene en abstracte begrippen die de basis vormen van
N
onze samenleving. Ze worden meestal met één woord aangeduid. Waarden geven aan wat goed en slecht is, wat mooi en lelijk is, wat normaal en abnormaal is, wat natuurlijk en tegennatuurlijk is … Waarden en normen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en bepalen grotendeels wat we dagdagelijks doen en laten. In de westerse samenleving zijn democratie, vrijheid, gelijkheid en vooruitgang belangrijke waarden. Waarden krijgen een concrete toepassing in normen en recht. Het zijn concrete richtlijnen voor het dagelijks
VA
handelen. Als de waarde eerlijkheid is, dan is de norm dat je niet steelt. Symbolen drukken gevoelens, ervaringen en voorkeuren uit die belangrijk zijn voor een groep. Alleen de leden van de groep begrijpen de betekenis van deze symbolen. Symbolen kunnen relatief makkelijk veranderen. Woorden, gebaren, afbeeldingen, voorwerpen, kleding, haardracht … zijn culturele symbolen. Je moet Amerikaan zijn om de groet aan de vlag goed te begrijpen of jood om het belang van het dragen van een keppeltje te verstaan. Om betekenissen te kunnen delen met elkaar, is communicatie nodig. Die gebeurt via taal: een geheel van symbolen en tekens die op een oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden.
©
Rituelen en tradities zijn collectieve activiteiten die essentieel zijn op het sociale vlak om de groepsbanden, groepswaarden en normen te versterken. Veel rituelen zijn religieus of liturgisch gebonden, zoals het doopsel of begrafenisrituelen. Het geven van een totemnaam is een van de belangrijkste rituelen binnen de scouting. Een totem is de naam van een dier heeft afgelegd. Sommige mensen volgen ook een ritueel bij het opstaan. Ze doen elke ochtend dezelfde betekenisloze handelingen, maar door de dagelijkse herhaling wordt het een soort ochtendritueel. Kaartjes versturen was bijvoorbeeld een vaste traditie op vakantie. Nu doet niemand dat nog. Waarom zou je ook? Tegenwoordig posten mensen hun vakantiegroeten à la minute op Facebook, inclusief foto's van de hotelkamer, uitgelaten kinderen in het zwembad, pittoreske dorpjes en befaamde ruïnes. Je hoeft de moeite niet meer te doen om twintig
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
met dezelfde eigenschappen als de scout die de totem krijgt nadat zij of hij een aantal proeven
265
kaartjes vol te pennen en een postbus te vinden. Een druk op de knop volstaat en je bereikt er meteen een veelvoud van je al dan niet virtuele vrienden mee. Rituelen en tradities hebben een verbindend aspect. Wanneer de mensen in grotere groepen gaan samenleven, neemt het aantal rituelen toe. Bepaalde handelingen scheppen of versterken een gevoel van samenhorigheid en een gedeeld waardenkader. Rituelen zijn meer dan tradities. Mensen zijn gehecht aan rituelen omdat ze op een speciale manier ook gehecht zijn aan de mensen met wie ze de rituelen delen. Wanneer tradities of rituelen verdwijnen, ervaren mensen dat dikwijls als een verlieservaring.
IN
Ze hebben het gevoel dat hierdoor hun eigen identiteit onder druk komt te staan. Kennis bestaat uit empirische kennis en existentiële kennis. —
Empirische kennis is de informatie die mensen delen over hoe de wereld is opgebouwd en hoe hij werkt. Dit soort kennis is het resultaat van ervaring en van wetenschappelijk onderzoek.
—
Existentiële kennis bestaat uit de antwoorden op grote vragen zoals waar we vandaan komen, de zin van het leven … Dit soort kennis ligt opgeslagen in filosofische en religieuze systemen.
Welke cultuurcomponenten vind je in het onderstaande schilderij terug?
N
7
De Franse schilder Millet (1814-1875) schilderde het
angelus in 1857. Het angelus is een katholiek gebed dat
driemaal per dag wordt gebeden: om 6 uur 's morgens,
VA
12 uur 's middags en 6 uur 's avonds. Het schilderij is gebaseerd op zijn jeugdherinneringen en toont hoe de werkzaamheden op het veld gestopt worden om te bidden. Het originele schilderij wordt in Musée
d’Orsay in Parijs bewaard, maar in heel wat Vlaamse huiskamers hing vroeger een reproductie van dit schilderij.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
266
STAP 3
Van welke subculturen maak ik deel uit?
Hoe verschillend of gelijk zijn jullie gekleed? Wie draagt een T-shirt en een jeans, wie een joggingbroek en een hoody? Iemand met geverfde haren of een markante outfit? Vinden jullie elkaar leuk omwille van gedeelde kleding of muzieksmaak? Of volgen jullie allemaal dezelfde vloggers? 1
Gedreven door hun gemeenschappelijke interesse voor opvallende kledingcodes van verschillende sinds 1994 talrijke identiteiten in beeld. a
IN
groepen in de samenleving, brengen fotograaf Ari Versluis (°1961) en styliste Ellie Uyttenbroek (°1965)
Lees de tekst die uitleg geeft bij hun werk.
EXACTITUDES
Versluis en Uyttenbroek hebben hun
fotoreeksen Exactitudes genoemd: een samentrekking van de woorden ‘exact’ en
N
‘attitudes’. Door hun onderwerpen in een identiek kader te plaatsen, in gelijkaardige poses en volgens een strikte vestimentaire code, inventariseren ze op een bijna wetenschappelijk-antropologische manier de
VA
pogingen van individuen om zich van anderen te onderscheiden door een groepsidentiteit aan te nemen. De in het oog springende tegenstelling tussen individualiteit en uniformiteit wordt danig op de spits gedreven door hun objectief fotografisch gezichtspunt en stilistische analyse. Hoewel het artistieke aspect duidelijk de bovenhand neemt op het
documentaire aspect, zijn de fotoreeksen handige gidsen om onbegrijpelijke subculturen toegankelijker te maken. ‘Jonge Exactitudes’ zijn duidelijk in de meerderheid – jongeren experimenteren nu eenmaal meer met stijlen en identiteiten dan ouderen.
©
Naar: Expo Islam dat is ook onze geschiedenis, 2017
b
Zoek op het internet een fotoreeks op van Versluis en Uyttenbroek die past bij jouw identiteit. Welke reeks heb je gekozen en waarom?
c
Zoek uit of er in de klas nog leerlingen zijn die dezelfde fotoreeks hebben gekozen als jij. Waarom hebben jullie dezelfde fotoreeks gekozen?
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
267
2
De dominante cultuur is de cultuur die door de meeste mensen van een samenleving wordt gevolgd. Geef vijf kenmerken van de onderstaande dominante culturen. Denk aan de verschillende componenten van cultuur wanneer je deze vraag beantwoordt. Vlaamse cultuur
Aziatische cultuur
IN
3
Arabische cultuur
Subculturen hebben veel gemeen met de dominante cultuur, maar verschillen er op een aantal punten ook mee. a
Lees de tekst over het ‘Limburggevoel’. Beantwoord vervolgens de vragen onder de tekst.
N
HET LIMBURGGEVOEL
Onderzoek van geograaf Ann Verhetsel (UAntwepen, 2017) heeft uitgewezen dat de Belg nog altijd erg ‘provincialistisch’ leeft. Voor Limburgers is dat zeer uitgesproken. Limburgers verplaatsen zich bij voorkeur binnen de provinciegrenzen. Ook winkelen en verhuizen doen ze het liefst binnen Limburg. Noord-Limburgers en Maaslanders die verhuizen, doen dat zelfs bijna
VA
altijd binnen hun eigen regio. Het dialect zou een verklaring kunnen zijn, samen met de gewoonten die door de eeuwen heen gegroeid zijn.
1→ Wat wordt bedoeld met het Limburggevoel? 2→ Hoe geeft het logo voor Limburg uitdrukking aan het Limburggevoel?
b
In hoofdstuk 1 leerden we dat bij adolescenten
de zoektocht naar een identiteit nog volop
aan de gang is. We zien in deze groep vaak
subculturen ontstaan. Jongeren groeperen
©
zich dan bijvoorbeeld volgens de kledingstijl
die ze hebben. Soms hangt dit samen met een voorkeur voor bepaalde muziek, een sport of
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
een game.
268
1→ Is dit vandaag nog steeds zo? Of dragen jongeren vandaag vaker dezelfde kleren dan vroeger? Geeft hoe je eruitziet aan wie je bent?
2→ Hoe zou je hiphop en de cultuur die eraan verbonden is, typeren? Welke kledingstijl, taal en muziek zijn verbonden met de hiphopcultuur? 3→ Hebben skaters een andere levensstijl dan andere jongeren? 4→ Leven leerlingen met een migratieachtergrond nog gedeeltelijk volgens de cultuur van hun land van herkomst, met eigen familietradities, godsdienst en kledingstijl?
