Er was in de zeventiende en achttiende eeuw nauwelijks sprake van gespecialiseerde wijnbouw. De wijn die vooral geproduceerd werd, was een lichtrode ‘clairet’, samengesteld uit wat de wijn-
gaard bood – of het nu witte of blauwe, nobele of niet-nobele rassen waren. De wijngaarden voor de productie van rode wijn bevonden zich vooral in de Médoc en de Graves. Pas vanaf de acht-
tiende eeuw werd de productie van clairet geleidelijk aan vervangen door die van witte of rode wijn. Ook werd steeds meer wijn onder de naam van het chateau verkocht en begon men wijn in flessen te verkopen. Vinificatietechnieken verbeterden en de wijn werd beter houdbaar. ‘Clairet’ werd ‘New
French Clairet’, die vooral door de Hollanders werd afgenomen. Diezelfde Hollanders stimuleerden ook de wijncultuur langs de Garonne, in het bijzonder in de zuidelijke Graves. Hier werd schrale
droge witte wijn geproduceerd, die tot brandewijn gedistilleerd werd, maar ook droge of halfzoete witte wijn, die werd verhandeld in Noordwest-Europa en in de Baltische staten. Door de geschei-
den vraag naar witte en rode wijn ontstond er gaandeweg een specialisatie in de verbouw van bepaalde druiven.
Negentiende en twintigste eeuw Na de Franse Revolutie werden veel eigendommen van de kerk en de adel onteigend als biens
nationaux. Zakenmensen, financiers en handelaren werden de nieuwe eigenaren van de chateaus
en hun wijngaarden. De al eerder genoemde Nederlandse firma Beyerman bijvoorbeeld werd in 1825
de eigenaar van Château Haut-Brion. De negentiende eeuw was de ‘gouden eeuw’ voor de wijnbouw in de Bordeaux, met name in de Médoc. Er bestond in Bordeaux een goed georganiseerde handel in hoogwaardige wijnen van wijngoederen met een grote reputatie. Uit het midden van de negentiende
eeuw dateert de beroemdste wijnclassificatie van de wereld, die van de grands crus classés uit 1855 (zie blz. 66). Problemen met meeldauw en niet te vergeten phylloxera – deze laatste arriveerde rond 1865 in de Bordeaux – hadden weinig invloed op de wijnhandel. De eerste helft van de twintigste
eeuw was echter voor de Bordeaux geen succesvolle periode, ten gevolge van een reeks slechte
oogstjaren, de economische recessie van de jaren dertig, twijfels over de herkomst (‘authenticiteit’) van de wijnen, de Drooglegging in de Verenigde Staten en de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
Tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw kon men aan de Quai des Chartrons talloze handelshuizen vinden. Sindsdien is het aantal sterk teruggelopen. Veel handelshuizen hebben zich inmiddels gevestigd buiten de stad. De haven van Bordeaux verloor in de twintigste eeuw zijn
monopoliepositie in de handel van wijnen uit de Bordeauxstreek. In deze periode kwamen de handelaren in Libourne op, die het leeuwendeel van hun wijnen verkochten aan Noord-Frankrijk en
Noord-Europa. Libourne ontwikkelde zich in het begin van de twintigste eeuw tot handelscentrum
voor Rechteroeverwijnen, met als voornaamste markt Noord-Frankrijk, België en de Nederlanden, terwijl de Bordeauxhandel zich meer bezighield met Linkeroeverwijnen voor de Britse markt. Door toedoen van wijnhandelaren in Libourne werd Pomerol bekend in Noord-Europa, vooral in België. In het begin van de twintigste eeuw werden Pomerolwijnen in bulk geïmporteerd door Belgische handelaren. De relatie tussen België en de Libournais is nog steeds merkbaar; enkele bekende Pomerolwijngoederen zijn in handen van Belgische families en in België is altijd relatief veel belangstelling geweest voor Saint-Émilion en Pomerol.
32
Hoofdstuk 8 - Bordeaux (2022-2023) TERUG NAAR INHOUD