Good to know Een halve eeuw geleden kleurden de hippies de wereld, de subcultuur van het collectief, van vrije liefde. Met de hipster is nu – vijftig jaar later – dat cirkeltje rond. Voortgekomen uit het hyperindividualisme, en zelfbewust als hij of zij is, wil de hipster absoluut niet met medehipsters op een hoop gegooid worden. Tussen hippie en hipster zitten talloze subculturen, groot en klein, lokaal en internationaal. Die subculturen hebben gemene delers: een eigen soundtrack, een afkeer van de mainstream, het schoppen
IN
tegen de vorige generatie. Maar uiteindelijk worden die
subculturen zélf de norm, uiteindelijk wordt die nieuwe generatie vanzelf oud, en uiteindelijk worden er nieuwe liedjes op de radio gedraaid. Zodra dat gebeurt, zoeken voorlopers in de groep nieuwe, originele
manieren om zich te uiten. Vooral jongeren die naarstig bezig met het vormgeven van hun eigen identiteit. Dankzij de moderne massamedia van toen – oftewel kleurentelevisie –
verspreidden die subculturen zich in de tweede helft van de vorige eeuw over de (westerse) wereld. En dankzij de beeldcultuur op het internet –
Instagram, Pinterest, Facebook … – is de omloopsnelheid van subculturen nog veel groter geworden. Hipsters in het Vondelpark zijn nog nauwelijks
N
te onderscheiden van de hipsters in Central Park. Niet dat je vóór de hippies geen subculturen had. Alleen waren nozems, beatniks en provo’s lokaler georiënteerd. De hippiecultuur wordt vaak
aanzien als de eerste, grote, wereldwijd verspreide subcultuur met een
eigen muziek, een eigen kledingstijl en haardracht, en een eigen esthetiek.
VA
En, niet onbelangrijk, met een gedeelde levensvisie. Bron: Trouw
In de bijna zestig jaar tussen de hippie midden de jaren 1960 en de hipster vandaag, zijn er
verschillende belangrijke subculturen geweest: disco, punk, gothic, grunge, emo …
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
Stel een van deze subculturen voor aan de hand van kledij, uiterlijk en muziekgenre.
©
c
269
Dominante culturen, subculturen en tegenculturen
7.4
De dominante cultuur is de overheersende cultuur in een bepaalde samenleving. Het is de cultuur die gevolgd wordt door de grootste groep mensen van een samenleving en dus het breedst gedragen is. Binnen een dominante cultuur bestaan er verschillende subculturen. Een subcultuur is een cultuur die veel gemeen heeft met de dominante cultuur maar toch andere opvattingen, waarden, levensstijlen ... heeft. Subculturen verwerpen de dominante cultuur niet. Dit zijn bijvoorbeeld mensen met een migratieachtergrond die nog gedeeltelijk vasthouden aan familietradities, godsdienst en kledingstijl van hun land van herkomst. De jongerencultuur is
IN
een subcultuur die vooral gericht op vrijheid, individualiteit, emoties, genot en muziek.
Tenslotte zijn er ook tegenculturen. Dit zijn culturen die zich verzetten tegen een bepaald
onderdeel van de dominante cultuur. Tegenculturen gaan dus niet samen met de dominante
cultuur, maar zullen die juist aanvechten. Feministen verzetten zich tegen de achtergestelde positie van de vrouw en dierenactivisten tegen de slechte zorg voor dieren. Groepen met
een fundamentalistische interpretatie van de islam vormen een tegencultuur in de westerse
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
N
samenleving.
270
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
Forum
IN
“Hoe kunnen anderen aan mijn gedrag zien tot welke sociale en culturele groepen ik behoor?”
Wat is jouw culturele identiteit? Tot welke sociale groepen reken jij jezelf? Hoe toon je dat je tot die sociale groepen behoort? Noteer jouw sociale groepen in de mindmap.
Schrijf daaromheen in enkele kernwoorden op welke manier jij toont dat je tot die groepen behoort.
N
a b
VA
Culturele identiteit
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van deel 1 van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
©
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede onderzoeksvraag!
↑
Onderzoekscompetentie
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
271
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
Het begrip ‘cultuur’
7.1
Het begrip ‘cultuur’ krijgt een verschillende invulling in de sociologie enerzijds en in de omgangstaal anderzijds. - In de omgangstaal wordt cultuur vooral gebruikt om vormen van kunst aan te duiden. - In de sociologie omvat cultuur alles wat te maken heeft met wat de mens in de loop van de tijd heeft verworven. We spreken van cultuur als een sociologisch begrip wanneer het gaat om kennis, ideeën, technieken, zeden, gewoonten, gedragingen, rituelen, waarden, normen en symbolen … die een groep mensen delen en doorgeven.
IN
Zodra er sprake is van een groep mensen, is er sprake van cultuur. Omdat de cultuur van een groep wordt doorgegeven van generatie op generatie, is cultuur bijgevolg aangeleerd.
De vanzelfsprekendheid van cultuur
7.2
We zijn ons meestal niet bewust van de eigenheid van onze cultuur. De leden van een groep onderscheiden zich van de leden van een andere groep door hun cultuur op vlak van gebruiken, taal, bereiding van voedsel, omgaan met elkaar…
Emoties zoals vreugde en verdriet behoren tot de menselijke natuur. Hoe een groep die emoties uit, is cultureel
bepaald door de groep waartoe je behoort. Ook hoe jij omgaat met emoties wordt bepaald door de cultuur van de
N
groep waartoe je behoort.
Cultuurcomponenten
7.3
Elke cultuur heeft zijn eigen cultuurcomponenten: waarden, normen, symbolen, rituelen en kennis. Wat binnen de ene cultuur positief gewaardeerd wordt, kan in een andere cultuur als volstrekt verwerpelijk worden beschouwd of volledig betekenisloos zijn. —
Waarden geven richting aan het handelen en het gedrag van mensen. Waarden krijgen een concrete
VA
toepassing in normen en recht.
—
Symbolen drukken gevoelens, ervaringen en voorkeuren uit die belangrijk zijn voor een groep. Alleen de leden van de groep begrijpen de betekenis van deze symbolen. Symbolen kunnen relatief makkelijk veranderen.
—
Rituelen zijn collectieve activiteiten. Ze hebben een verbindend aspect. Wanneer de mensen in grotere groepen gaan samenleven, neemt het aantal rituelen toe. Bepaalde handelingen scheppen of versterken een gevoel van samenhorigheid en een gedeeld waardenkader.
—
Een traditie is een gebruik of gewoonte die van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven. Tradities
vernieuwen en veranderen voortdurend.
—
Kennis bestaat uit empirische kennis en existentiële kennis.
©
Dominante culturen, subculturen en tegenculturen
De dominante cultuur is de overheersende cultuur van een land. Subculturen zijn kleinere groepen mensen die veel dingen gemeen hebben met de dominante cultuur, maar ook op een aantal punten verschillen.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
Tegenculturen verzetten zich tegen een bepaald onderdeel van de dominante cultuur.
272
7.4
Bordschema
waarden
normen
symbolen
rituelen
kennis
eigen cultuurcomponenten
cultuur
IN
(zodra er sprake is van een groep mensen = cultuur!)
dominante cultuur
tegenculturen
N
subculturen
Zodra er sprake is van een groep mensen, is er sprake van een cultuur.
—
Elke cultuur heeft zijn eigen waarden, normen, symbolen, rituelen en kennis.
—
Een cultuur kan dominant zijn of bestaan uit subculturen.
—
Een tegencultuur verzet zich tegen de dominante cultuur.
—
Ieder van ons behoort tot verschillende culturen en maakt dus deel uit van verschillende sociale groepen.
THEMA 4 HOOFDSTUK 7
©
VA
—
273
HOOFDSTUK 8
S
OCIALISATIE: HOE WERKT DAT EN WAAROM?
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? In hoofdstuk 7 leerde je al dat waarden en normen bepalend zijn voor je cultuur en de manier waarop je naar de samenleving kijkt en erop reageert. Dat waardepatroon met de bijbehorende normen
IN
komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht gevallen. Het wordt je langzaam maar zeker aangeleerd. Het proces waarbij je waarden en normen gaat overnemen, noemen we socialisatie.
In dit hoofdstuk leer je de patronen van socialisatie afleiden, zowel van aangeboren als van
aangeleerde socialisatie. Je zult het belang van primaire, secundaire en tertiaire socialisatie voor je ontwikkeling vaststellen en deze vormen van socialisatie relateren aan instituties zoals je gezin,
vriendengroep, school, overheid, media … Je leert in dit hoofdstuk het onderscheid maken tussen enculturatie en acculturatie en je ziet daar de voor- en nadelen van in.
N
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK? Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik leid uit concrete casussen de patronen af van een socialisatieproces. Ik becommentarieer het verschil tussen nature en nurture in het socialisatieproces. Ik analyseer ervaringen in mijn ontwikkeling die aantonen hoe ik zelf gesocialiseerd ben.
VA
Ik kan het aandeel inschatten van zowel de primaire als de secundaire en tertiaire socialisatie voor mijn ontwikkeling.
Ik kan het belang van het socialisatieproces voor het samenleven samenvatten. Ik relateer mijn socialisatieproces aan instituties waar ik deel van uitmaak. Ik maak een onderscheid tussen enculturatie en acculturatie. Ik analyseer voor- en nadelen van zowel enculturatie als acculturatie in mijn omgeving.
©
BEGRIPPEN
socialisatie: primaire socialisatie, secundaire socialisatie, tertiaire socialisatie – socialisatoren –
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
enculturatie – acculturatie – stereotypering – culturele identiteit
274
INTRO Kinderen en jongeren worden opgevoed om lid te worden van de samenleving waarin ze opgroeien. Ze worden gesocialiseerd waardoor ze worden ingewijd in de cultuur van die samenleving. Cultuur is echter per definitie een dynamisch gegeven en niet statisch. Geregeld worden kledingvoorschriften in het schoolreglement in vraag gesteld door de leerlingen: een petje, een religieus symbool, uitdagende kleding van
IN
meisjes én jongens, seizoens- of modegebonden kleding … Leerlingen klagen dan dat het schoolreglement in kwestie niet meer van deze tijd is en seksistisch is.
Leerlingen vinden de kledingvoorschriften in het schoolreglement vaak te strikt. a
Ben je het hiermee eens?
b
Lees nu de tekst over onderwijs en socialisatie. Is je mening veranderd na het lezen van deze tekst?
N
1
ONDERWIJS EN SOCIALISATIE
Een van de functies van het onderwijs is socialisatie. Scholen geven kennis, gebruiken, normen en waarden door waarmee ze leerlingen voorbereiden op hun rol als burger in de samenleving. De samenleving verwacht dat mensen zich in
VA
een bepaalde situatie en context ook op een bepaalde manier gedragen en kleden. Kledingvoorschriften zijn dan nodig om leerlingen te socialiseren. Ze verschillen van school tot school en er zijn verschillen tussen de voorschriften in scholen voor algemeen onderwijs en beroepsonderwijs. Sommige scholen hebben striktere en formelere voorschriften dan andere scholen.
Ook gendernormen spelen een rol. Alhoewel de meeste scholen vandaag uniseks
reglementen hebben, blijven er toch verschillende interpretaties mogelijk. Meisjes zijn meer dan jongens geneigd zich ‘bloot te geven’ als het warmer wordt, waardoor scholen de noodzaak voelen om blote billen, schouders en buiken te verbieden. Hoe meisjes zich kleden wordt meer geseksualiseerd dan bij jongens. Beatrix vindt het niet kunnen dat ze geen blote buik mag hebben, maar dat jongens wel hun onderbroek
©
boven de broek mogen dragen. Ze vindt dat dit getuigt van een dubbele moraal en van seksisme. Maar mochten jongens zich op school meer en meer vertonen met ultrakorte shorts, ‘marcellekes’ of ontbloot bovenlijf, dan zouden scholen dit ook verbieden in hun reglementen, toch?
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
Naar: De Standaard (Mieke Van Houtte)
275
2
Culturele tradities worden doorgegeven en andere verdwijnen of passen zich aan nieuwe modetrends aan.
HOOFDDOEK ALS STIJLVOL ACCESSOIRE Scholen willen geen meisjes in bikini op school, maar evenmin jongens in zwembroek. Kledingvoorschriften hebben dus een functie. De voorschriften evolueren mee met de tendensen in de samenleving.
IN
Zestig jaar geleden zou bijvoorbeeld niemand in Vlaanderen van een vrouw met een hoofddoek gedacht hebben dat het
een moslima met een hijab was. Tot in de jaren 1970 was de hoofddoek ook in België een veelvoorkomend kledingstuk
bij vrouwen. Het was normaal dat vrouwen een hoofddoek omdeden om de straat op te gaan. In het midden van de
20ste eeuw werd de hoofddoek een accessoire dat elegantie en stijl uitstraalde. Dat imago werd in de hand gewerkt door
filmsterren zoals Audrey Hepburn of Marilyn Monroe en stijliconen zoals Jackie Kennedy, die
N
gespot werden met een hoofddoek los rond het hoofd geslagen en een grote zonnebril. Tot het Tweede Vaticaans Concilie in 1965 waren vrouwen ook verplicht hoofdbedekking te dragen in een katholieke kerk, wat ze in sommige landen nog steeds doen. In het Vaticaan is, strikt gezien, een sluier en zwarte kledij nog steeds verplicht voor
VA
hooggeplaatste vrouwen die de paus ontmoeten. In principe mogen enkel katholieke koninginnen wit dragen bij een ontmoeting met de paus. Paus Franciscus heeft echter duidelijk gemaakt dat deze dresscode niet meer verplicht is.
a
Draag jij soms een hoofddoek, sjaal of bandana?
b
Mannen en vrouwen dragen hoofddoeken om verschillende redenen. Verken via de ontdekplaat bij het onlinelesmateriaal een aantal van hun motivaties. Noem twee van de voornaamste redenen.
©
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
c
276
Wat zorgt er volgens jou voor dat bepaalde gewoontes in een cultuur van generatie op generatie worden overgeleverd of juist niet worden doorgegeven?
d
Waardoor hebben kinderen en jongeren niet noodzakelijk dezelfde gedachten en gevoelens als hun (groot)ouders?
Ook wie in eenzelfde (sub)cultuur opgroeit, ontwikkelt zich tot een uniek wezen met een individuele persoonlijkheid. Als individu onderscheiden we ons dus van de groep waarvan wij cultureel gezien deel uitmaken. Dat komt onder andere omdat we niet allemaal dezelfde opvoeding van onze ouders krijgen, we niet allemaal naar dezelfde school gaan en niet allemaal opgroeien in dezelfde sociaal-economische
IN
of sociaal-culturele omgeving – om maar drie belangrijke socialisatoren (gezin, school en omgeving) te noemen. Omdat iedereen op zijn beurt ook andere mensen socialiseert, draag ook jij bij tot de dynamiek van de samenleving waar je deel van uitmaakt.
BREINBREKER
In dit hoofdstuk zul je in drie stappen een antwoord formuleren op deze breinbreker:
N
“Welke voordelen heb ik bij het overnemen van gewoontes die ik geleerd heb? En zijn er ook nadelen aan socialisatie?”
Forum
de plaats waar ik woon
2
de levensbeschouwing van mijn ouders
3
de samenstelling van mijn gezin
4
de job van mijn ouders
5
de gelijke behandeling van jongens en meisjes door de leerkrachten
6
de school waar ik naartoe ga
©
1
7
mijn vriendenkring
8
lid zijn van een sportclub
9
lid zijn van een jeugdbeweging
10
de vloggers die ik volg
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
VA
Wat denk je nu al? Duid aan welke elementen een rol spelen bij jouw socialisatie.
277
PARCOURS STAP 1
Ze zeggen dat ik socialiseer. Maar wat betekent dat voor mij?
Het is logisch dat je opvattingen, regels en waarden vanuit je omgeving overneemt en dat je je daar ook naar gedraagt. Als je in je cultuur of leefgemeenschap wilt functioneren, dan moet je je ook de gedragsregels en de waarden van die cultuur
IN
eigen maken en respecteren. Er wordt van je verwacht dat je je als een goede burger gedraagt. Zo leer je niet alleen zelf
over je eigen cultuur, maar geef je de waarden en normen van je cultuur op jouw beurt ook weer door. Op die manier houdt socialisatie je cultuur in stand voor latere generaties. 1
Waar begint cultuuroverdracht en welke groepen van cultuuroverdracht komen erbij tijdens je ontwikkeling? a
Welke ontwikkelingsfasen uit hoofdstuk 2 (kenniskader 2.6) herken je?
b
Waar heeft de cultuuroverdracht vooral plaats tijdens deze ontwikkelingsfase?
a
ontwikkelingsfase:
N
1→
b
cultuuroverdracht:
VA
©
2→
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
3→
278
a
ontwikkelingsfase:
b
cultuuroverdracht:
a
ontwikkelingsfase:
b
cultuuroverdracht:
4→
a
ontwikkelingsfase:
b
cultuuroverdracht:
5→
ontwikkelingsfase:
IN
a
b
cultuuroverdracht:
De vroegste cultuuroverdracht zal door de ouders en de directe omgeving van het kind gebeuren.
N
2
We noemen dit primaire socialisatie.
Geef een drietal voorbeelden van primaire socialisatie bij jonge kinderen.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
VA
a
279
b
Kinderen zien in hun directe omgeving voortdurend rolmodellen. Rolmodellen zijn activiteiten of gedragspatronen die met vrouwen of met mannen verbonden worden. Op die manier worden meisjes en jongens voorbereid op hun man- of vrouwpositie in de latere samenleving. Zijn de onderstaande coderingen – opvattingen over hoe mannen en vrouwen zich horen te gedragen – vanzelfsprekend voor jou? Waarom wel/niet? Bekijk ook de afbeeldingen. Vrouwen … 1
Mannen …
staan voor schoonheid en
staan voor fysieke kracht.
aantrekkelijkheid. 2
zijn verzorgsters.
3
zorgen voor elkaar door er te zijn voor
4
5
zijn gericht op anderen en zijn
IN
elkaar.
zijn technisch aangelegd. zorgen voor elkaar door iets te doen voor elkaar. zijn zelfstandig en autonoom: ze denken na,
communicatief: ze maken contact, ze
handelen en houden hun gevoelens voor
mogen hun gevoelens uiten.
zichzelf.
hebben een arbeidsrecht en een
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
VA
N
zorgplicht.
hebben een arbeidsplicht en een zorgrecht.
280
Good to know Rolpatronen in kinderboeken Misschien ken je de boeken van Jip en Janneke wel. Jip durft alles, terwijl Janneke veel banger is. Op de illustraties loopt Jip vrijwel altijd voor Janneke. Jip is regelmatig actief bezig, terwijl Janneke toekijkt. Moeder is altijd thuis om te zorgen en schoon te maken, terwijl vader op zijn vrije dagen leuke dingen doet met de kinderen.
IN
De boeken van Jip en Janneke zijn misschien oud, maar is het in nieuwe boeken wel beter? Om die vraag te
beantwoorden, deed Vera Haket in 2015 een onderzoek naar rolpatronen in veelgelezen kinderboeken. De onderzochte kenmerken waren de volgende: —
Is het hoofdpersonage een meisje of jongen, vrouw of man?
—
Wat doet, denkt en zegt het hoofdpersonage en wat wordt er over het hoofdpersonage gedacht en
gezegd (activiteiten, kenmerken, karakter, gebruikte werkwoorden en zelfstandige naamwoorden)? Wie zijn de overige personages? Wat is het geslacht en wat is de relatie met het hoofdpersonage?
—
Wat doen, denken en zeggen de andere personages?
—
Wie staat er op de illustraties? Wat doen ze?
Onderzoek
N
—
In de 30 onderzochte kinderboeken komen 14 vrouwelijke en 21 mannelijke hoofdpersonages voor. Meisjes en vrouwen hebben relatief vaak een gedeelde hoofdrol, terwijl jongens en mannen meestal de enige hoofdpersonages zijn. Jonge, vrouwelijke hoofdpersonages in de onderzochte boeken gedragen zich
VA
over het algemeen niet echt anders dan jonge, mannelijke hoofdpersonages. Ze houden zich met dezelfde activiteiten bezig. In boeken voor oudere kinderen zijn er meer verschillen tussen de activiteiten en karaktereigenschappen van de meisjes en jongens die beschreven worden. Boeken voor kinderen onder de tien jaar
In boeken voor jonge kinderen komen veel activiteiten en karaktertrekken van meisjes en jongens overeen, zoals buiten spelen en actief zijn, initiatief nemen en ergens voor strijden. Ook angst en onzekerheid komen zowel bij meisjes als jongens voor, waarbij jongens soms wat banger en afwachtender zijn dan meisjes, en meisjes wat stoerder en avontuurlijker zijn. Daarnaast zijn er een aantal verschillen tussen de jonge, vrouwelijke en mannelijke hoofdpersonages. Meisjes huilen meer en zijn meer dan jongens bezig met verliefdheid en er leuk uitzien. Dat komt nog veel sterker tot uiting in de
©
boeken voor kinderen van boven de tien jaar oud. Boeken voor kinderen vanaf tien jaar
Voor de boeken voor kinderen vanaf tien jaar geldt dat er weinig andere hobby’s of interesses van meisjes genoemd worden dan uiterlijk, erbij horen en jongens. De jongens hebben in die boeken weetjes en cijfers. Een ander belangrijk verschil is dat jongens anderen helpen en redden, ook als ze bang zijn, terwijl meisjes dat veel minder doen. Er is in alle onderzochte verhalen slechts één meisje dat haar vriendin beschermt.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
vaker andere hobby’s en interesses, zoals insecten, herbarium of sporten. Ze zijn ook meer bezig met feiten,
281
Conclusie Het onderzoek toont aan dat stereotypen als actieve jongens en passieve meisjes nagenoeg verdwenen zijn in hedendaagse kinderboeken. Maar er zijn wel andere stereotypen in de plaats gekomen – of gebleven – zoals de grote aandacht voor het uiterlijk van meisjes, terwijl jongens zich meer bezighouden met kennis verwerven. In de rollen van volwassenen is er evenwel minder veranderd. Moeders zijn vrijwel altijd huisvrouw, terwijl vaders meestal een (fulltime) baan hebben. Vaders hebben tijd voor hun eigen hobby’s en bezigheden, in tegenstelling tot moeders. Het huishouden is duidelijk het terrein van de moeder. Toch komen er in de kinderboeken nu meer beroepen voor waarin vrouwen actief zijn, en de traditionele rolverdeling van nog altijd uitzonderingen.
IN
bijvoorbeeld de mannelijke arts en de vrouwelijke verpleegkundige wordt soms losgelaten. Maar dat zijn
VA
N
Naar: Mama snijdt een komkommer, papa leest de krant - Rolpatronen in veel gelezen recente kinderboeken, (Vera Haket, 2015)
c
Je bent nu een adolescent, maar toch gebeurt er thuis nog steeds primaire socialisatie. Je waardenen normenpatroon krijgt nog vorm door het contact met je ouders. 1→ Ouders blijken nog vaak andere tactieken toe te passen wanneer ze kinderen opvoeden. —
Als jij iets doet wat je ouders niet willen, hoe reageren ze dan?
—
Ouders proberen hun zonen vooral door straffen en belonen aan te leren welk gedrag al dan niet gewenst is. Bij meisjes proberen ouders hetzelfde te bereiken door in te spelen op de
©
gevoelens van hun dochter en haar uit te leggen waarom iets niet mag. Ervaar je dat soms ook?
2→ Afspraken die je ouders met jou maken, vallen onder primaire socialisatie. Geef een voorbeeld.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
282
3→ Denk even terug aan het interview dat je in het vorige hoofdstuk hebt afgenomen (p. 254). Welke waarden en normen vind jij belangrijk die je moeder, vader, familielid ... ook belangrijk vindt?
3
In de adolescentie neemt de rol van de ouders en de school in het socialisatieproces geleidelijk af ten voordele van de rol van de leeftijdsgenoten. Je zoekt je zelfstandigheid op. Samen met vrienden gaan zwemmen, afspraken maken met een klasgenoot voor een groepswerk, gaan trainen voor een belangrijke sportwedstrijd, een gesprek met je studiebegeleider over je studiemethode … dat zijn allemaal vormen van secundaire socialisatie. a
Geef enkele voorbeelden van waarden en normen die je leert op school, in de jeugdvereniging en in
b
—
Op school:
—
In de jeugdvereniging:
—
In de sportclub:
IN
de sportclub (secundaire socialisatie).
Over welke onderwerpen vind je de mening van je vrienden belangrijker dan die van je ouders? Rangschik van 1 tot 7 volgens het belang dat je aan de mening van je vrienden geeft. kleding haardracht vrije tijd
N
studiekeuze seksualiteit
politieke mening alcohol en drugs
Het belang van de primaire groep staat centraal in de sociologie. Je maakt altijd bewust deel uit van
VA
c
een groep.
1
Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen. Groepen hebben
een gemeenschappelijk doel. —
Je klas is ook een groep. De leden van jouw klas volgen samen les. Het doel
van elk lid van de groep is om het schooljaar met succes te beëindigen. Dit is het gemeenschappelijke belang van de klasgroep.
2
Leden van een groep interageren (zie kenniskader 3.1). Interactie tussen groepsleden is niet het resultaat van toeval, maar afhankelijk van het streven om het doel van de groep te realiseren. Interactie neemt specifieke vormen aan, en is dus gestructureerd. —
Samenwerken aan opdrachten zorgt ervoor dat de leden van de groep kennis opdoen. Door die kennis wordt het begrijpen van de leerstof makkelijker, wat bijdraagt tot het behalen van het doel.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
1→ Lees de essentiële kenmerken van een groep.
283
3
Leden van een groep delen de rechten en plichten die verbonden zijn met het lidmaatschap van de groep. Elke groep heeft zijn eigen regels. Die regels zijn een middel om je weg te vinden in de complexiteit van de groep. In groepen hebben bepaalde personen meer initiatiefrecht dan anderen. Het respecteren van die verdeling behoort ook tot de rechten en plichten van de groep. —
In de klas gelden ook regels. Zo heb je bv. een vaste plaats in de klas. De leerkracht geeft de les en de leerlingen volgen de les. Sommige leerlingen vragen vaak het woord en anderen weer niet. Sommige leerlingen weten het altijd beter – wat voor vermoeiende discussies kan zorgen. Andere leerlingen
4
IN
kunnen dan weer gevat uit de hoek komen.
Groepsleden hebben een gedeelde identiteit en een groepsgevoel. —
Jouw klas is als groep herkenbaar. Ook buiten school, bij uitstappen of een sportdag vormen jullie een groep die samenwerkt.
2→ Kies twee groepen waarvan jij deel uitmaakt. Sociale groep 1:
—
Sociale groep 2:
N
—
3→ Pas de kenmerken van een groep toe op die specifieke groepen. 1 Leden van een groep hebben gemeenschappelijke belangen. Sociale groep 1:
—
Sociale groep 2:
VA
—
2 Leden van een groep interageren gestructureerd om het doel van de groep te behalen. —
Sociale groep 1:
—
Sociale groep 2:
3 Leden van een groep delen rechten en plichten. Sociale groep 1:
—
Sociale groep 2:
©
—
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
4 Leden van een groep hebben een gedeelde identiteit.
284
d
—
Sociale groep 1:
—
Sociale groep 2:
Welke opvattingen rond vrouwelijkheid en mannelijkheid leven er op school? Worden er gelijke normen gehanteerd voor beide groepen? Of gaan leerkrachten anders om met meisjes en jongens? Welk gedrag wordt aanvaard en welk gedrag wordt afgekeurd? Zijn er regels of afspraken die het ene gender bevoordelen t.o.v. het andere?
4
Media vormen een derde kanaal van socialisatie. Via de media krijg je allerlei informatie die je kennis bijbrengt. Media – en zeker sociale media – beïnvloeden je ideeën en je gedrag. We spreken in het geval van media van tertiaire socialisatie. a
Televisieprogramma’s, films, series, reclame, magazines, sociale media en muziek bepalen mee je opvattingen en je gedrag. Maak een collage van jouw idolen en rolmodellen. Je kunt aan de slag gaan met tijdschriften, schaar en lijm of een digitale wand aanmaken. Ga even terug naar opdracht 2b. Komt jouw collage overeen
Groetjes van Acid!
IN
b
met de codering uit deze opdracht? Zie je vooral stereotiepe
genderrollen en verwachtingen of net niet? Wordt je erg beïnvloed door het gedrag van jouw idolen en rolmodellen? Ga eens na in welke mate je kleding, houding, teksten, poses … overneemt. c
Maak met de klas een top 3 van de meest populaire vloggers, series, reclames en muziekgroepen.
Denk even na hoe je dit onderzoek aanpakt. Je kunt bijvoorbeeld een (digitale) enquête maken om de voorkeuren van je klasgenoten te weten te komen. Top 3 vloggers:
2→ 3→ Top 3 series:
VA
1→
N
1→
2→ 3→
Top 3 reclames: 1→ 2→ 3→
©
Top 3 muziek: 1→ 2→
d
Vind jij dat sociale media je leren hoe je je moet kleden of gedragen als een jongen of meisje van jouw leeftijd?
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
3→
285
Socialisatie
8.1
Zodra je geboren wordt, behoor je tot een bepaalde cultuur. Je weet dat natuurlijk als baby niet en je weet ook niet hoe je je in die cultuur moet gedragen. Het proces waarbij jij je de cultuurcomponenten van jouw cultuur eigen maakt, heet socialiseren. Dit gebeurt binnen eenzelfde groep niet voor iedereen op dezelfde manier. —
Iemand die in een grote stad geboren wordt, socialiseert anders dan iemand uit een klein dorpje.
—
Iemand met veel broers en zussen socialiseert anders dan een enig kind.
Door socialisatie leer je wat er van jou verwacht wordt. Het socialisatieproces begint al op
IN
heel jonge leeftijd en houdt eigenlijk nooit op. Door te socialiseren in nieuwe groepen, kan je persoonlijkheid andere nuances ontwikkelen. —
Als je extravert bent (zie hoofdstuk 4 over de persoonlijkheidstrekken), dan kun je in een nieuwe omgeving terechtkomen waar het niet altijd gewaardeerd wordt dat je over alles meteen een eigen mening hebt. Je leert al vlug dat je je wat moet inhouden.
We maken een onderscheid tussen drie niveaus van socialisatie: primair, secundair en tertiair. Je wordt niet met een cultuur geboren. Aan het begin van je leven zijn je ouders je grote
voorbeeld. Van hen leer je de belangrijke waarden (zoals respect en eerlijkheid) en concrete normen (zoals niet slaan of stelen). Daarnaast leer je ook heel wat vaardigheden (zoals zindelijkheid, praten, met een mes en vork eten …).
N
Dat eerste niveau waarbij je ouder(s) en andere gezinsleden cultuur overdragen, noemen we primaire socialisatie. De omgeving waarin je opgroeit, bepaalt dus voor een groot deel hoe je tegen de samenleving aankijkt. Primaire socialisatie gebeurt grotendeels op een vanzelfsprekende manier. Socialisatie wordt meestal gebruikt met betrekking tot de
VA
kinderjaren. Je kunt spreken van informele roltraining.
Naast de ouder(s) zullen er al vroeg andere socialisatoren een rol spelen in de socialisatie van kinderen: familie, kinderopvang, buurt, televisie … Als je ouder wordt, verlaat je de veilige thuisomgeving. Op school, in de jeugdbeweging, op de muziekschool of in de sportclub kom je in contact met leeftijdsgenoten. Op dit niveau leer je onder andere samenwerken met en luisteren naar anderen. Andere volwassenen dan je ouder(s) hebben hier een grote invloed op je waardenpatroon, denk bv. aan leiders in de jeugdbeweging, je leerkrachten of sporttrainers. Je neemt van hen nieuwe of zelfs andere waarden over. Meestal worden je waarden (zoals respect) en normen (zoals op tijd komen) verder aangevuld. Je kennis en je sociale vaardigheden ontwikkelen zich verder.
Dat tweede niveau van socialisatie noemen we secundaire socialisatie omdat het gebeurt
©
door middel van secundaire relaties en formeler van aard is. Secundaire socialisatie treedt ook nog op als je al volwassen bent. Je wordt immers voortdurend geconfronteerd met anderen. Mensen leven nu eenmaal in groep. Om ervoor te zorgen dat deze leefgemeenschappen goed functioneren, moet iedereen de waarden en normen die in deze
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
groep gelden, naleven en respecteren.
286
Tertiaire socialisatie heeft betrekking op de waarden en normen die aangeboden worden vanuit massamedia zoals reclame, soaps, mode-industrie en beroemdheden. Vloggers, influencers en tv-persoonlijkheden treden in de tertiaire socialisatie op als rolmodellen. Naast een algemene socialisatie, die voor iedereen in een cultuur geldt, richt socialisatie zich soms ook op specifieke doelgroepen gebaseerd op het onderscheid tussen geslacht of gender, tussen leeftijd of leeftijdsfasen en tussen klassenverschillen.
5
Hoe breng je het beeld van de knielende Rode Duivels in verband met socialisatie?
6
Zijn er normen en waarden die iemand maken tot een ‘typische’ vertegenwoordiger van een bepaalde klasse in de samenleving? Wanneer is iemand een ‘typische’ vertegenwoordiger van de arbeidersklasse, aangeleerd?
VIP
IN
hogere klasse of middenstand? Worden die typische normen en waarden van een klasse dan ook
George Herbert Mead (1863-1931) was als filosoof verbonden aan de
universiteit van Chicago. Zijn ideeën hebben de sociologie sterk beïnvloed en hij geldt dan ook als een van de klassiekers van de sociologie. Merkwaardig genoeg werden bijna al zijn werken pas postuum gepubliceerd.
N
Volgens Mead ontwikkelen zuigelingen en jonge kinderen zich tot sociale wezens door de handelingen van individuen rondom hen te imiteren. Hij onderscheidt meerdere belangrijke fases in de psychologische ontwikkeling en socialisatie van individuen. Jonge kinderen doen sociale ervaring op door te spelen. Vaak beelden zij zich in dat ze vader, moeder, meester, juf of politieagent zijn. Ze verplaatsen zich in de rollen van de belangrijke individuen symbolen op een juiste manier te gebruiken. Belangrijke individuen worden door Mead ook wel significant others genoemd. In de primaire socialisatie zijn het vooral deze significant others die bijdragen aan de vorming van het zelf van een kind. In de secundaire socialisatie worden personen in meer algemene rollen en functies belangrijker. Geleidelijk aan gaat een simpel vader-moedertjespel over in het spelen van een spel waarbij meerdere anderen betrokken zijn en leren kinderen rollen in te nemen van meerdere personen tegelijk, zoals bij een teamsport bijvoorbeeld. Het belang van het team staat hier voorop. Het volledig team wordt de ‘ander’ en niet elk teamlid afzonderlijk. Mead spreekt dan over de generalized other. De constructie van het zelf is een levenslang project, maar is vooral aanwezig bij jongeren in de puberteit omdat het de fase is waarin jongeren in voorbereiding op het volwassen leven experimenteren met hun identiteit. THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
VA
in hun leven, zoals familie, vrienden, leraren en buren. Hierdoor leren ze taal en
287
7
Het stelselmatig bevestigen tijdens het socialisatieproces van vooroordelen tegenover bepaalde groepen mensen, kan bijdragen tot racisme. Hierdoor ga je door een bepaalde culturele bril kijken die andere culturele groepen als minderwaardig beschouwt. a
De discussie rond Zwarte Piet kan in deze context worden geplaatst. Lees de tekst en beantwoord de vraag.
Hebben Sinterklaas en Zwarte Piet ooit echt bestaan? Over de Sint bestaat geen twijfel: de historische figuur Nicolaas, bisschop van Myra, stierf op 6 december ca. 340 n.C. Vanwege
IN
zijn goede daden werd hij nadien heilig verklaard en ontstonden er allerlei verhalen over
hem. Dat hij een kindervriend was, berust op zijn daad waarmee hij drie vermoorde jongetjes uit een bad pekel zou hebben gered en weer tot leven zou hebben gewekt. Of hij zou geld hebben rondgestrooid in het huis van een arme man zodat hij een bruidsschat voor zijn dochters had, waardoor ze kon trouwen en nog lang en gelukkig leefde met haar man. In de 19de eeuw wordt Sinterklaas een
kindervriend die pakjes en lekkernijen geeft, althans aan brave kinderzielen. Het boek Sinterklaas en zijn Knecht (1850) van de
N
Nederlandse onderwijzer Jan Schenkman bevatte kleurplaten van Sinterklaas en zijn naamloze, zwarte knecht. Het boek verscheen in een
periode waarin landen het normaal vonden
om zogenaamd onderontwikkelde volkeren te
koloniseren. Sinds de 18de eeuw waren zwarte
VA
dienaars een soort van statussymbool geworden onder rijken en de knecht in het boek van Schenkman leek sterk op zo’n dienaar.
Op het einde van de 19de eeuw, maar vooral aan het begin 20ste eeuw, werd het de gewoonte om Sinterklaas en zijn zwarte helper in levende lijve uit te beelden. Toen al circuleerde het verhaal dat Zwarte Piet zwart was door het roet van de schoorsteen. Op oude foto’s is te zien hoe mensen creatief met dat verhaal omspringen, met heel diverse kostuums en voorstellingen
©
als resultaat.
In de kinderliteratuur werd voornamelijk een stereotiepe, domme, zwarte man met een 18deeeuws pagekostuum neergezet. Sinds de jaren 1980 werd Zwarte Piet steeds ‘mooier’ zwart, de lippen werden zorgvuldiger rood geschminkt en de pruiken werden standaard gekroesd. Ongewild evolueerde de figuur van Zwarte Piet naar een manier om zwarten af te beelden
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
die in andere landen en ook bij ons meer en meer als onaanvaardbaar wordt beschouwd.
288
Naar: Leca
Over welke elementen van Sinterklaas en Zwarte Piet wordt er gediscussieerd? b
Sommige kinderboeken doorbreken stereotypen: boeken waarin Sinterklaas witte of gekleurde
1→ Maak een lijstje van vijf titels.
IN
Pieten bij zich heeft of een kinderboek over een meisje dat een hoofddoek draagt.
2→ Ga daarna op onderzoek in de plaatselijke bibliotheek. Welke kinderboeken die op jouw lijstje staan, heeft de bibliotheek in haar collectie? Titel
Aanwezig in de
2
3
4
VA
1
N
bibliotheek?
5
Stereotypering
8.2
Door socialisatie ga je op een bepaalde manier naar de wereld om je heen kijken. Het gevaar ontstaat daardoor dat je gaat veralgemenen en alle leden van een bepaalde cultuur eenzelfde rol gaat toebedelen. Door deze stereotypering ga je individuen die gedrag vertonen dat afwijkt van een doorsnee lid van de eigen samenleving, als anders aanzien.
©
Over stereotypen en rollenpatronen heb je al geleerd in thema 3 en je zult hier nog meer over
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
leren in het vierde jaar.
289
STAP 2
Socialisatie? Hoe zit dat dan met enculturatie of acculturatie?
We vonden het maar vreemd, de Japanse en andere Aziatische culturen die elkaar begroetten zonder handdruk of knuffel en op afstand. Tot we in de coronaperiode belandden: gedaan met knuffels en handdrukken uit de westerse cultuur. Namen we dan de Japanse culturele identiteit over? Het overnemen van cultuurcomponenten uit een andere cultuur heeft een naam: we noemen het dan spreken we van enculturatie. 1
IN
acculturatie. Wanneer je cultuurcomponenten overneemt uit je eigen cultuur,
Enculturatie is het aanleren en het zich eigen maken van de cultuur van de samenleving waarin je geboren bent. a
Hoe begroeten we elkaar? In onze cultuur is het normaal om elkaar een hand te geven, maar dat is
niet overal zo. Bekijk de foto’s. Hoe begroeten andere mensen elkaar? Welke (sub)culturen herken je?
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
VA
N
Welke vormen van begroeten gebruik jij?
290
b
Hoe begroet jij de onderstaande personen in de gegeven situaties? Waarom doe je dat op die manier? 1→ je moeder/vader bij het ontbijt 2→ je vrienden op school 3→ je opa wanneer je op bezoek gaat
4→ je leraar in de klas
IN
5→ een boezemvriend of -vriendin bij je thuis
N
Good to know Menselijk gedrag
Het gedrag van mensen is altijd een combinatie van nature en nurture. 1
De menselijke natuur is wat mensen met elkaar gemeen hebben (nature). Sommige kenmerken zoals huidskleur, geslacht, seksuele geaardheid of bepaalde aspecten van
VA
je karakter zijn aangeboren. Ook het vermogen om klanken voort te brengen is aangeboren. De gevoelens van geluk, liefde, verdriet, angst en woede die mensen met elkaar gemeen hebben, zijn eveneens aangeboren. Ook de primaire levensbehoeften zoals voeding, bescherming en affectie vloeien voort uit aangeboren kenmerken.
2
De cultuur is specifiek voor de groep waartoe men behoort (nurture).
Door socialisatie wordt mensen aangeleerd hoe de aangeboren elementen (nature) moeten gebruikt
worden binnen een cultuur (nurture). Socialisatie beïnvloedt namelijk ons denken, voelen en handelen.
Hoe we ons ontwikkelen is altijd een combinatie van nature en nurture: het is aangeboren en aangeleerd. De individuele persoonlijkheid kan bovendien ook nog door omstandigheden gevormd worden. Denk daarbij
©
aan migratie, een traumatische ervaring, een drastische verandering in iemands leven ... In het vierde jaar gaan we hier dieper op in, onder meer aan de hand van onderzoek dat daarover gedaan werd.
Bij acculturatie worden cultuurcomponenten uit een andere cultuur overgenomen in de eigen cultuur. a
Waarom is de kolonisatie van Amerika een voorbeeld van gewelddadige acculturatie?
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
2
291
b
Waarom is migratie een goed voorbeeld van acculturatie?
c
Bekijk de onderstaande afbeeldingen. Waarom zijn dit onverwachte beelden? Beschrijf bij elk beeld wat niet lijkt te kloppen.
1→ 2→ 3→ 4→
IN
VA
1
N
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
3
292
2
4
3
Fotograaf Mous Lamrabat voelt veel gelijkenis tussen zijn werk en de foto’s van de drie ‘superheroes of Ouagadougou’ van Alexandre Eudier. a
Lees het artikel over Lamrabat. Is hier sprake van enculturatie of acculturatie? Markeer voorbeelden van enculturatie in het geel en voorbeelden van acculturatie in het groen. Leg onder de tekst uit waarom je dit markeert.
FOTOGRAAF MOUS LAMBRABAT GROEIT OP TUSSEN VERSCHILLENDE CULTUREN,
IN
NU CREËERT HIJ EIGEN WERELD IN EXPO ‘MOUSGANISTAN’ “Op school haalde ik mijn beste Vlaams boven, zodra ik thuiskwam bij mijn familie
kwam ik esthetisch en verbaal terecht in het noorden van Marokko.” (Jenkins, 2021) Mous Lamrabat (°1984) studeerde interieurontwerp aan de Koninklijke Academie voor
Schone Kunsten in Gent, maar werd internationaal bekend als fotograaf en visueel storyteller in de mode- en fotografiewereld. Zijn werk was al te zien in verschillende modebladen
en op verschillende internationale platforms. Voor Lamrabat begon het allemaal op het
basketpleintje op het Sint-Jansplein in Sint-Niklaas, waar hij een groot deel van zijn jeugd
doorbracht. Een foto met een basketbalring waarvan de lijnen van het speelveld vorm krijgen
N
op een tapijt, maakt dat meteen duidelijk. In de expo ‘Mousganistan’ (2019) speelt en jongleert Lamrabat voortdurend met de verschillende culturele achtergronden waarmee hij is opgegroeid. Het is zijn universum waarin zowel klassieke symbolen en tradities als logo’s, iconen, merknamen of het bredere fenomeen van branding aanwezig zijn. “De combinatie van die twee werelden is mijn
VA
wereld. En door dat in beeld te brengen, breng ik iets wat uniek blijkt te zijn, wat tegelijkertijd mysterieus, esthetisch, absurd en surrealistisch is. Dat universum heb ik toevallig een naam gegeven, ‘Mousganistan’, wat eigenlijk heel goed weergeeft waar het om gaat. Als modefotograaf wist ik wat ik moest doen, maar het was alsof ik iets miste. Daarom ben ik teruggegaan naar wat ik écht weet uit de tradities van mijn cultuur en met de invloeden waarmee ik ben opgegroeid. Zo is ‘Mousganistan’ geboren.” Lamrabat houdt ervan om een idee of concept volledig te ontmantelen, te demonteren en het daarna te reconstrueren, maar dan volledig naar zijn eigen hand te zetten. Dat leidt soms tot resultaten die op het eerste gezicht bevreemdend zijn. Ook humor is belangrijk in zijn werk.
©
Naar: Het Laatste Nieuws en Fashionunited
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
293
b
Lamrabat haalde belangrijke covers van tijdschriften uit de modewereld zoals Vogue US en Vogue Arabia waarbij hij het beste van zijn twee werelden combineert: designerlogo’s en hidjabs. “Een ode aan Afrika, maar vooral aan jezelf blijven.” Maak een portfolio waarin je aan de hand van vijf foto’s van Mous Lamrabat de fotograaf zelf en zijn werk voorstelt.
4
Omdat acculturatie een proces van cultureel contact en uitwisseling is, wordt ook de dominante cultuur door dit proces veranderd. Lees de tekst. Hoe eet jij kebab?
IN
a
KEBAB
Kebab en kebabzaken zijn de normaalste zaak van de wereld. Toch bestaat het gerecht hier
nog niet zo lang. In 2014 was het 50 jaar geleden dat de eerste Turkse werknemers in België
arriveerden. De grootscheepse migratie bracht meteen een hele nieuwe cultuur met zich mee.
Zo vermengde de Turkse kebabcultuur zich met
N
onze eetcultuur tot kebab met of zonder frietjes, half-pikant en zelfs met mayonaise!
b
Amerikanisering en globalisering hebben ertoe geleid dat er overal Amerikaanse bedrijven gevestigd zijn en dat de Amerikaanse invloedssfeer zeer groot is. Geef zelf voorbeelden van die vorm van acculturatie.
VA
Cultuur wordt aangeleerd door socialisatie Binnen de groep of samenleving waarin mensen leven, worden ideeën en handelingen op elkaar afgestemd. Zo ontstaan gemeenschappelijke patronen en gebruiken die over generaties heen worden doorgegeven en een gevoel van verbondenheid creëren.
©
Op het niveau van de groep wordt je identiteit bepaald door datgene wat jou aan anderen bindt, zoals taal, territorium, religie, voedingsgewoontes … Zoals we in hoofdstuk 4 al hebben besproken, vormen die gemeenschappelijke elementen de
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
culturele identiteit van een groep (kenniskader 4.4).
294
Door socialisatie leer je over de culturele identiteit van een groep. De gewoontes, waarden en normen, kennis en bedrevenheden van een gegeven groep of maatschappij worden aangeleerd zodat de nieuwkomer in die groep of gemeenschap kan functioneren. Je kunt in een groep functioneren als je in staat bent te interageren, relaties aan te knopen, sociale
8.3
posities in te nemen … Het socialisatieproces bereidt je voor op het maatschappelijke leven. Via dit proces wordt een nieuwkomer vermaatschappelijkt en zal hij eventueel, als volwaardig lid, meerdere rollen vervullen. We onderscheiden twee vormen van socialisatie: enculturatie en acculturatie. —
Enculturatie Om de socialisatie van individuen binnen het sociaal systeem waarin men is geboren, te benoemen, spreken sociologen over enculturatie. De overdracht van belangrijke aspecten van een maatschappelijke organisatie zorgt voor continuïteit in een samenleving waarin je bent geboren.
—
Acculturatie
IN
gemeenschap. Enculturatie is het aanleren en verwerven van de (sub)cultuur van de
Bij acculturatie is sprake van een cultuuroverdracht op individuen die reeds in een
andere cultuur zijn gevormd. Afhankelijk van de culturele verandering is acculturatie
minder of meer ingrijpend. Het minst ingrijpend is bijvoorbeeld het gebruik van nieuwe
woorden of de aanpassing van je eetgewoonten. Het meest ingrijpend zijn wijzigingen in
religieuze overtuiging of je waarden en normen. Acculturatie kan vrijwillig plaatsvinden, maar ook onder dwang.
N
Omdat mensen worden gesocialiseerd om de waarden en de normen binnen een samenleving over te nemen en omdat alle mensen binnen eenzelfde culturele context ongeveer gelijk handelen, zou je kunnen denken dat cultuur een statisch gegeven is. Dat is niet zo. Ook cultuur en de culturele identiteit van een samenleving zijn aan verandering onderhevig. Daardoor is socialisatie ook een continu proces dat plaatsvindt gedurende alle fasen van de levenscyclus. Telkens de sociale omstandigheden van een persoon wijzigen, ontstaat er een
VA
socialisatie- of resocialisatieproces.
Duid aan of de volgende situaties om enculturatie of acculturatie gaan. Situatie
1
Enculturatie
Acculturatie
Het is een proces waarbij cultuurcomponenten worden
2
Het is een socialisatieproces binnen de cultuur waarin je bent geboren.
3
Een groep neemt elementen van een vreemde cultuur over.
4
Een kind leert zich gedragen tegenover leeftijdsgenoten.
5
Je leert de eerste normen en waarden.
6
Het proces vindt plaats wanneer je reeds in een andere cultuur bent gevormd.
7
Het proces waarbij je nieuwe normen en waarden aanleert door lid te worden van een nieuwe subcultuur.
8
Het is een overdracht van cultuur tussen verschillende groepen.
9
De globalisering bracht het gebruik van vreemde woorden in andere talen met zich mee.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
overgedragen van een samenleving op een individu.
©
5
295
STAP 3
Wat is het belang van instituties bij cultuuroverdracht?
Het gezin is de belangrijkste instelling waarbinnen de eerste fasen van het socialisatieproces plaatsvinden. Tijdens de secundaire socialisatie leer je rekening houden met anderen. Je komt immers in een grotere leefgemeenschap terecht, zoals een school of een bedrijf. Daarom ontstaan er in elke cultuur instituties, die gemeenschappelijke gedragspatronen aanreiken voor fundamentele samenlevingspatronen. Plaats wát je leert bij de institutie wáár je het leert.
IN
1
nieuwsverspreiding – samenwerken – samenleven als koppel – ritme van werken en vrije tijd –
aftoetsen van jouw normen en waarden – sportief gedrag – cultuurverspreiding – prestaties leveren waardoor je een financiële vergoeding krijgt – eerste woordjes – wetgeving – taken leren maken – levensbeschouwelijk onderricht geloofsonderwijs – rechtspraak
Institutie
Wat leer je?
gezin
VA
school
bedrijf
verenigingsleven
©
overheid
media
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
2
296
Geef enkele voorbeelden van instituties binnen je school.
Voorbeeld 2
N
Voorbeeld 1
Instituties
8.4
Bij socialisatie spelen ook socialiserende instituties een belangrijke rol. Een institutie is een instelling of organisatie waardoor de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Instituties ontstaan wanneer een gemeenschappelijk gedragspatroon de oplossing is voor een bepaald fundamenteel samenlevingsprobleem. Voorbeelden van instituties zijn het gezin, de school, de omgeving, het bedrijf, het middenveld, de overheid en de (massa)media. 1
De rol van instituties Instituties zorgen voor maatschappelijke stabiliteit en voor het voortbestaan van een cultuur (continuïteit). Het zijn systemen die ervoor zorgen dat de waarden in een
IN
maatschappij nageleefd en doorgegeven worden van generatie op generatie zodat ze
niet verloren gaan, maar duurzaam zijn. Dat wilt niet zeggen dat er geen veranderingen optreden, maar in stabiele samenlevingen kunnen de veranderingen op een prettige en geleidelijke manier worden doorgevoerd zodat de cultuur niet drastisch verandert. 2
De voordelen van instituties
Die instituties hebben op iedereen een dubbel effect. Aan de ene kant leggen ze
beperkingen op, omdat ze ons gedrag in vaste banen willen leiden. Aan de andere kant hebben ze ook een bevrijdende invloed, omdat we in heel wat situaties niet langer zelf
het gepaste gedrag moeten kiezen. Soms is het makkelijker dat iemand anders voor jou beslist, zegt wat je moet doen en zegt welke keuze je het best maakt. Instituties zoals het
N
gezin, de school, het gerecht en de kerk helpen ons in het maken van keuzes. Ze hebben dus een opvoedende of socialiserende functie.
Je leert ook wanneer je iets goed of fout doet omdat andere mensen op je letten. Dit noemen we sociale controle.
Belang van de school als institutie
VA
3
In onze samenleving zijn diploma’s (en dus opleiding) een steeds grotere rol gaan spelen. Dat betekent dat jongeren langer naar school gaan en ook langer onder de invloed blijven van de school als socialiserende institutie. Ook zijn er steeds meer gezinnen waarvan beide ouders werken, waardoor de school een grotere rol krijgt in het socialisatieproces. De rol van de kerk en het gezin als socialiserende instituties is steeds kleiner geworden. Hierdoor ligt de socialisering van jongeren grotendeels bij de school: van bijvoorbeeld seksuele voorlichting in de lessen tot het aanleren van discipline in de huiswerkklas.
seksuele relaties
geld verdienen
bestuur van een samenleving
overtreders straffen
sociale controle
sterven
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
Welke instituties regelen de volgende universele aspecten van een samenleving?
©
3
297
EUREKA! Wat denk je nu over de breinbreker die we aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden?
IN
“Welke voordelen heb ik bij het overnemen van gewoontes die ik geleerd heb? En zijn er ook nadelen aan socialisatie?”
Forum
In dit hoofdstuk hebben we de belangrijke rol van socialisatoren bij cultuuroverdracht vastgesteld. Geef een antwoord op de breinbreker met behulp van de onderstaande vragen. Hebben mijn ouders zelf gestudeerd? ouders
Zijn ze progressief of conservatief ingesteld?
Zijn ze religieus of niet? Welke religie geven ze me door? Tot welke sociale klasse behoren mijn ouders? Kan ik naar school gaan of niet? Naar welke school ga ik?
N
onderwijs
Tot welke leeftijd kan ik naar school gaan? Kan ik verder studeren?
In welke buurt ben ik opgegroeid? omgeving
Met welke vrienden ben ik opgegroeid?
VA
In hoeverre beïnvloedt mijn vriendenkring mij bij het maken van keuzes?
Vraag het aan de wetenschap!
Klaar om de onderzoeker in je los te laten? Lees nog eens goed de instructies in de introductie van deel 1 van dit boek (p. 5). 1
Noteer hier de klasvraag voor een wetenschapper:
2
Noteer hier je persoonlijke onderzoeksvraag:
©
Vergeet niet om steeds rekening te houden met de criteria voor een goede
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
onderzoeksvraag!
298
↑
Onderzoekscompetentie
SYNTHESE
↑
KENNISCLIP 1
Je groeit op in een maatschappelijk systeem waartoe je slechts via een langdurig socialisatieproces toegang krijgt. Cultuuroverdracht vindt plaats binnen instituties als het gezin, de school, verenigingen, groepen van leeftijdsgenoten … Ook de massamedia spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een eigen stijl van leven.
Socialisatie
8.1
IN
Socialisatie kunnen we omschrijven als het proces waarbij een persoon de gewoontes, waarden en normen, kennis en bedrevenheden van een gegeven groep of maatschappij aanleert om in die groep of gemeenschap te kunnen functioneren. Socialisatie is een continu proces dat plaatsvindt gedurende alle fasen van de
levenscyclus. Telkens de sociale omstandigheden van een persoon wijzigen, ontstaat er een socialisatie- of resocialisatieproces.
We onderscheiden drie niveaus van socialisatie, afhankelijk van de socialisatoren: —
Primaire socialisatie
De socialisatoren zijn je ouders en andere gezinsleden. Zij dragen je belangrijke waarden en normen over en leren je bepaalde vaardigheden aan. Die vorm van socialisatie gebeurt grotendeels op een vanzelfsprekende manier. Je kunt spreken van informele roltraining. Secundaire socialisatie
N
—
De socialisatoren zijn ‘secundaire relaties’: kinderopvang, leeftijdsgenoten, leiders in de jeugdbeweging, leerkrachten, sporttrainers … Die vorm van socialisatie is formeler van aard. Je waarden en normen worden verder aangevuld. Je kennis en je sociale vaardigheden ontwikkelen zich verder. —
Tertiaire socialisatie
Tertiaire socialisatie gebeurt door mediakanalen die we massamedia noemen. De socialisatoren zijn
VA
rolmodellen zoals vloggers, influencers en tv-persoonlijkheden.
Stereotypering
8.2
Door socialisatie ontstaat het gevaar dat je aan stereotypering gaat doen. Individuen die gedrag vertonen dat afwijkt van een doorsnee lid van de eigen samenleving, andere culturen …, ga je dan als anders aanzien. Hun kenmerken worden veralgemeend.
Cultuur wordt aangeleerd door socialisatie
8.3
We onderscheiden twee vormen van socialisatie:
Enculturatie is het aanleren en verwerven van de (sub)cultuur van de samenleving waarin je bent geboren.
—
Acculturatie is het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen van een andere cultuur dan
©
—
die waarin je bent opgegroeid.
generaties heen worden doorgegeven. Ook culturele identiteit verandert continu door de interactie met elkaar en met andere culturen.
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
Culturele identiteit is het geheel van gemeenschappelijke patronen en gebruiken van een samenleving die over
299
Instituties
8.4
Een institutie is een instelling die belangrijke waarden verwezenlijkt en de fundamentele behoeften van de samenleving vervult. Institutionalisering betekent het oprichten van instituties.
Bordschema
Instituties zijn belangrijk voor de samenleving en voor het individu: Ze verwezenlijken belangrijke waarden
—
Ze vervullen de fundamentele behoeften van de samenleving
—
Ze brengen stabiliteit
→ Voortbestaan van de cultuur
IN
—
Ze leggen beperkingen op om ons gedrag in vaste banen te leiden
—
Ze hebben een bevrijdende invloed omdat we niet altijd zelf keuzes moeten maken
THEMA 4 HOOFDSTUK 8
©
VA
N
—
300
samenleving
individu
NOTITIES
IN
VA
N
©
IN N VA
©
Fotocredits p. 9 stemmen © ANP /Belga Image p. 15 belijdenis © HOLLANDSEHOOGTE/Belga Image p. 24 Video lichamelijke veranderingen © CJG Rijnmond p. 26 Petra De Sutter © BELGA/Belga Image p. 70 De Kinderboerderij © http://www.maartenisdemax.be/ p. 72 Jean Piaget © BELGA AFP/Belga Image p. 73 resusaapje © SCIENCESOURCE/Belga Image p. 74 video Still Face Experiment © 2007 ZERO TO THREE p. 75 Mary Ainsworth © JHU Sheridan Libraries/ Gado/Getty Images p. 79 Video Groei 6 jaar en Groei 9 jaar © www.klasse.be p. 79 Peter Adriaenssens © BELGA/Belga Image p. 83 Batman © yemliha_a/ Shutterstock p. 86 Cartoon © Marloes De Vries p. 91 Jean Paul Van Bendegem © BELGIAN_FREELANCE/Belga Image p. 101 voetballers © Paolo Bona/ Shutterstock p. 101 fietser © Nongnut Moijanghan/Shutterstock p. 112 Pygmalion © Album/Metropolitan Museum of Art, NY/Image Select p. 116 Hitler © AGEFOTOSTOCK /Belga Image p. 125 Video slaaphouding © Science of People - https://www.scienceofpeople.com/ p. 129 oorlog © timsimages/ Shutterstock p. 129 Primark © fokke baarssen/Shutterstock p. 129 Massimo Dutti © Vytautas Kielaitis/Shutterstock p. 137 Kamal Kharmach © VRT p. 137 Lost Frequencies © Stephen Lovekin/Shutterstock p. 138 Ernst Kretschmer © The Picture Art Collection/Alamy Image Select p. 138 William Sheldon © Walter Sanders/Getty Images p. 144 Eduard Louis © DPA/Belga Image p. 145 Video fysiek effect van emoties https://www.pnas.org/content/111/2/646 p. 148 Video angst © Dr John Kenworthy p. 156 Joseph Ledoux © Photograph by Diemut Strebe p. 158 wagenmenner © BRIDGEMAN /Belga Image p. 158 olifantenmenner © bundit Jonwises/Shutterstock p. 173 Cartoon kat © Leslie Saurus p. 191 Marshall Rosenberg © ZUMA Press, Inc. / Alamy p. 200 Scott Fahlman © BELGA/AFP p. 200 Shigetaka Kurita © BELGA/AFP p. 201 Paul Watzlawick © INTERFOTO Friedrich Rauch p. 217 Paul Verhaeghe © Saskia Vanderstichele 2021 p. 248 Alhambra © Alfonso de Tomas / Shutterstock p. 248 Noedels © Mirko Kuzmanovic / Shutterstock p. 249 Samuel Huntington © IMAGO p. 252 Bindi © thala bhula / Shuterstock p. 252 Haka © Paolo Bona / Shutterstock p. 252 Papoea-Nieuw-Guinea © Roberto Cornacchia / Alamy p. 252 Lor Sae Yuk © Settawat Udom / Shutterstock p. 253 Saami © footageclips / Shutterstock p. 253 Aboriginals © Brook Mitchell / Shutterstock p. 254 Varanasi © Akella Srinivas Ramalingaswami / Shutterstock p. 254 Kedah © Hazli / Shutterstock p. 255 Bord op straat © Polaris/ Martinka/ Photo News p. 258 Jeugdbeweging © BELGA/NICOLAS MAETERLINCK p. 262 Totem krijgen © Adriaan Beernaert p. 262 Studentendoop © BELGA/AFP p. 263 Passe vitte en kroketmachine © Huis van Alijn p. 264 Carnaval © Imladris / Shutterstock p. 266 Het angelus © IanDagnall Computing / Alamy p. 276 Jackie Kennedy © PA Images / Alamy p. 276 Mathilde en Paus Fransiscus © REUTERS p. 282 Jip en Janneke © Nancy Beijersbergen / Shutterstock p. 282 Boekcover © 2010. Clavis Uitgeverij Hasselt – Alkmaar – New York. Cover van Zaza speelt doktertje van Mylo Freeman. ISBN 978 90 448 1260 2 p. 287 Lukaku © BELGIAN_FREELANCE p. 287 George Herbert Mead © The History Collection / Alamy p. 289 Sinterklaas © Peter Braakmann / Shutterstock p. 292 Inheemse vrouwen © Ewa Skibinska / Alamy p. 292 Himba © Thomas Cockrem / Alamy p. 292 Boeddhisten © Piti A Sahakorn / Alamy p. 292 Japanse vrouwen © domonabikeJapan / Alamy Videocredits p. 181 Change blindness © This information was provided by PBS Parents/PBS Teachers - https://www.pbs.org/wgbh/nova/insidenova/2011/03/changeblindness.html p. 194 Verbindende communicatie © Uit: 'Rondpunt, verbinding als het vierkant draait' – Frederik Imbo p. 221 Kernkwadranten © www.mindbrouwerij.nl Tekstcredits p. 255 Jay Shells © De Standaard.be - 23/05/2012 p. 293 Mous Lamrabat © fashionunited.nl, hln.be - 31/01/2019 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be